1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Op 6 mei 2005 heeft klaagster de koopovereenkomst voor de woning aan [adres] (hierna: de woning) op het notariskantoor in aanwezigheid van [naam kandidaat-notaris, hierna: [kandidaat-notaris P] ondertekend. Klaagster heeft de woning samen met mevrouw [naam] (hierna te noemen: [E]) gekocht.
b. Op 30 mei 2005 heeft [kandidaat-notaris P] telefonisch gesproken met de vader van klaagster.
c. Op 31 mei 2005 is ten overstaan van de notaris de transportakte en de hypotheekakte verleden.
d. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft in een beslissing van 19 mei 2005, op verzoek van de Rabohypotheekbank N.V. en de Coöperatieve Rabobank Amsterdam en Omstreken U.A. (hierna samen: de Rabobank) van 14 april 2005, bepaald dat verkoop van de woning aan klaagster en [E] conform de koopovereenkomst op 6 mei 2005 voor een prijs van € 240.000, - onderhands mocht geschieden, aangezien de voorzieningenrechter geen goedkeuring verleende aan de koopovereenkomst op 12 april 2005 voor de prijs van € 190.000, - tussen de heer [naam] en de Rabobank. In het gewijzigd verzoek heeft de Rabobank gesteld dat klaagster en [E] een schriftelijke onderhandse bieding hebben gedaan bij de notaris.
e. Ter financiering van de woning hebben klaagster en [E] € 266.900, - geleend van de ING Bank N.V. (hierna: ING). Die lening is door ING verstrekt op basis van een – naar later is gebleken – vervalste werkgeversverklaring betreffende het inkomen van klaagster, en op basis van de voorwaarde dat de woning door klaagster en [E] zelf zou worden bewoond.
f. De woning is nooit door klaagster of [E] bewoond en zij hebben ook nooit de intentie gehad die te bewonen. Zij zijn – naar hun zeggen - op verzoek van derden overgegaan tot het sluiten van de koopovereenkomst en de daaraan gekoppelde hypotheek. Die derden zouden de woning opknappen en binnen een jaar weer verkopen. Tevens zouden die derden zorg dragen voor de maandelijkse betalingen. Klaagster en [E] zouden in ruil voor het op eigen naam aangaan van de koopovereenkomst en hypotheek ieder een vergoeding ontvangen van € 3.000, -.
g. Bij brief van 13 november 2007 heeft ING klaagster en [E] in kennis gesteld van een betalingsachterstand van de hypotheekrente.
h. Bij brief van 4 december 2007 heeft klaagsters gemachtigde de notaris om inlichtingen gevraagd.
i. [Kandidaat-notaris W], toen werkzaam als kandidaat-notaris op het notariskantoor van de notaris, heeft klaagsters gemachtigde geantwoord in een brief van 6 februari 2008.
j. Klaagsters gemachtigde heeft op 20 februari 2008 een brief gestuurd (per fax verzonden) waarop de notaris niet heeft geantwoord. In die brief, gericht aan de notaris en aan [kandidaat-notaris W], staat, voor zover van belang: “Britta en Stéphanie ontkennen anders dan door middel van uw brief met bijlagen van 6 februari 2008, te hebben kennis genomen van de beschikking van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Amsterdam d.d. 19 mei 2005 en van het onderliggende (aangevuld) verzoek d.d. 14 april 2005.”
k. Bij brief van 2 december 2008 heeft ING klaagster en [E] meegedeeld dat zij op grond van een ongeoorloofde betalingsachterstand en op grond van geconstateerde fraude de relatie met hen wenste te beëindigen. De lening is opgeëist per 13 januari 2009. ING heeft de executieveiling van de woning aangezegd, die op 16 maart 2009 heeft plaatsgevonden, nadat een door klaagster gevraagde voorziening om de openbare verkoop te verbieden op 12 maart 2009 was afgewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam.
l. Als gevolg van de genoemde executieveiling heeft klaagster een restschuld aan ING van € 106.400, -