ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004838-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden zonder vervoersbewijs in de trein leidt tot bedreigingen en vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de opgelegde straf. De verdachte was beschuldigd van het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van een treinpassagier, bedreiging met geweld, diefstal en het in bezit hebben van wapens. De feiten vonden plaats op 19 februari 2010 in Zaandam, waar de verdachte onder bedreiging van vuurwapens gelijkende voorwerpen meerdere slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen om hem te volgen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraak van de rechtbank, maar dat de bedreigingen en de vrijheidsberoving wel bewezen waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de daden van de verdachte schade hadden geleden. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, wat een lange gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

parketnummer: 23-004838-10
datum uitspraak: 23 november 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 november 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-700124-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2012, 18 oktober 2012 en 9 november 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
2. Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
2.1.
De verdachte is door de rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 8 (primair en subsidiair) is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
2.2.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de akte rechtsmiddel, onbeperkt ingesteld. Uit de inhoud van de appelschriftuur volgt dat het hoger beroep van het openbaar ministerie gericht is tegen de hoogte van de door de rechtbank opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het appel niet tevens is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing tot vrijspraak ter zake van het onder 8 (primair en subsidiair) ten laste gelegde. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een beoordeling van de beslissingen ter zake van dit feit, het openbaar ministerie eveneens niet ontvangen dient te worden in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
3. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet
- (op dwingende toon) aan die [slachtoffer 1] gevraagd of die [slachtoffer 1] zijn gijzelaar wilde zijn zodat dat een reden kon zijn om de trein te laten rijden en/of (vervolgens, teneinde zijn woorden kracht bij te zetten) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] gericht en/of
- (op dwingende toon) tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat die [slachtoffer 1] zich moest omdraaien en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen de rug, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1], geduwd/gedrukt en/of geduwd/gedrukt gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] bij zijn jas beetgepakt en de trein ingetrokken en/of
- die [slachtoffer 1] bij zijn arm vastgepakt en/of (daarbij) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het gezicht van die [slachtoffer 1] gericht en/of (op dwingende toon) tegen die [slachtoffer 1] geschreeuwd/geroepen dat die [slachtoffer 1] zich moest omdraaien en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] gedwongen om uit de trein te stappen en/of het perron af te lopen en/of de openbare weg af te lopen tot aan de rijbaan A8, daarbij (voortdurend) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (achter)hoofd en/of op/tegen de rug, althans op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] drukkend/duwend en/of
- één of meermalen een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] gericht/gehouden;
- tegen die [slachtoffer 1] geschreeuwd/geroepen dat deze op de grond moest gaan liggen en/of (vervolgens) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] geduwd/gedrukt en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen weer op te staan en/of daarbij een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [slachtoffer 1] gericht en/of
- één of meermalen die [slachtoffer 1] laten knielen en/of (vervolgens) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] gezet/gedrukt (executiepose);
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 50,- Euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk: Nokia), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- een vuurwapen, althans en op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] gericht en/of (daarbij) dreigend de woorden heeft toegevoegd: " Geef me je portemonnee en je telefoon en/of Geef me je telefoon", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- (vervolgens, nadat die [slachtoffer 2] zijn portemonnee had gepakt) 50 Euro, althans een geldbedrag, uit de portemonnee van die [slachtoffer 2] gegrist/gepakt;
3.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 3] (hoofdconducteur bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen) en/of [slachtoffer 4] (machinist bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
- die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Dat zal je wel zien, ik heb andere mogelijkheden om jou te dwingen om een kaartje te schrijven, wil je dat echt zien?" en/of "Ik maak je dood, al moet ik twee jaar zitten, ik weet je nog te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga laten zien dat ik het meen dat ik mee ga naar Amsterdam. Jullie denken dat ik grappen maak", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- (vervolgens) twee, althans één of meerdere vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) uit zijn, verdachtes, jaszak(ken) gepakt en/of die/dat vuurwapen(en)/voorwerp(en) op het/de hoofd(en) en/of slapen, althans op het/de licha(a)m(en), van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] gericht en/of
- (nadat die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich in de machinistcabine hadden verschanst) met één of meerdere vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) met kracht tegen de deur van die cabine geslagen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik weet je anders later wel te vinden en dan schiet ik je alsnog overhoop", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend twee, althans één of meer vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en),op die [slachtoffer 5] gericht;
5.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of M.D. [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] (respectievelijk hoofdagent, agent, hoofdagent, agent, hoofdagent, agent, agent, agent, agent, hoofdagent van politie Zaanstreek-Waterland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- één of meermalen één of meer vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde politieambtena(a)r(en) gericht en/of
- voornoemde politieambtena(a)r(en) dreigend de woorden toegevoegd:"Oprotten jullie allemaal, anders schiet ik jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
6.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een of meer wapens van categorie I, onder 7, te weten een veerdrukpistool (kaliber 6mm) en/of een gasdrukpistool (merk: Gamo, kaliber 4,5mm), voorhanden heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, (een) alarmpistool (merk: BBM, kaliber .22) en/of een dolkmes, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
8. primair
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 februari 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een identiteitskaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan V.S. Koelemeijer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
8. subsidiair
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 februari 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, een identiteitskaart (ten name van V.S. Koelemeijer) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die identiteitskaart wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere overwegingen en beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van het bewijs en de op te leggen straf.
5. Bespreking van gevoerde verweren
5.1. Gevoerde verweren ter zake van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, nu niet van een opzettelijk wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het vermeende slachtoffer [slachtoffer 1] op een daartoe strekkend verzoek van de verdachte vrijwillig heeft meegewerkt aan zijn medeneming door de verdachte. [slachtoffer 1], die een getraind beroepsmilitair bleek te zijn, is op verschillende momenten in de gelegenheid geweest om aan de ontstane situatie een einde te maken als hij dit werkelijk had gewild, door weg te lopen en/of de verdachte uit te schakelen. Dat [slachtoffer 1] gedurende de gehele periode bij de verdachte is gebleven duidt er op dat hij zich geen moment bedreigd heeft gevoeld en dat hij wist dat het niet om een werkelijke vrijheidsberoving ging, aldus de verdediging.
Voorts is door de verdediging betwist dat de verdachte de machinist [slachtoffer 4] (feit 3) en de treinpassagier op het perron [slachtoffer 5] (feit 4) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daartoe is aangevoerd dat:
a) de machinist tijdens het incident met de conducteur in de cabine is gebleven en dat er derhalve geen direct contact is geweest tussen die machinist en de verdachte;
b) de persoon op het perron zich buiten de trein bevond en de verdachte hem vanuit de trein nooit heeft opgemerkt.
De verdachte heeft van aanvang af steeds verklaard en ter terechtzitting van het hof herhaald dat hij [slachtoffer 1] in de trein heeft gevraagd of hij zijn gijzelaar wilde zijn, dat [slachtoffer 1] daarmee heeft ingestemd en dat die [slachtoffer 1] steeds heeft geweten dat het niet om een werkelijke vrijheidsberoving ging. De verdachte heeft voorts volgehouden dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met op vuurwapens gelijkende voorwerpen. De verdachte heeft, geconfronteerd met de voor hem belastende stukken in het dossier, verklaard dat hij geen enkele twijfel heeft aan de betrouwbaarheid van zijn herinneringen betreffende zijn handelingen op 19 februari 2010 en hetgeen overigens tijdens de incidenten van die dag is voorgevallen. De verdachte heeft in dit verband er op gewezen, dat hij na zijn aanhouding in het ziekenhuis, toen hij alles nog vers in het geheugen had, een verklaring op schrift heeft gesteld, juist om zich later nog de details van het voorval te kunnen herinneren, en dat hiermee is gegeven dat het een en ander is gegaan zoals hij op zitting overeenkomstig die verklaring heeft verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het op de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte gebaseerde bewijsverweer strekt er kennelijk toe om in het algemeen te betogen dat de perceptie van de verdachte en diens weergave van de reeks van gebeurtenissen betrouwbaarder is dan die van de aangevers en getuigen.
Het hof stelt in dit verband voorop dat de gebeurtenissen van 19 februari 2010 naar hun aard, omvang en uiterlijke verschijningsvorm gekwalificeerd kunnen worden als zeer indringend en ingrijpend, als a-typisch en van een uitzonderlijke intensiteit. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist dat het een en ander toen en daar enorm uit de hand is gelopen, dat hij op vuurwapens gelijkende voorwerpen heeft getoond, ter hand heeft genomen en daarmee op verschillende personen heeft gericht.
Dit brengt met zich dat elk van de betrokkenen, onder wie ook de verdachte, in stressvolle omstandigheden heeft verkeerd hetgeen, naar de ervaring leert, van invloed kan zijn op waarneming en herinnering.
Het hof stelt vast dat tegenover de verklaring van de verdachte de afzonderlijke verklaringen van de aangevers en getuigen staan. Uit de inhoud daarvan blijkt van een andere feitelijke gang van zaken dan zoals door de verdachte is geschetst. Deze verklaringen zijn gedetailleerd en sluiten voor wat betreft de gang van zaken en het gedrag van de verdachte ieder afzonderlijk aan bij het beeld dat aan de hand van de stukken van de incidenten en van het handelen van de verdachte is gerezen.
Het hof ziet geen aanknopingspunten op grond waarvan deze verklaringen als onbetrouwbaar zouden moeten worden bestempeld. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch anderszins gebleken.
Het hof betrekt voorts bij zijn oordeel dat de verdachte tijdens het incident naar eigen zeggen onder invloed van drugs en alcohol verkeerde, dat hij volgens zijn eigen verklaring was "doorgedraaid", en dat hij als gevolg van zijn verwondingen en de daaropvolgende operatie en herstelperiode pas geruime tijd na het incident een eerste inhoudelijke verklaring heeft kunnen afleggen. Deze omstandigheden maken dat het hof de verklaring van de verdachte wat betreft de feitelijke juistheid van zijn herinneringen met de nodige terughoudendheid beoordeelt.
Het hof overweegt gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, dat de door de verdachte ten aanzien van de vrijheidsberoving gepresenteerde weergave van de gang van zaken op zichzelf staat en op significante onderdelen geen dan wel onvoldoende verankering vindt in de stukken van het dossier.
Dat de verdachte zijn perceptie van het gebeuren na de operatie aan het schrift heeft toevertrouwd en dat daaruit een ander beeld blijkt dan door de slachtoffers is geschetst, maakt dit oordeel niet anders.
Het verweer, door het hof aldus begrepen dat de verdachte een andere weergave van de gang van zaken biedt en dat hij daarom van de feiten 1, 3 en 4 dient te worden vrijgesproken, wordt daarom verworpen.
Wat betreft het verweer ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging van de machinist [slachtoffer 4] overweegt het hof voorts in het bijzonder dat de verklaring van [slachtoffer 4] op essentiële punten steun vindt in de inhoud van de verklaring van de conducteur [slachtoffer 3]. Ook het verweer dat hierop in het bijzonder ziet, wordt verworpen.
5.2. Gevoerde verweren ter zake van het onder 5 ten laste gelegde
Door de raadsman is gesteld dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de politie-ambtenaren opzettelijk heeft bedreigd. Hiertoe is door de raadsman onder meer - in de kern en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
a) de verdachte ontkent dat hij die ambtenaren verbaal heeft bedreigd;
b) de verdachte alleen met zijn wapens heeft gezwaaid om hen op afstand te houden;
c) die ambtenaren in het kader van van hun werk regelmatig te maken hebben met stressvolle situaties en emotionele toestanden als waarvan in de onderhavige zaak sprake is geweest, dat zij hierop getraind zijn en van hen dan ook verwacht mag worden dat zij een hoger incasseringsvermogen hebben dan de gemiddelde burger.
Het hof begrijpt dat de verweren in hun samenhang beschouwd in twee componenten uiteenvallen.
De raadsman heeft allereerst kennelijk beoogd te betogen dat geen bewijs voorhanden is voor het "richten" van één of meer van de op vuurwapens gelijkende voorwerpen op de aangevers. Voorts heeft de raadsman kennelijk bedoeld dat politiefunctionarissen als gevolg van trainingen een "dikkere huid" hebben en zich daardoor minder snel bedreigd voelen.
De door de verdediging ten aanzien van de bedreiging van de politiefunctionarissen gepresenteerde gang van zaken, namelijk dat geen sprake is geweest van verbale bedreiging en dat de verdachte slechts met het wapen of de wapens heeft gezwaaid om hen op afstand te houden, staat op zichzelf en vindt geen dan wel onvoldoende verankering in de stukken van het dossier. Het hof betrekt daarbij hetgeen hiervoor ten aanzien van de betrouwbaarheid van de herinneringen van de verdachte over de feitelijke gang van zaken is overwogen. Het eerste deel van het verweer faalt daarom.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de nachtelijke uren onder bedreiging van op vuurwapens gelijkende voorwerpen (hierna: wapen(s)) een persoon in een trein van zijn vrijheid heeft beroofd en met deze persoon uit de trein is gestapt en met hem over de openbare weg heeft gelopen, voortdurend onder dreiging van één of meer wapens. De verdachte heeft de politiefunctionarissen, die toen en daar op verschillende plekken en tijdstippen op betrekkelijk korte afstand van de verdachte aanwezig waren en die probeerden aan die situatie een einde te maken, meermalen verbaal gedreigd dat zij moesten 'oprotten' en/of moesten 'opflikkeren', en dat hij anders 'zou schieten' en/of dat hij anders 'iedereen zou doodschieten'. De verdachte heeft zijn dreigementen kracht bijgezet door ook een wapen op die verbalisanten te richten. De politiefunctionarissen hebben ieder voor zich verklaard dat zij deze situatie als zeer bedreigend hebben ervaren.
Het hof is gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van de bewijsmiddelen van oordeel dat de bedreigingen van de verdachte van dien aard waren en dat zij onder zodanige omstandigheden hebben plaatsgevonden dat bij ieder van de politiefunctionarissen de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zij daadwerkelijk door de verdachte beschoten zou worden. Het hof acht de bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, dan ook bewezen.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat de beoordelingsmaatstaf of sprake is van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht een andere is indien de bedreigde niet een burger maar een politiefunctionaris betreft, overweegt het hof dat die stelling niet nader met feiten en omstandigheden is onderbouwd en dat voor die stelling ook overigens geen steun te vinden is in het recht.
5.3. Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
De verweren van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting van de verhoren die de verdachte bij gelegenheid van het voorbereidend onderzoek heeft afgelegd, behoeven geen bespreking omdat het hof die verklaringen niet voor het bewijs bezigt.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] gericht en
- op dwingende toon tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat die [slachtoffer 1] zich moest omdraaien en
- die [slachtoffer 1] bij zijn jas beetgepakt en de trein ingetrokken en
- die [slachtoffer 1] bij zijn arm vastgepakt en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het gezicht van die [slachtoffer 1] gericht en tegen die [slachtoffer 1] geroepen dat die [slachtoffer 1] zich moest omdraaien en
- vervolgens die [slachtoffer 1] gedwongen om uit de trein te stappen en het perron af te lopen en de openbare weg af te lopen, daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] duwend en
- meermalen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] gericht en
- tegen die [slachtoffer 1] geroepen dat deze op de grond moest gaan liggen en vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] geduwd en
- die [slachtoffer 1] gedwongen weer op te staan en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [slachtoffer 1] gericht en
- meermalen die [slachtoffer 1] laten knielen en vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet;
2.
hij op 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 50,- Euro, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
en
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk: Nokia), toebehorende aan [slachtoffer 2],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Geef me je portemonnee en je telefoon en Geef me je telefoon";
3.
hij op19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 3] (hoofdconducteur bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen) en [slachtoffer 4] (machinist bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
- die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Dat zal je wel zien, ik heb andere mogelijkheden om jou te dwingen om een kaartje te schrijven, wil je dat echt zien?" en "Ik maak je dood, al moet ik twee jaar zitten, ik weet je nog te vinden" en
- die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga laten zien dat ik het meen dat ik mee ga naar Amsterdam. Jullie denken dat ik grappen maak" en
- vervolgens twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen gepakt en die voorwerpen op de hoofden en/of slapen van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gericht en
- (nadat die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich in de machinistcabine hadden verschanst ) tegen de deur van die cabine geslagen en
- vervolgens die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik weet je anders later wel te vinden en dan schiet ik je alsnog overhoop";
4.
hij op 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 5] gericht;
5.
hij op 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en M.D. [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] (respectievelijk hoofdagent, agent, hoofdagent, agent, hoofdagent, agent, agent, agent, agent, hoofdagent van politie Zaanstreek-Waterland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- één of meermalen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde politieambtenaren gericht en
- voornoemde politieambtenaren [slachtoffer 9], [slachtoffer 13], [slachtoffer 15] en [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd:"Oprotten jullie allemaal, anders schiet ik jullie dood" dan wel woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
6.
hij op 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, wapens van categorie I, onder 7, te weten een veerdrukpistool (kaliber 6mm) en een gasdrukpistool (merk: Gamo, kaliber 4,5mm), voorhanden heeft gehad;
7.
hij op 19 februari 2010 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een alarmpistool (merk: BBM, kaliber .22) en een dolkmes, zijnde voorwerpen als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en
afpersing.
Het onder 3 en onder 5 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
8. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
9. Oplegging van straffen en maatregelen en beslissingen over inbeslaggenomen voorwerpen
9.1. Algemene overwegingen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 8 is ten laste gelegd en de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit heeft de rechtbank de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van telkens € 500,00 en de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 10], [slachtoffer 11], [slachtoffer 9], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8], [slachtoffer 13], [slachtoffer 14] en [slachtoffer 12] tot een bedrag van telkens € 350,00, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr, en bepaald dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vorderingen zijn. De rechtbank heeft daarnaast de onttrekking aan het verkeer van de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen bevolen.
Tegen dit vonnis is door de officier van justitie en door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, en dat de verdachte ter zake van het onder 7 tenlastegelegde schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] zullen worden toegewezen tot respectievelijk een bedrag van € 1.650,00, € 1.250,00 en € 1.000,00, en dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 10], [slachtoffer 11], [slachtoffer 9], [slachtoffer 7], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8], [slachtoffer 13], [slachtoffer 14] en [slachtoffer 12] zullen worden toegewezen tot een bedrag van ieder € 350,00, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. Ten aanzien van het beslag heeft advocaat-generaal gevorderd dat het hof dezelfde beslissingen als de rechtbank zal nemen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele uren schuldig gemaakt aan een reeks van zeer ernstige feiten, die op zichzelf maar ook in hun onderlinge samenhang bezien niet anders dan als uitermate ingrijpend en beangstigend voor alle betrokkenen dienen te worden getypeerd. De verdachte is in een trein gaan zitten zonder over een geldig vervoersbewijs te beschikken. Toen dit bij een kaartcontrole aan het licht kwam en de conducteur vervolgens weigerde om een kaartje voor de verdachte uit te schrijven en diezelfde conducteur de verdachte bij de eerstvolgende stop mededeelde om de trein te verlaten, is de verdachte door het lint gegaan en heeft hij achtereenvolgens de conducteur en de machinist verbaal en met twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen met de dood bedreigd. De verdachte heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan bedreiging van een willekeurige treinreiziger op het perron en aan diefstal van een geldbedrag en afpersing van een mobiele telefoon van een persoon in de trein.
De verdachte, kennelijk op dat moment nog steeds niet bij zijn zinnen gekomen, heeft hierna een andere willekeurige treinreiziger onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit de trein, via het spoor naar de openbare weg geleid. Alles bij elkaar heeft de verdachte deze treinreiziger twee uur lang van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden door hem vrijwel onophoudelijk onder schot te houden en over de openbare weg te dirigeren. De verdachte heeft het slachtoffer tijdens het hele gebeuren bovendien meermalen opgedragen vernederende houdingen aan te nemen, die bij het slachtoffer bovendien de vrees dat hij het er niet levend van af zou brengen alleen maar moeten hebben doen toenemen.
De verdachte heeft, ondanks meerdere pogingen daartoe van de aanwezige politiemensen, steeds hardnekkig geweigerd om zijn handelingen te staken en bovendien meerdere verbalisanten verbaal en/of met een op vuurwapen gelijkend voorwerp met de dood bedreigd.
De wijze waarop de vrijheidsberoving uiteindelijk door het optreden van de politie is beëindigd, namelijk door de verdachte in de romp te schieten, markeert naar het oordeel van het hof de ernst van de door de verdachte zelf in het leven geroepen en in stand gehouden situatie.
Door aldus te handelen heeft de verdachte al zijn directe slachtoffers een enorme vrees aangejaagd en leed toegebracht, zoals daarvan blijkt uit de verschillende aangiften en uit hetgeen door de verbalisant [slachtoffer 7] ter terechtzitting van het hof is verwoord. Aan de overige treinreizigers zullen de bizarre gebeurtenissen in en buiten de trein niet zijn ontgaan. Ook zij zullen angstaanjagende momenten hebben beleefd.
Voorts moet worden aangenomen dat de verdachte door zijn handelen, dat wordt gekenmerkt door een kennelijke willekeur ten aanzien van plaats, tijd en slachtoffers, de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid heeft versterkt.
Ten nadele van de verdachte overweegt het hof dat blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 oktober 2012 de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Voorts blijkt hieruit dat de verdachte nadien opnieuw is veroordeeld voor strafbare feiten, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het pro justitia rapport van prof. dr. J.J. Baneke, forensisch psycholoog van 22 oktober 2010, welk rapport laatstelijk is geactualiseerd op
12 oktober 2012. Hieruit blijkt dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte niet volledig kunnen worden toegerekend. Het hof onderschrijft die vaststelling en heeft daarmee ten gunste van de verdachte bij de strafoplegging rekening gehouden.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen ligt de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in de rede.
Ten aanzien van het onder 7 bewezen geachte feit – de in de Wet wapens en munitie strafbaar gestelde en met een geldboete bedreigde overtredingen – acht het hof bestraffing in de vorm van de oplegging van een hoofdstraf (geldboete) niet aangewezen. Het hof zal daarom volstaan met de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring, op de hierna nader te bespreken grond.
9.2. De oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, met bijzondere voorwaarden
In het bestek van de onderhavige zaak is door verschillende gedragskundigen gerapporteerd omtrent de persoon van de verdachte en omtrent de wenselijkheid van en de concrete invulling van behandelmogelijkheden van de verdachte in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling. De inhoud van de belangrijkste rapporten zal hieronder kort aan de orde komen.
In zijn meest recente rapport betreffende de verdachte van 12 oktober 2012 heeft prof. dr. J.J. Baneke omtrent de problematiek van de verdachte onder meer het volgende overwogen:
'Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, i.c. afhankelijkheid van cannabis, momenteel in remissie onder toezicht in detentie. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling, i.c. van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met achterdochtige, afwijkende en ontwijkende trekken. Voorts is sprake van periodiek misbruik van alcohol, eveneens in remissie onder toezicht in detentie. Betrokkene heeft autoriteitsproblemen en reageert of reageerde overmatig op vermeende bedreigingen vanuit een verhoogde achterdocht.
(...)
'Betrokkene is door genoemde stoornissen en problemen onvoldoende in staat zichzelf te reguleren en rekening te houden met de belangen van anderen. Zeker onder invloed van middelen kan hij gemakkelijk agressief reageren.'
(...)
'Nog steeds komen autoriteitsproblemen als een van de meest pregnante van de totale problematiek naar voren. Betrokken voelt of voelde zich snel als een kleine jongen behandeld, en kan of kon dan heftig reageren
(...)
'In 2011 heeft zich een positieve ontwikkeling voorgedaan, waardoor betrokkene zich niet meer defensief en achterdochtig terugtrekt in verzet, maar aan de slag is gegaan. Dit laatste zowel qua opleiding en werkervaring, als via de gesprekken met de psychologe van Tactus. Inmiddels is gebleken dat zij niet voldoende bescherming hebben geboden en dat betrokkene vrij snel terugvalt in psychische labiliteit en antisociaal gedrag. Naast het middelengebruik is ook het schenden van afspraken/voorwaarden een extra risicofactor.'
Ten aanzien van de wenselijkheid van en de concrete invulling van de behandelmogelijkheden heeft prof. dr. J.J. Baneke voorts het volgende overwogen:
'Betrokkene is gemotiveerd voor behandeling.'
(...)
'In 2011 was betrokkene binnen het kader van het project Terugdringen Recidive bezig met een schildersopleiding inclusief praktijkervaring, in combinatie met behandeling/begeleiding bestaande uit tweewekelijkse gesprekken met een psychologe van Tactus Verslavingszorg. Na schorsing uit de voorlopige hechtenis bleek betrokkene niet in staat op adequate wijze zijn leven vorm te geven en viel hij al snel terug in psychische labiliteit en probleemgedrag. Geadviseerd wordt, indien mogelijk, betrokkene binnen het kader van een (deels) voorwaardelijke straf een langdurig reclasseringstoezicht op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een behandeling bij een instelling als Groot Batelaar.'
(...)
'Met mw. M. Colin van de reclassering Palier heeft overleg plaatsgevonden. Onze conclusies komen in hoofdlijnen overeen.'
In het reclasseringsrapport betreffende de verdachte van 9 oktober 2012, opgesteld door M.N. Colin, als reclasseringswerker verbonden bij de Palier forensische & intensieve zorg, blijkt het volgende:
'Er is bij betrokkene sprake van problematisch en langdurig middelengebruik. De combinatie van alcohol en drugs lijkt een indicator te zijn voor onvoorspelbaar, impulsief gedrag. Ook de psychiatrische problematiek van betrokkene lijkt een risicofactor voor nieuw delictgedrag.
GGZ Reclassering Palier is van mening dat een klinische behandeling geïndiceerd is, zodat betrokkene opnieuw structuur aanleert en er toegewerkt kan worden naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.'
(...)
'Geadviseerd wordt, indien dit juridisch mogelijk is, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel aansluit op een opname. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
Meldplicht in het kader van direct uitvoerbaar toezicht
De veroordeelde/verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft (...)
Opname in een zorginstelling
Gezien de directe samenhang van de persoonlijkheidsproblematiek en het problematische middelengebruik met het criminele gedrag van veroordeelde/verdachte, wordt hij verplicht om zich hiervoor te laten behandelen in de Woenselse Poort of een soortgelijke instantie.'
(...)
Uit de hiervoor vermelde rapportage volgt, dat de verdachte vanwege zijn psychische problematiek onvoldoende in staat is zichzelf adequaat te reguleren en rekening te houden met de belangen van anderen. Voorts blijkt daaruit dat de verdachte niet in staat is om in een niet-gestructureerde omgeving op adequate wijze zijn leven vorm te geven en dat hij dan snel terugvalt in psychische labiliteit en probleemgedrag, hetgeen zich - blijkens de meest recente justitiële documentatie - onder meer uit in het plegen van allerlei strafbare feiten.
Mevrouw Colin, als reclasseringsmedewerker verbonden aan de Palier, heeft als deskundige op de terechtzitting van het hof het belang van een klinische behandeling benadrukt. In dat verband heeft zij voorts toegelicht dat de vereiste klinische setting een beveiligd en sterk gestructureerd karakter dient te hebben. Daartoe heeft zij verwezen naar de omstandigheid dat de intake bij Groot Batelaar in het kader van onderzoek naar afdoening van deze strafzaak juist vanwege het ontbreken van een dergelijk regiem heeft geleid tot een afwijzing van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof, nadat zij volgens haar verklaring daartoe eerst zekere aarzelingen heeft overwonnen, in weerwil van de adviezen van de gedragskundigen afgezien van het vorderen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een verplichte behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde; in plaats daarvan heeft zij louter de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur gevorderd. De advocaat-generaal heeft daartoe gesteld dat het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling een 'gepasseerd station' is, nu de verdachte zijn kans heeft gehad doch deze niet heeft gegrepen en nu hij bovendien tijdens de terechtzitting van 18 oktober jl. er ondubbelzinnig blijk van heeft gegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een behandeling in de Woenselse Poort, hetgeen de kans op het slagen van de behandeling sterk relativeert. Voorts heeft zij gewezen op het belang van de maatschappelijke veiligheid dat gediend zal zijn door een verwijdering van de verdachte uit de samenleving gedurende een aanzienlijke periode.
Het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf doet tot slot onvoldoende recht aan de ernst van de bewezen geachte feiten (en daarmee, naar het hof begrijpt, het strafdoel van vergelding) en aan het strafdoel van de algemene preventie, aldus de advocaat-generaal.
Het hof heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2012 naar aanleiding van de mededeling van de verdachte, inhoudende dat hij niet mee wil werken aan een behandeling in de Woenselse Poort, de vraag opgeworpen of de strekking van die mededeling, namelijk een gebrek aan motivatie, een mogelijke contra-indicatie zou kunnen vormen voor een behandeling. Het hof heeft het onderzoek voor beantwoording van die vraag, doch ook om kennis te kunnen nemen van de uitkomsten van het op dat moment nog geplande teamoverleg van de Woenselse Poort waarin de geschiktheid voor behandeling van de verdachte aan de orde zou komen, onderbroken tot de terechtzitting van 9 november 2012.
Kort voor de terechtzitting van 9 november 2012 is bij het hof ingekomen een aanvullend reclasseringrapport van mevrouw Colin, gedateerd 6 november 2012. Uit de inhoud daarvan blijkt dat de verdachte op 22 oktober 2012 volgens mededeling van mevrouw Van Hunsel (opnamecoördinator van De Woenselse Poort) geschikt is bevonden voor een langdurige klinische behandeling in de Woenselse Poort. Mevrouw Van Hunsel heeft blijkens het rapport voorts te kennen gegeven dat het door de verdachte op de terechtzitting van 18 oktober 2012 getoonde gebrek aan motivatie geen contra-indicatie voor behandeling vormt.
Het hof heeft mevrouw Colin naar aanleiding van de inhoud van dit rapport op de terechtzitting van
9 november 2012 aanvullend gehoord. Zij heeft bij die gelegenheid voornoemde informatie bevestigd.
De verdachte heeft op de terechtzitting van het hof op 9 november 2012 zijn eerder gedane uitlatingen genuanceerd, in die zin dat hij, indien hij daartoe zou worden verplicht, zal meewerken aan een eventuele behandeling in De Woenselse Poort, maar dat dit niet zijn voorkeur heeft.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat het opleggen van een bijzondere voorwaarde, in de vorm van het volgen van een verplichte klinische behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling nog steeds een begaanbare weg is en dat dit allerminst een 'gepasseerd station' is. Daarbij merkt het hof op dat het de opmerking van de advocaat-generaal 'dat de verdachte zijn kans heeft gehad en niet heeft gegrepen' voor zover betrekking hebbend op een verondersteld gebrek aan medewerking bij een behandeling, feitelijke grondslag mist, nu de verdachte niet eerder in het kader van een bijzondere voorwaarde een behandeling heeft ondergaan.
Het hof heeft overigens onder ogen gezien dat een eerdere behandeling in een overigens ambulante setting niet tot de gewenste verbeteringen in het gedrag van de verdachte heeft geleid.
Het hof acht het, gelet op de aard, het aantal en de ernst van de bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd - waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren -, zonder meer in de maatschappij te laten terugkeren. Het hof zal daarom anders dan gevorderd door de advocaat-generaal de adviezen van de gedragskundigen overnemen en een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, en daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden, in combinatie met de hierna te melden bijzondere voorwaarden.
Door een vrijheidsstraf op te leggen als hierna te melden wordt naar het oordeel van het hof recht gedaan aan het belang van de maatschappelijke veiligheid. De intensieve behandeling van de verdachte in een klinische beveiligde omgeving biedt de mogelijkheid om de verdachte vaardigheden te doen ontwikkelen waarmee dat belang wordt gediend. Voorts zal het hof een onvoorwaardelijk strafdeel bepalen waarmee de periode tot de opname in detentie kan worden overbrugd.
De totale duur van de op te leggen straf acht het hof, in het licht van de te bereiken balans met het hiervoor genoemde belang, zodanig dat normmarkering en genoegdoening voor slachtoffers toereikend worden gediend.
9.3. Beslag
Het inbeslaggenomen alarmpistool (nummer 5) en het inbeslaggenomen dolkmes (nummer 6) betreffen voorwerpen met betrekking tot welke feit 7 is begaan. Het hof zal deze goederen daarom verbeurd verklaren.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen gasdrukpistool (nummer 3) en het inbeslaggenomen veerdrukpistool (nummer 4) overweegt het hof dat in ieder geval de onder 1 en 5 bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet of het algemeen belang is. Het hof zal deze voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen zak met kleding (nummer 1a) overweegt het hof dat die voorwerpen terug dienen te worden gegeven aan de verdachte, nu niet is gebleken dat deze voorwerpen in verband kunnen worden gebracht met de bewezen verklaarde feiten.
10. Vorderingen van de benadeelde partijen
10.1. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00,vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.2. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.3. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.4. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts zowel schriftelijk als mondeling op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.5. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts schriftelijk verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.6. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts schriftelijk verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.7. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts zowel schriftelijk als mondeling op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.8. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts zowel schriftelijk als mondeling op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.9. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen De benadeelde partij heeft voorts schriftelijk verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.10. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts schriftelijk verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.11. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts schriftelijk verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.12. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft voorts schriftelijk verklaard dat zij haar oorspronkelijke vordering handhaaft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.13. Nadere overwegingen ter zake van de vorderingen benadeelde partijen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het vak van ambtenaar van politie uit zijn aard extra gevaren en risico's met zich brengt en dat reeds om die reden het vorderen van een schadevergoeding door de verbalisanten niet in de rede ligt. Het hof overweegt dat wat er verder ook van zij van het bestaan van dit verhoogde risico, dit niet raakt aan de impact van een incident op een verbalisant, als dit risico zich realiseert, zoals ook in het onderhavige zaak het geval is geweest.
De opmerking van de raadsman, inhoudende dat uit de stukken zou blijken dat het indienen van de vorderingen niet zozeer de eigen wens is geweest van de verbalisanten, maar dat dit vooral is ingegeven door hogerhand, is naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een betwisting van de schade als zodanig en behoeft daarom geen nadere bespreking.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 282, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 8 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van GGZ Reclassering Palier te Haarlem en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, zolang die instelling dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende een periode met een duur van maximaal de volledige proeftijd zal laten opnemen en doen behandelen in De Woenselse Poort, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Ten aanzien van feit 7:
Verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. 1.00 stk Wapen kl: zwart, BBM Cal.22 sin aabj 1179nl 40772;
6. 1.00 stk Dolk sin: aaal 1374nl 70773.
Ten aanzien van feit 1 en 5:
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. 1.00 stk Wapen kl: zwart, Gamo Auto 45 044C09614500 40770;
4. 1.00 stk Wapen kl: zwart, HF onbekend 309248 40771.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1a. 2.00 zak kleding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 9] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 9], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 12] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 12], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 10] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 10], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 13] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 13], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 8] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 8], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 11] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 11], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 14] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 14], een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2012.