parketnummer: 23-001326-11
datum uitspraak: 31 oktober 2012
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2011 in de strafzaak onder de parketnummers 13-660810-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
adres: [woonplaats], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2011 is de verdachte vrijgesproken van het aan hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak. Gelet op het hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze uitspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1 primair:
hij op of omstreeks 30 juli 2010 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een politieauto [politieauto], welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan en/of schoppen en/of trappen tegen, in elk geval kapot maken van, de achterruit van voornoemde politieauto, (waarbij hij, verdachte, opzettelijk voornoemde politieauto heeft vernield);
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 30 juli 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een politieauto [politieauto], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door eenmaal of meermalen (met kracht) tegen de achterruit van voornoemde politieauto te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen, in elk geval door de achterruit van voornoemde politieauto kapot te maken;
2:
hij op of omstreeks 11 augustus 2010 te Amsterdam [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft hij verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie gaan het meemaken, ik doe een bomgordel om, ik blaas jullie allemaal op, er zullen koppen gaan vliegen, dan zal ik heel hard gaan lachen, jullie zijn niks, ik ga jullie schieten, jullie zijn bang, het wordt net als 11 september, jullie hebben ons zo gemaakt, een kat in het nauw doet rare sprongen", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 11 augustus 2010 te Amsterdam [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] dreigend de woorden toegevoegd: "Jullie hebben mij zo gemaakt, ik ga doen met jullie wat ik wil, straks is het over met jullie, ik ga jullie schieten" en/of "Pang, pang, pang, dat ga ik met jullie doen, ik heb zo'n hekel aan jullie, ik kan jullie koppen niet meer zien, jullie koppen gaan straks rollen" en/of "Ik schiet dwars door jullie kop, pang, pang, pang, jullie hebben mij zo gemaakt, ik blaas mezelf op met jullie erbij" en/of "Dat is straks allemaal afgelopen, jullie gaan er aan", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tweede deel ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 eerste en tweede deel is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 2 eerste deel
Aan de verdachte is onder 2 eerste deel ten laste gelegd dat hij verbalisanten heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf. Het hof is met de raadsvrouw van de verdachte en de advocaat-generaal van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging onder 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 285 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bedreiging met een terroristisch misdrijf gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
De bedreiging met een terroristisch misdrijf van artikel 285 lid 3 Sr vormt één van de bijzondere terroristische misdrijven opgenomen in artikel 83, onder 3°, Sr.
Daarmee is - strikt genomen - het begrip terroristisch misdrijf nog niet nader gedefinieerd. De Wet terroristische misdrijven geeft uitvoering aan het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (2002/475/JBZ, hierna: Kaderbesluit). In het eerste lid van artikel 1 van het Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding wordt wel een nadere uitleg gegeven aan het begrip terroristisch misdrijf. Artikel 1 lid 1 van het Kaderbesluit luidt:
1. Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de onder a) tot en met i) bedoelde opzettelijke gedragingen, die door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden en die overeenkomstig het nationale recht als strafbare feiten zijn gekwalificeerd, worden aangemerkt als terroristische misdrijven, indien de dader deze feiten pleegt met het oogmerk om:
- een bevolking ernstig vrees aan te jagen, of
- de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, dan wel
- de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen:
a) aanslag op het leven van een persoon, die de dood ten gevolge kan hebben;
b) ernstige schending van de lichamelijke integriteit van een persoon;
c) ontvoering of gijzeling;
d) het veroorzaken van grootschalige vernieling van staats- of regeringsvoorzieningen, vervoersystemen of infrastructurele voorzieningen, met inbegrip van informaticasystemen, een vast platform op het continentale plat, openbare plaatsen of niet voor het publiek toegankelijke terreinen, waardoor mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht of grote economische schade kan worden aangericht;
e) het kapen van een luchtvaartuig, vaartuig of ander transportmiddel voor het vervoer van groepen van personen of goederen;
f) het vervaardigen, bezit, verwerven, vervoer, leveren of het gebruik van vuurwapens, springstoffen, kernwapens, biologische en chemische wapens, alsmede het verrichten van onderzoek en het ontwikkelen van biologische en chemische wapens;
g) het laten ontsnappen van gevaarlijke stoffen of het veroorzaken van brand, overstroming of ontploffing, waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht;
h) het verstoren of onderbreken van de toevoer van water, elektriciteit of een andere essentiële natuurlijke hulpbron, waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht;
i) het bedreigen met een van de onder a) tot en met h) bedoelde gedragingen.
Blijkens het Kaderbesluit, is aldus vereist dat de verdachte in ieder geval het oogmerk moet hebben gehad om - kort gezegd - een bevolking ernstige vrees aan te jagen. De Memorie van Toelichting bij de Wet terroristische misdrijven vermeldt over het bepaalde in artikel 285 lid 3 Sr het volgende (kamerstukken II 2001-2002, 28 463, nr. 3, p. 10):
"Een tweede delictsomschrijving waarin geen terroristisch oogmerk voorkomt, betreft het voorgestelde artikel 285, derde lid, Sr. Daarin is de bedreiging met een terroristisch misdrijf strafbaar gesteld. Te denken valt bijvoorbeeld aan de dreiging met een aanslag op een brug of een kerncentrale. Ook dergelijke bedreigingen kunnen, indien zij geloofwaardig zijn, grote vrees onder de bevolking veroorzaken. Dat geldt nog sterker in het geval zij samen lijken te hangen met andere terroristische misdrijven. In dat licht bezien komt een maximale gevangenisstraf van zes jaar de regering passend voor.
De in het Wetboek van Strafrecht opgenomen delictsomschrijving van bedreiging expliciteert niet, tegen wie de bedreiging gericht moet zijn. Veelal zal de bedreiging tegen een enkele persoon, tegen een aantal personen of tegen één of meer organisaties of ondernemingen gericht zijn. Bij de bedreiging met een terroristisch misdrijf kan, zo bleek uit het gegeven voorbeeld, ook de hele bevolking bedreigd worden. Ook dat rechtvaardigt een hogere strafbedreiging."
Ook uit de wetsgeschiedenis volgt dat de bedreiging in staat moet zijn om grote vrees onder de bevolking te veroorzaken, waarbij de wetgever beklemtoont dat daarvan sprake is indien de bedreiging geloofwaardig is.
Naar het oordeel van het hof zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is van een oogmerk om de bevolking ernstige vrees aan te jagen niet alleen de bewoordingen op zichzelf bepalend, maar zullen deze moeten worden bezien tezamen met de context waarin die woorden zijn geuit.
In onderhavige zaak is daarvan geen sprake. De uitingen zijn gebezigd in het bijzijn van verbalisanten in een politiebus en nadat de verdachte was aangehouden ter zake van openlijke geweldpleging. Het hof acht tevens van belang dat de verbalisanten de bewoordingen van de verdachte vooral als 'zeer opvallend' en 'zeer zorgwekkend' aanmerkten en dat zij 'onder de indruk' waren van hetgeen zij van verdachte hebben gehoord (processen-verbaal van bevindingen radicalisering van 11 augustus 2010, 17 augustus 2010 en 18 augustus 2010). Daarmee wordt naar het oordeel van het hof niet voldaan aan genoemd vereiste op grond waarvan de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Feit 2 tweede deel
Aan de verdachte is onder 2 tweede deel ten laste gelegd dat hij verbalisanten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling. Met de raadsvouw van de verdachte, en anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat ook dit deel van de tenlastelegging onder 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte gebezigde woorden op zichzelf voldoende om van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht te kunnen spreken. Het hof is evenwel van oordeel dat de bedreiging niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden redelijke vrees kon ontstaan dat zij (of één of enkelen van hen) het leven zouden kunnen verliezen en aldus niet kan worden aangemerkt als een bedreiging in de zin van artikel 285 lid 1 Sr.
Het hof acht hierbij van belang dat de verbalisanten de bewoordingen van de verdachte vooral als 'zeer opvallend' en 'zeer zorgwekkend' aanmerkten en dat zij 'onder de indruk' waren van hetgeen zij van verdachte hebben gehoord (processen-verbaal van bevindingen radicalisering van 11 augustus 2010, 17 augustus 2010 en 18 augustus 2010).
Gelet op het vorengaande, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 tweede deel ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis, voor zover dit ziet op het onder 2 eerste en tweede deel ten laste gelegde, waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 eerste en tweede deel ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. C. Beuze, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 oktober 2012.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.