ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002035-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het kader van het Europees Aanhoudingsbevel en de bewijsvoering bij gekwalificeerde diefstal en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van meerdere gekwalificeerde diefstallen en witwassen. De tenlastelegging omvatte diefstallen gepleegd in de periode van 11 februari 2011 tot en met 25 maart 2011 in verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Haarlem, Heemskerk en Amstelveen. De rechtbank had een groot deel van de tenlastelegging bewezen verklaard, maar het hof heeft in hoger beroep de bewijsvoering en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld in het kader van het specialiteitsbeginsel van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel.

Het hof oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks dat niet alle feiten in het Europees Aanhoudingsbevel waren vermeld. Het hof overwoog dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om de verdachte te vervolgen voor de gekwalificeerde diefstallen en het witwassen van de goederen die bij de inbraken waren verkregen. De verdachte werd vrijgesproken van enkele inbraken, maar het hof achtte de betrokkenheid bij andere inbraken bewezen op basis van telecomgegevens en verklaringen van medeverdachten.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor de bewezen verklaarde diefstallen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van dergelijke vermogensdelicten op de samenleving. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade had veroorzaakt. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-002035-12
datum uitspraak: 31 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 17 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15/740461-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd te P.I. Flevoland, HvB Lelystad, te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2011 tot en met 25 maart 2011 te Haarlem en/of Heemskerk en/of Amstelveen en/of Emmen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse goederen en/of sieraden en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- (zaaksnummer 9) op het adres [adres 1] te Amstelveen weggenomen een fotocamera en/of een laktas (met opschrift 55 jaar www.buentingsport.nl) en/of een of meerdere spelcomputer(s) en/of een MP3-speler en/of een portemonnee (met daarin onder andere 100 euro) en/of een of meerdere andere goed(en) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- (zaaksnummer 27) op het adres [adres 2] te Emmen weggenomen een mobiele telefoon en/of een fotocamera en/of een hoeveelheid geld en/of een laptop en/of diverse computeraccessoires en/of een televisie en/of een hoeveelheid sieraden en/of een of meerdere andere goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of (werkgever van [slachtoffer 2]: het bedrijf [bedrijfsnaam]) en/of
- (zaaksnummer 10) op het adres [adres 3] te Haarlem weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 170 euro) en/of diverse dierenbenodigdheden (waaronder dierenriemen/halsbanden), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam] en/of
- (zaaksnummer 10A) op het adres [adres 4] te Haarlem weggenomen een hoeveelheid telefoon/simkaarten en/of waardezegels en/of een stoffen tas (met opschrift [bedrijfsnaam]), geheel of ten dele toebehorende aan winkel [bedrijfsnaam] en/of
- (zaaksnummer 7) op het adres [adres 5] te Haarlem weggenomen een hoeveelheid sieraden en/of een identiteitskaart en/of huissleutels en/of een bril en/of een horloge en/of een hoeveelheid (oude waardevolle) munten en/of een hoeveelheid geld en/of een of meerdere (andere) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2011 tot en met 6 april 2011 te IJmuiden en/of Amstelveen en/of Emmen en/of Haarlem en/of Heemskerk en/of Santpoord-Noord en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een laktas (met opschrift 55 jaar www.buentinsport.nl) en/of
- een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson) en/of een digitale camera (merk Samsung type Digimax S500) en/of een rekenmachine en/of een mobiele telefoon (merk Nokia) en/of
- een mobiele telefoon en/of een fotocamera (merk Samsung, type Digimax S500) en/of een rekenmachine (merk Casio) en/of
- een hoeveelheid hondenriemen en/of halsbanden en/of
- een stoffen tas (met opschrift [bedrijfsnaam]) en/of
- een hoeveelheid sieraden (waaronder oorbellen en/of armbanden en/of hangers en/of kettingen en/of sieradendoosjes en/of een ring) en/of een hoeveelheid (oude) munten en/of
- een usb-stick en/of een mobiele telefoon (merk Samsung type D500) (zaaksnummer 2) en/of
- een usb-stick (zaaksnummer 28)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goed(eren) wist(en) of had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 6 april 2011, te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, een geldbedrag van 4340 euro, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt.
Inleidende opmerkingen over feit 1 op de tenlastelegging
Aan de verdachte is - kort gezegd - onder 1 ten laste gelegd dat hij zich gedurende een periode van enkele maanden meermalen op verschillende plaatsen in Nederland schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen in de vorm van woning - en bedrijfsinbraken en/of dat hij voorwerpen die bij gelegenheid van die inbraken en/of bij andere - niet ten laste gelegde - misdrijven zouden zijn verkregen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
De rechtbank heeft een groot deel van het onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaard en, waar het voorwerpen weggenomen tijdens door de verdachte gepleegde diefstallen betreft, het voorhanden hebben daarvan als witwassen gekwalificeerd.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de redactie van de tenlastelegging na de woorden "en/of", de steller van de tenlastelegging onmiskenbaar heeft beoogd om opzetheling dan wel schuldheling (artikel 416/417bis van het Wetboek van Strafrecht) ten laste te leggen. Dit blijkt uit de daarin opgenomen bestanddelen welke geheel en uitsluitend overeenstemmen met die van de delictsomschrijving van de genoemde varianten van heling. Dat de steller van de tenlastelegging heeft verzuimd de wettelijke voorschriften waarbij deze feiten strafbaar zijn gesteld te vermelden in de tenlastelegging, maakt dit oordeel niet anders.
Het hof stelt voorts vast dat de voorwerpen die de steller van de tenlastelegging onder de verdenking van heling heeft gerubriceerd, behoudens de voorwerpen vermeld achter de laatste twee gedachtestrepen in de tenlastelegging, steeds voorwerpen betreffen die bij gelegenheid van de eerder in de tenlastelegging vermelde inbraken zijn weggenomen. Het hof begrijpt dat de steller van de tenlastelegging in zoverre kennelijk heeft beoogd de heling alternatief (en derhalve niet tevens cumulatief, zoals de redactie doet vermoeden) ten laste te leggen, voor het geval een bewezenverklaring voor de betreffende gekwalificeerde diefstallen onmogelijk mocht blijken.
Het hof vindt voor opgenoemde conclusies bevestiging in het requisitoir van de officier van justitie, waarin deze - kort en zakelijk weergegeven - ter zake van het onder 1 ten laste gelegde heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de in de zaaksdossiers 7, 10, 10A en 27 beschreven misdrijven zal worden veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal en ten aanzien van de zaaksdossiers 2, 9 en 28 zal worden veroordeeld voor opzetheling.
De beschuldiging onder feit 1 zoals hiervoor beschreven, heeft bovendien de grondslag gevormd van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De rechtbank heeft het mede op heling geënte ten laste gelegde feit 1 bewezen verklaard, doch deze bewezenverklaring vervolgens - anders dan de kennelijke bedoeling van de tenlastelegging en anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - op dit onderdeel gekwalificeerd op de voet van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal desgevraagd zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging van feit 1 na de woorden 'en/of' technisch toegespitst is op heling, dat de officier van justitie haar requisitoir dienovereenkomstig heeft ingericht, doch dat de rechtbank heeft gekozen om dit deel als witwassen te kwalificeren en dat hij zich met die kwalificatie verenigt. De advocaat-generaal heeft voorts bij gelegenheid van zijn requisitoir ten aanzien van feit 1 gevorderd dat de verdachte voor zowel de gekwalificeerde diefstallen als voor het witwassen van de voorwerpen die bij die inbraken en andere inbraken buit zijn gemaakt zal worden veroordeeld.
De raadsman heeft gesteld dat het karakter van het voortbouwend appel met zich meebrengt dat het hof in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde naast de vraag of de ten laste gelegde inbraken bewezen kunnen worden verklaard, tevens heeft te beoordelen of sprake is geweest van witwassen.
Het hof overweegt dat de grondslagleer zich verzet tegen een interpretatie van de tenlastelegging, zoals door de rechtbank in haar vonnis is gegeven, en zoals door de advocaat-generaal en de raadsman in hoger beroep is voorgestaan. Het hof is van oordeel dat de rechter de tenlastelegging in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft te beoordelen naar de tekst en naar de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging. Dit brengt met zich dat het hof de tenlastelegging van feit 1 aldus begrijpt, dat aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal, of aan opzet- dan wel schuldheling van voorwerpen die bij die diefstal zijn vergaard alsmede aan de opzet- dan wel schuldheling van voorwerpen die bij gelegenheid van andere - niet ten laste gelegde - inbraken zijn vergaard. Voor een andere uitleg bieden de bewoordingen van artikel 350 Sv geen ruimte. Het standpunt van procespartijen kan daarin, gelet op de aard van het voorschrift, geen verandering brengen. De rechtbank heeft, door te oordelen als hiervoor weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Het hof zal deze misslag, door de tenlastelegging te lezen op de wijze als hiervoor weergegeven, herstellen.
Het standpunt van de raadsman dat het concept van voortbouwend appel de ruimte biedt voor de door hem gepresenteerde opvatting vindt geen steun in het recht. De hiermee verband houdende kernbepalingen, te weten de artikelen 410, 415, tweede lid, en 416 Sv, bieden geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat bij introductie van het voortbouwend appel is beoogd om de betekenis van de grondslagleer, zoals neergelegd in artikel 350 Sv, op enigerlei wijze te relativeren.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verweer gevoerd, inhoudende dat het openbaar ministerie op grond van het specialiteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 27 van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel 2002/584 (hierna: Kaderbesluit) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 1, voor zover betreffende de als alternatief cq. cumulatief tenlastegelegde, door de raadsman als witwassen opgevatte, handelingen, en ten aanzien van feit 2. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat dit feiten betreft waarvoor de verdachte, gelet op de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB), niet is overgeleverd. De verdenking van witwassen ten aanzien van de voorwerpen die in de auto zijn aangetroffen zijn in het EAB immers niet als witwassen, maar als heling aangeduid; de witwasverdenking van feit 2, is voorts helemaal niet vermeld in het EAB, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins zijn vrijheid ontnomen wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot overlevering is geweest. De bescherming die dit artikel geeft, strekt ertoe te voorkomen dat de opgeëiste persoon na overlevering in de uitvaardigende lidstaat onderwerp wordt van strafvervolging of -executie, dan wel verdere uitlevering voor feiten waarvoor de overlevering niet werd toegestaan en die zijn begaan vóór de feitelijke overlevering. De regel van specialiteit vloeit voort uit het belang van de soevereiniteit van de uitvoerende lidstaat en uit het belang van de betrokkene een recht om niet te worden vervolgd of bestraft dan voor het feit of feiten waarvoor de overlevering is toegestaan.
In artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit is bepaald dat een EAB overeenkomstig het als bijlage bij het Kaderbesluit gevoegde model dient te worden opgemaakt en onder meer de volgende gegevens dient te bevatten:
1) de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit, met name rekening houdend met de strafbare feiten die in artikel 2 van het Kaderbesluit zijn opgesomd (lijstfeiten). Bij lijstfeiten is een relatief korte maar duidelijke omschrijving van het strafbare feit, door middel van het aanvinken van het betreffende vakje in het model, voldoende. Bij niet-lijstfeiten dient de uitvaardigende justitiële autoriteit een volledige omschrijving van het strafbare feit te geven.
2) een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
In het EAB van 17 november 2011 is door de officier van justitie het volgende lijstfeit aangevinkt:- georganiseerde of gewapende diefstal.
Voorts is door de officier van justitie in het EAB de volgende volledige omschrijving van de strafbare feiten gegeven, voor zover die niet onder één van de lijstfeiten vallen:
- gekwalificeerde diefstal (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
- opzet- dan wel schuldheling (artikel 416 en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht).
De officier van justitie heeft tevens een beschrijving gegeven van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de verdachte bij deze strafbare feiten. Deze beschrijving luidt als volgt:
"Verdachte maakte deel uit van een groep personen die veelvuldig (tientallen) woning- en bedrijfsinbraken plegen in de regio Noord-Holland in de periode van 29 juni 2010 tot en met 25 maart 2011, te weten onder andere:
1. woninginbraak Amstelveen op 6 februari 2011 - diefstal van onder andere geld, camera, een laktas en andere goederen.
2. woninginbraak Santpoort-Noord op 11 februari 2011 - diefstal van onder andere tv, platenspelers, camera, kluisje, usb stick.
3. woninginbraak Heemskerk op 16 februari 2011 - diefstal van onder zilveren ring, laptops, camera, televisie en andere goederen;
4. woninginbraak Emmen op 15 maart 2011 - diefstal van onder andere geld, mobiele telefoons, camera, tv, sieraden.
5. woninginbraak Haarlem op 25 maart 2011 - diefstal van onder andere sieraden, munten, geld.
Op 6 april 211 werd de verdachte (en andere medeverdachten) aangehouden. In hun auto werden goederen aangetroffen die afkomstig waren van de inbraken van 6 februari, 11 februari, 16 februari en 25 maart.
Verdachte kan, gelet op het bovenstaande,in ieder geval aangemerkt worden als heler. Maar gelet op het feit dat de verdachte in wisselende samenstelling deel uit maakte van een groep Roemeense inbrekers, verdachte is aangehouden met van diefstal afkomstige goederen en bij een eerdere aanhouding van medeverdachten inbrekerswerktuig is aangetroffen, kan de verdachte tevens worden aangemerkt als betrokkene bij de diefstal. Daarnaast is uit opgevraagde politiegegevens gebleken dat de verdachte vermoedelijk op het moment van de inbraak van 15 maart 2011 zich in de omgeving van de woning bevond."
Anders dan de raadsman heeft betoogd is het hof - op gronden zoals hiervoor zijn weergegeven - van oordeel dat de steller van de tenlastelegging in feit 1 na de woorden "en/of" niet heeft beoogd witwassen ten laste te leggen, maar opzet- dan wel schuldheling. Het hof is gelet hierop van oordeel dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de overlevering voor wat betreft de in dat feit tenlastegelegde helingshandelingen heeft plaatsgevonden en dat vervolging wegens verdenking van strafbare betrokkenheid daarbij reeds op die grond toegestaan moet worden geacht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag overweegt het hof als volgt.
Hoewel strikt genomen witwassen niet door de officier van justitie in het EAB als lijstfeit is aangevinkt en door haar evenmin op andere wijze in het EAB specifiek melding is gemaakt van een verdenking van witwassen van een geldbedrag, is het hof toch van oordeel dat in het bevel van de officier van justitie is voldaan aan de eisen die daaraan worden gesteld. Het hof overweegt daartoe dat de officier van justitie in de algemene omschrijving van de feiten waarvoor overlevering is gevraagd in het EAB heeft vermeld dat de verdachte op 6 april 2011 werd aangehouden, dat bij die gelegenheid goederen die van diefstal afkomstig waren zijn aangetroffen en dat de verdachte op grond daarvan in ieder geval kan worden aangemerkt als heler van die goederen. Het hof is van oordeel dat het op diezelfde datum bij gelegenheid van diezelfde aanhouding in een tas van de verdachte aangetroffen geldbedrag naar zijn aard en omvang en gelet op de omstandigheden waaronder dit is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden geschaard onder de in de beschrijving in het EAB genoemde 'van diefstal afkomstige goederen'. Het hof overweegt voorts, dat de bepalingen van heling en witwassen voor zover het betreft het voorhanden hebben, verwerven of overdragen van voorwerpen die afkomstig zijn van misdrijf, zowel qua delictsomschrijving als wat betreft een deel van de daarmee beoogde beschermde rechtsbelangen, zodanig aan elkaar verwant zijn, dat niet gezegd kan worden dat door het louter achterwege laten van een vermelding van een verdenking van witwassen in het EAB, het openbaar ministerie geen vervolgingsrecht zou toekomen ter zake van witwassen. Deze verwantschap blijkt ook uit de memorie van toelichting bij de invoering van een aparte strafbaarstelling ter zake van witwassen ( Kamerstukken II, 1999-2000, 27159, nr. 3). Het hof vermag niet in te zien dat het openbaar ministerie door deze handelswijze geen vervolgingsrecht zou toekomen.
Dit oordeel zou anders kunnen uitvallen indien zou blijken van een schending van belangen van de verdachte die door het specialiteitsbeginsel worden beschermd. Dat hiervan sprake is geweest, is gesteld noch gebleken.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Partiële vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde
Woninginbraken
[adres 1] Amstelveen (zaak 9)
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat de verdachte strafbaar betrokken is geweest bij de gekwalificeerde diefstal uit de woning aan de [adres 1] te Amstelveen op 6 februari 2011, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
[adres 5] Haarlem (zaak 7)
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de als zaak 7 op de tenlastelegging vermelde inbraak wettig en overtuigend is bewezen, nu in ieder geval op grond van telecomgegevens kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de inbraak in de directe omgeving van de woning is geweest en telefonisch contact heeft gehad met de inbrekers, terwijl een medeverdachte in algemene termen heeft verklaard dat de verdachte leiding en sturing gaf aan de groep inbrekers en dat hij zich in die hoedanigheid geregeld telefonisch in verbinding stelde met de inbrekers om na te gaan of alles wel volgens plan verliep.
Namens de verdachte is om vrijspraak van deze inbraak verzocht.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat de verdachte strafbaar betrokken is geweest bij de gekwalificeerde diefstal uit de woning aan de [adres 5] te Haarlem op 25 maart 2011, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt in dit verband dat de telecomgegevens - waaruit niet meer blijkt dan dat de verdachte die avond veelvuldig contact heeft gehad met een telefoonnummer eindigend op 380, dat de verdachte een reisbeweging van Alkmaar naar Haarlem heeft gemaakt en dat de verdachte met zijn telefoon rond 20.10 uur in de buurt van de woning een zendmast heeft aangestraald - ontoereikend zijn voor een bewezenverklaring, nu in de overige stukken geen steun te vinden is voor de strafbare betrokkenheid van de verdachte bij die inbraak. Daarbij komt, dat de medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens haar politieverhoor op
22 december 2011 met zoveel woorden heeft verklaard dat zij de verdachte niet gezien heeft tijdens of na die inbraak. Dat de medeverdachte [medeverdachte 1] in algemene bewoordingen heeft verklaard dat de verdachte aan het hoofd stond van de groep inbrekers, waartoe zij volgens haar verklaring ook behoorde, dat de verdachte in die hoedanigheid sturend en coördinerend optrad, en dat de door die groep buitgemaakte voorwerpen aan hem werden overgedragen, maakt het oordeel van het hof niet anders, nu die opmerking te algemeen van aard is en deze niets zegt over de betrokkenheid van de verdachte bij deze specifieke inbraak.
[adres 2] te Emmen (zaak 27)
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de als zaak 27 op de tenlastelegging vermelde inbraak wettig en overtuigend is bewezen. De advocaat-generaal baseert zich hierbij - zakelijk weergegeven - op de voor verdachte belastende verklaring die de medeverdachte [medeverdachte 1] ter zake van deze zaak bij de politie heeft afgelegd, op het feit dat de telefoon van de verdachte ten tijde van de inbraak in de directe omgeving van de woning een zendmast heeft aangestraald en op het feit dat voorwerpen die kunnen worden herleid tot de inbraak in de auto waarin de verdachte staande is gehouden, zijn aangetroffen. De advocaat-generaal heeft voorts gewezen op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], voor zover inhoudende dat de verdachte leiding en sturing gaf aan de groep inbrekers en dat hij zich in die hoedanigheid geregeld telefonisch in verbinding stelde met de inbrekers om na te gaan of alles volgens plan verliep.
Namens de verdachte is om vrijspraak van deze inbraak verzocht.
Het hof overweegt dat, hoewel op grond van de belastende verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte 1] op
22 december 2011 bij de politie heeft afgelegd, welke verklaringen bovendien verankering vinden in de zendmastgegevens, zonder meer een redelijk vermoeden rechtvaardigt dat de verdachte betrokken is geweest bij één of meerdere inbraken in woningen in Emmen op 15 maart 2011. Echter, het hof waardeert die feiten en omstandigheden niet toereikend voor een bewezenverklaring van deze specifieke inbraak, nu concrete aanknopingspunten op grond waarvan kan worden afgeleid dat de verdachte ook feitelijk betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde inbraak, meer in het bijzonder of en zo ja op welke wijze de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met anderen ten aanzien van dit specifieke feit, ontbreken. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de groep waar zij en de verdachte deel van uit maakten die avond meer inbraken hebben gepleegd in Emmen, terwijl zij slechts in het algemeen heeft gesteld dat de verdachte daarbij aanwezig is geweest en dat hij spullen in zijn auto heeft geladen. Het hof betrekt hierbij voorts dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de groep zich met drie auto's door de stad heeft verspreid en dat zij kennelijk niet heeft waargenomen dat de verdachte feitelijk bij deze tenlastegelegde inbraak betrokken is geweest. Dat de medeverdachte [medeverdachte 1] in algemene bewoordingen heeft verklaard dat de verdachte aan het hoofd stond van de groep inbrekers, waartoe zij volgens haar verklaring ook behoorde, dat de verdachte in die hoedanigheid sturend en coördinerend optrad, en dat de door die groep buitgemaakte voorwerpen aan hem werden overgedragen, maakt het oordeel van het hof niet anders, nu die opmerking te algemeen van aard is en niets zegt over de betrokkenheid van de verdachte bij deze specifieke inbraak.
Bij die stand van zaken is het hof met de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van deze inbraak.
Heling van voorwerpen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat witwassen door middel van het voorhanden hebben van de ten laste gelegde voorwerpen bewezen kan worden verklaard, ook in die gevallen waarin de voorwerpen zijn verkregen uit eigen misdrijf. De advocaat-generaal baseert zich hierbij op het gegeven dat uit het dossier blijkt dat de verdachte als leider deel heeft uitgemaakt van een groep inbrekers die zich op grote schaal heeft bezig gehouden met woninginbraken en de verkoop van de bij die inbraken buitgemaakte voorwerpen. De advocaat-generaal heeft voorts acht geslagen op het gegeven dat de verdachte bij zijn staandehouding op 6 april 2011 onderweg was naar Roemenië met de buitgemaakte voorwerpen, hetgeen erop zou moeten duiden dat de verdachte bezig was zijn criminele opbrengsten en de overige van misdrijf afkomstige voorwerpen veilig te stellen.
Namens de verdachte is om vrijspraak van witwassen verzocht.
Het hof stelt met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen voorop dat het dient te beoordelen of de verdachte de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen, voor zover die voorwerpen niet reeds bij een door het hof bewezen verklaarde inbraak zijn verkregen, heeft geheeld.
Op 6 april 2011 zijn de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staande gehouden door de politie. Zij bevonden zich op dat moment in een personenauto van het merk BMW (kenteken [kenteken]). De verdachte was de bestuurder van dit voertuig. De auto is door verbalisanten met toestemming van de verdachte voor nader onderzoek naar het politiebureau overgebracht. Aldaar is de auto - wederom met toestemming van de verdachte - onderworpen aan een doorzoeking. Bij die gelegenheid zijn de diverse in de tenlastelegging vermelde voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat die voorwerpen te herleiden zijn tot meerdere inbraken.
Het hof is van oordeel dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat de verdachte, behoudens ten aanzien van de voorwerpen die hij uit eigen misdrijf onder zich had, wetenschap droeg van de aanwezigheid van die voorwerpen, noch daargelaten dat hij daarover enige zeggenschap had. Het hof betrekt hierbij dat het overgrote deel van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen in de bagage van de medeverdachten is aangetroffen en niet in die van hem. Ter zake van de usb-stick die in de auto was aangesloten aan een mp-3 speler, overweegt het hof dat de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat die usb-stick van haar was en dat voorts geen omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat die usb-stick van misdrijf afkomstig was. Dat de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte aan het hoofd stond van de groep inbrekers, waartoe zij volgens haar verklaring ook behoorde, dat de verdachte in die hoedanigheid sturend en coördinerend optrad, en dat de door die groep buitgemaakte voorwerpen aan hem werden overgedragen, maakt het oordeel van het hof niet anders, nu die opmerking te algemeen van aard is en deze niets zegt over de specifieke wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken van heling van de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen.
Vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat witwassen door middel van het voorhanden hebben van het ten laste gelegde geldbedrag bewezen kan worden verklaard, nu uit het dossier blijkt dat de verdachte als leider deel heeft uitgemaakt van een groep die zich op grote schaal heeft bezig gehouden met woninginbraken en de verkoop van de bij die inbraken buitgemaakte voorwerpen, zodat kan worden aangenomen dat het geldbedrag uit misdrijf is verkregen.
Namens de verdachte is om vrijspraak verzocht.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt om te beginnen vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het van enig misdrijf afkomstig zijn van het betreffende geldbedrag. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1], zoals hiervoor weergegeven, over de rol van de verdachte zijn daarvoor onvoldoende draagkrachtig. Het hof (zoals hierna zal volgen) zal ten laste van de verdachte slechts twee inbraken met een buit van beperkte omvang bewezen verklaren, hetgeen met zich brengt dat een rechtstreeks verband tussen het aangetroffen geldbedrag en concrete misdrijven, welke financieel voordeel voor de verdachte zouden hebben opgeleverd, nagenoeg ontbreekt.
Het hof stelt vervolgens vast dat de door het openbaar ministerie opgesomde feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Het hof betrekt daarbij de omstandigheden dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag relatief gering van omvang is en dat het dossier overigens weinig inzicht biedt in de financiële handel en wandel van de verdachte.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde witwassen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 maart 2011 Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse goederen en/of geld, toebehorende aan anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en/of inklimming, immers hebben verdachte en zijn mededaders:
- (zaaksnummer 10) op het adres [adres 3] te Haarlem weggenomen, een hoeveelheid geld (ongeveer 170 euro) en diverse dierenbenodigdheden (waaronder dierenriemen en halsbanden), toebehorende aan [bedrijfsnaam] en
- (zaaksnummer 10A) op het adres [adres 4] te Haarlem weggenomen een hoeveelheid telefoonkaarten en waardezegels en een stoffen tas met opschrift [bedrijfsnaam], toebehorende aan winkel [bedrijfsnaam].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2012. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 april 2011 ben ik samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en mijn vriendin[medeverdachte 2] te IJmuiden staande gehouden door de politie. Wij bevonden ons op dat moment in een personenauto van het merk BMW (kenteken [kenteken]). Wij waren op weg naar Roemenië. Ik bestuurde het voertuig.
U, voorzitter, houdt mij voor hetgeenik op 9 april 2011 bij de politie met betrekking tot het gebruik van mijn mobiele telefoon heb verklaard. Het is juist dat ik mijn mobiele telefoon (het hof begrijpt: de mobiele telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] die op 6 april 2011 onder de verdachte is aangetroffen) niet of zelden uitleende aan een ander. Ik ben op 13 december 2011 door de politie gehoord over het gebruik van mijn mobiele telefoon in de nacht van 23 maart 2011. Ik kan mij niet herinneren dat ik mijn telefoon heb uitgeleend. Als ik dit in het algemeen doe, dan blijf ik in ieder geval bij de gebruiker ervan staan.
2. Een proces-verbaal van aangifte van 18 april 2011 met nummer 2011031175-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina's 1055-1058), met daaraan gehecht een bijlage goederen (doorgenummerde dossierpagina's 1059-1061). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2011 ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring van aangever [naam aangever]:
Ik doe aangifte van diefstal uit de [bedrijfsnaam], gelegen aan het [adres 3] te Haarlem. Ik ben de vader van de eigenaar van de winkel en in die hoedanigheid gerechtigd om namens de benadeelde aangifte te doen. Op 22 maart 2011 omstreeks 18.00 uur, heeft een medewerker de winkel afgesloten en de deur op slot gedraaid.
Op 23 maart 2011 omstreeks 9.30 uur heb ik de winkel geopend. Ik zag dat er een raam openstond van het bovenlicht. Ik zag dat er diverse goederen waren weggenomen. Ik zag dat de kassalade op een van de stellingen stond. Ik zag dat het geld uit de kassa verdwenen was. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 170,00. Voorts zijn diverse dierenriemen en halsbanden weggennomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2011 met nummer 2011031175-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina's 1065-1067). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Naar aanleiding van een onderzoek naar de herkomst van verscheidende goederen die op 6 april 2011 bij gelegenheid van een doorzoeking in de personenauto van het merk BMW (kenteken [kenteken]) heb ik het volgende bevonden.
Op 7 april 2011 werden in een zijvak van klein model sporttas verschillende hondenriemen en halsbanden aangetroffen. Deze hondenriemen en halsbanden zagen er nieuw uit; sommige voorwerpen waren voorzien van een prijskaartje. Door middel van een zoekvraag in het Bedrijfsvoorziening Handhavingssysteem (BVH) kwam naar voren dat bij een inbraak in een [bedrijfsnaam] aan het [adres 3] te Haarlem op 23 maart 2011 verschillende hondenriemen waren ontvreemd. Aangezien in de aangifte geen omschrijvingen van de hondenriemen is gegeven heb ik telefonisch contact opgenomen met de betreffende dierenwinkel. Een medewerkster wist mij te vertellen dat er verscheidende hondenriemen en halsbanden van het merk Rogz waren ontvreemd. Zij miste onder andere:
- een bruin tuigje van het merk Rogz;
- verschillende lederen halsbanden;
- drie ijzeren wurgriemen.
Ik zag dat bovengenoemde goederen deel uit maakten van de goederen in de sporttas.
Aangezien een aantal goederen was voorzien van een prijskaartje met daarop een streepjescode, heb ik op 14 april 2011 gevraagd of de medewerkster met behulp van de streepjescodes in administratie van de winkel kon nagaan of de goederen daadwerkelijk toebehoorden aan de dierenshop. Ik heb de streepjescode doorgegeven, waarna de medewerkster mij een omschrijving van het bijbehorende goed gaf:
649510 018138: Rogz Fanbelt step-in H chocolate
649510 071377: Rogz Scooter lijn paint paw
649510 018039: Rogz Fanbelt halsband C chocolate
649510 018435: Rogz Fanbelt step-in H rood
649510 017810: Rogz Nitelife halsband chocolate
8712041 076778: Ploeg korthouder
De omschrijvingen die de medewerkster gaf kwamen overeen met de aangetroffen goederen. Naast de genoemde goederen in dit proces-verbaal zijn er nog een aantal riemen dan wel halsbanden ontvreemd bij de inbraak die niet zijn aangetroffen in de sporttas.
4. Een proces-verbaal van aangifte van 2 mei 2011 met nummer 2011031173-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina's 1089-1091), met daaraan gehecht een bijlage goederen (doorgenummerde dossierpagina's 1093-1094). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 maart 2011 ten overstaan van de verbalisant afgelegde verklaring van aangever [naam aangever:
Ik ben eigenaar van de winkel [bedrijfsnaam] aan het [adres 4][adres 1] te Haarlem. In die hoedanigheid doe ik aangifte van inbraak in mijn winkel. Op 22 maart 2011 omstreeks 18.50 uur hebben ik en een werknemer de winkel verlaten. Er was toen nog niets aan de hand.
Op 23 maart 2011 omstreeks 9.30 uur parkeerde ik mijn voertuig achter de winkel. Ik zag toen gelijk dat het rooster dat voor de koelingsmotor van de vriezer is gemonteerd, weg was. Ik deed de deur open en zag dat de koelingsmotor van de muur was afgebroken. Deze was behoorlijk beschadigd. In de toonbank onder de kassa staat een bakje met SIM-kaarten. Deze Sim-kaarten zijn weggenomen. Ook is er een rolapparaat met waardezegels weggenomen. Ik heb niemand toestemming gegeven om in te breken in mijn winkel en om spullen weg te nemen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2011 met nummer 2011031173-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant] en [naam verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina's 1103-1104). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten:
Op 6 april 2011 vond onder andere de aanhouding plaats van [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1984]. Bij gelegenheid van de aanhouding werd de door de verdachte en zijn medeverdachten gebruikte personenauto van het merk BMW gekentekend [kenteken] voor onderzoek in beslag genomen en doorzocht. Tijdens de doorzoeking werd onder meer een Deka Shoppertas aangetroffen. In deze tas zat onder andere een rood stoffen tasje van de winkel [bedrijfsnaam].
Op 15 april 2011 hebben wij een onderzoek ingesteld op de locatie [adres 4] te Haarlem. Wij hebben op genoemde locatie de aangeefster [naam aangever] gesproken. Wij vroegen haar naar het rode stoffen tasje met het logo van de winkel, dat bij de aanhouding van de verdachten was gevonden. Zij verklaarde het volgende. Bij de inbraak in haar winkel was een doos met deze tasjes opengemaakt. Deze doos stond midden in het magazijn. Alle tasjes waren eruit gehaald. Bij het terugstoppen in de doos ontdekte zij dat er in ieder geval een tasje ontbrak, omdat de doos niet meer helemaal gevuld was. Aangeefster heeft ook laten zien waar de inbrekers het pand hebben betreden. Het rooster van de ventilatie van de koelcel was aan de buitenzijde verwijderd. Hierdoor (en doordat de koelingsmotor van de muur was gebroken, zo begrijpt het hof) ontstond een gat van ongeveer van 45 x 35 centimeter.
6. Een proces-verbaal van digitale communicatie sporenonderzoek van 19 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina's 1081-1085). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 28 maart 2011 vond de aanhouding plaats van onder andere de verdachte [medeverdachte 3], geboren op [1977]. Onder deze verdachte werden twee mobiele telefoons en simkaarten aangetroffen:
- Imeinummer [nummer] in combinatie met telefoonnummer [telefoonnummer 2].
- Imeinummer [nummer] in combinatie met telefoonnummer [telefoonnummer 3].
Op 6 april 2011 vond de aanhouding plaats van de verdachte [verdachte], geboren op [1984]. Onder [verdachte] werd een mobiele telefoon en een simkaart aangetroffen. Het betreft een mobiele telefoon met het imeinummer [nummer] en met het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Door mij werd een digitaal onderzoek ingesteld naar de ontvangen historische gegevens verkeersgegevens in het onderzoek 12YMSlot. Hierbij werd door mij gebruik gemaakt van het daarvoor bestemde analyseprogramma DCS (Digitale Communicatie Sporen). Uit analyse werd bekend dat de telefoons die onder [medeverdachte 3] en [verdachte] in beslag zijn genomen op verschillende tijdstippen in de nacht van 23 maart 2011 een zendmast op de locatie Leonard Springerlaan te Haarlem aanstraalden. De gebruikers van deze telefoons (het hof begrijpt: de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3]) hadden die nacht onderling contact met elkaar, alsmede met de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5], wier telefoons eveneens de zendmast op de Leonard Springerlaan te Haarlem aanstraalden. De zendmast aan de Leonard Springerlaan te Haarlem bevindt zich in de directe omgeving van de percelen [adres 4] en [adres 3] te Haarlem.
7. Een proces-verbaal van verhoor van 22 december 2011 met nummer 2011057586-128, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant] en [naam verbalisant] (doorgenummerde dossierpagina's 79-89). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 december 2011 ten overstaan van de verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
Vraag (V): De volgende twee zaken zijn inbraken in een dierenwinkel en een Toko op het [adres] in Haarlem gepleegd tussen 22 maart en 23 maart 2011.
(...)
Antwoord (A): Ik weet dat zij (het hof begrijpt: [medeverdachte 3], de verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]'s ochtends terugkwamen en dat zij hondenvoer, sigaretten en rolletjes muntgeld bij zich hadden. Zij hadden ook hondenriemen meegenomen. Toen wij aangehouden werden hadden wij hondenvoer en die riemen in de auto.
Opmerking verbalisant: aan de verdachte [medeverdachte 1] wordt een foto getoond van een rode tas met opschrift [bedrijfsnaam].
V: herken jij deze tas?
A: Ja. In die tassen hadden ze die blikken meegenomen. Er zat hondenvoer bij maar ook blikjes visconserven.
V: Weet jij of er ook simkaarten zijn weggenomen?
A: Ik heb simkaarten gezien in een plastic verpakking. Die zag ik 's morgens in de woonkamer van de woning van [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte).
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof overweegt dat de inhoud van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen bezien in hun onderling verband dat, gezien het tijdstip waarop de telefoon van de verdachte de zendmast in de buurt waar de inbraken hebben plaatsgevonden heeft aangestraald, in samenhang met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], inhoudende dat zij de ochtend volgend op de nacht waarin de inbraken plaatsvonden, heeft gezien dat de verdachte in het gezelschap van anderen thuiskwam en dat zij toen en aldaar in het bezit waren van een aantal voorwerpen, waarvan een aantal later in de door verdachte bestuurde BMW zijn aangetroffen en die bovendien naar aanleiding van verricht onderzoek herleid kunnen worden tot de tenlastegelegde inbraken, het bewijsoordeel dragen dat de verdachte één van de daders is geweest van de gekwalificeerde diefstallen op 23 maart 2011 in Haarlem. Het enkele gegeven dat verscheidene voorwerpen die bij deze inbraken zijn buitgemaakt, zijn teruggevonden in de bagage van de medeverdachten en niet bij de verdachte, maakt dit oordeel in dit geval niet anders.
Het hof acht voorts - anders dan de raadsman heeft betoogd - de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu deze niet op zichzelf staat, maar op onderdelen steun vindt in de resultaten van de doorzoeking van de BMW en in de zendmastgegevens. Bovendien heeft [medeverdachte 1]
- vanaf het moment dat zij ervoor koos om open kaart te spelen en haar betrokkenheid bij een serie inbraken toe te geven - steeds eenduidig en consistent verklaard, ook ten aanzien van haar waarnemingen in de ochtend van 23 maart 2011. De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betrokken stelling dat [medeverdachte 1] louter omwille van een conflict in de privésfeer een voor hem belastende verklaring zou hebben afgelegd, is op geen enkele wijze onderbouwd noch anderszins aannemelijk geworden. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte niet eerder dan op de terechtzitting in hoger beroep die stelling heeft betrokken. Het hof vermag niet in te zien waarom de verdachte niet reeds bij de politie of bij de rechtbank met die lezing is gekomen, indien deze op waarheid zou berusten.
Aldus ontbreekt een verklaring van de verdachte welke de redengevendheid van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen ontzenuwt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of inklimming, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde witwassen en van de onder 1 tenlastegelegde woninginbraken in Amstelveen (zaaksdossier 9) en Haarlem (zaaksdossier 7) vrijgesproken en de verdachte ten aanzien van de overige gekwalificeerde diefstallen en ter zake van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft voorts de teruggave aan de verdachte van een onder hem in beslag genomen geldbedrag gelast en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde woninginbraak in Amstelveen (zaaksdossier 9) en dat de verdachte voor de overige onder 1 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstallen en voor het witwassen van voorwerpen en voor het onder 2 tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurdverklaard en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het plegen van twee winkelinbraken. Dergelijke vermogensdelicten zijn niet alleen bijzonder ergerlijk voor de direct betrokkenen maar versterken overigens in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Het feit dat de verdachte in één nacht twee keer heeft toegeslagen in twee verschillende winkels getuigt voorts van een zekere brutaliteit; dit gegeven dient naar het oordeel van het hof in strafverzwarende zin te worden meegewogen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 oktober 2012 is de verdachte eerder voor strafbare feiten veroordeeld. Het hof stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS).
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van enige maanden passend en geboden is. Deze straf is, gelet op de partiële vrijspraken ter zake van feit 1 en gelet op de vrijspraak van feit 2 van kortere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Bespreking van een strafmaatverweer
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep strafvermindering bepleit, wegens de onrechtmatige aanhouding van de verdachte op 6 april 2011.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant], [naam verbalisant], [naam verbalisant] en [naam verbalisant] van 6 april 2011 (voorgeleidingsdossier doorgenummerde pagina's 12-14). Hieruit blijkt het volgende.
Op 6 april 2011 werd er melding gedaan bij een wijkagent van de regiopolitie Kennemerland, district IJmuiden dat een rode BMW met kenteken [kenteken] werd volgeladen met spullen vanuit een woning aan de [adres] te IJmuiden,waarbij de indruk bestond dat het hier gestolen goederen betrof. Deze wijkagent gaf de melding door aan de chef van dienst van het politiebureau te Velsen, die bij de beschikbare eenheden de opdracht uitzette om post te vatten in de buurt van de woning. Bij het opvragen van het kenteken kwam naar voren dat de tenaamgestelde van de betreffende auto woonde op het adres [adres] te [woonplaats]. Dit adres stond bij verbalisanten bekend als een adres waar Roemeense inbrekers verbleven.
Bij het wegrijden uit de [adres] werd de BMW door de verbalisanten staande gehouden( het hof begrijpt gelet op de gerelateerde ambtshandelingen: de inzittenden werden staande gehouden).
De bestuurder, verdachte, legitimeerde zich met een Roemeens paspoort. In de auto werden bovendien twee personen aangetroffen die verbalisanten ambtshalve herkenden als personen die een paar dagen eerder waren aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een poging tot diefstal uit een woning. Vervolgens is de auto met toestemming van verdachte overgebracht naar het politiebureau te Velsen alwaar de auto met toestemming van de verdachte is doorzocht. In de auto werd een grote hoeveelheid goederen aangetroffen, waaronder drie dozen met gebruikte telefoons, een aantal sieradendozen met daarin sieraden, een spaarvarken met daarin muntgeld, kleding voorzien van kaartjes, diverse kentekenbewijzen en een geldbedrag van € 4.750,-. De verdachte had geen afdoende verklaring voor de herkomst van deze goederen en is daarop aangehouden.
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven gang van zaken - zoals neergelegd in genoemd proces-verbaal van bevindingen - blijkt dat op het moment dat de verdachte werd aangehouden, een toereikende grondslag bestond voor het aannemen van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan diefstal dan wel heling. Aldus is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim, zodat het verweer wordt verworpen.
Beslag
Het hof is van oordeel dat het geld dat onder de verdachte in beslag is genomen aan hem dient te worden teruggegeven, nu dit geld niet in verband kan worden gebracht met het bewezen verklaarde feit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.098,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 4.340,00.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 3], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 oktober 2012.