ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.180/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het debiteurenrisicobeding in interim management-overeenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Numea B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Numea heeft in hoger beroep de betaling gevorderd van twee onbetaalde facturen die betrekking hebben op de werkzaamheden van interim manager [A] voor Arbo Unie. De rechtbank had eerder een deel van de vordering toegewezen, maar Numea is in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van het meerdere. De kern van het geschil betreft de uitleg van het debiteurenrisicobeding in de interim management-overeenkomsten tussen Numea en Dutch Group B.V., handelend onder de naam Partners in Perspective. Dit beding houdt in dat het debiteurenrisico ten laste komt van de interim manager, tenzij schriftelijk anders overeengekomen. Het hof heeft vastgesteld dat Dutch onvoldoende inspanningen heeft verricht om Arbo Unie tot betaling te bewegen, wat betekent dat Numea in de gelegenheid moet worden gesteld om de redenen voor de betalingsweigering door Arbo Unie te weerleggen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen verhinderdata op te geven voor een getuigenverhoor. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in het kader van interim management-overeenkomsten en de noodzaak om gerechtvaardigde belangen van de opdrachtgever te respecteren.

Uitspraak

zaaknummer 200.060.180/01
29 mei 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NUMEA B.V.,
gevestigd te Naarden,
APPELLANTE,
advocaat: mr. R.F.K. Visser te Bosch en Duin,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH GROUP B.V.,
tevens handelende onder de naam
PARTNERS IN PERSPECTIVE,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
De partijen worden hierna Numea en Dutch genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 1 maart 2010 is Numea in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
2 december 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer
428119 HA ZA 09-1544 gewezen tussen haar als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Dutch als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1.2 Bij memorie van grieven heeft Numea zes grieven tegen het vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis, voor zover in conventie gewezen, zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, haar vordering zal toewijzen, met veroordeling van Dutch in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft Dutch de grieven bestreden, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en Numea zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Numea heeft een akte genomen, met productie, en Dutch een antwoordakte.
1.5 Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft onder rov. 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Grief 1 is gericht tegen de feitenvaststelling onder rov. 2.6. Daarmee zal het hof rekening houden. Het hof zal de overige door de rechtbank vastgestelde feiten als uitgangspunt hanteren, nu die niet in geschil zijn.
2.2 Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
a. De heer [A] (hierna: [A]) is statutair directeur van Numea. Een van de handelsnamen van Dutch is Partners in Perspective.
b. Numea en Dutch hebben drie opvolgende interim management-overeenkomsten gesloten, waarin zij telkens zijn overeengekomen dat Numea [A] ter beschikking stelt om als interim manager diverse opdrachten te verrichten bij Arbo Unie. De eerste overeenkomst ging in op
16 oktober 2006 en de derde eindigde op 1 juni 2007.
De derde interim management-overeenkomst bepaalt onder meer het volgende:
"Artikel 6 Kosten en betalingsregeling
(...) De vergoeding voor deze werkzaamheden bedraagt het vaste bedrag van EUR 15.750,- voor de maart maand, EUR 12.600,- voor de maand april en EUR 9.450,- voor de maand mei, beiden ex BTW. Dit komt overeen met het afgesproken percentage van 70% van het door PartnersinPerspective Public aan opdrachtgever te factureren bedrag. Indien Partners in Perspective tevens een bonus mag declareren aan de opdrachtgever, zal ook hiervan 70% aan Interim Manager worden vergoedt. (...)
6.4 PartnersinPerspective People is gehouden direct na ontvangst van de factuurgegevens zorg te dragen voor zorgvuldige facturering aan opdrachtgever. Het debiteurenrisico van opdrachtgever ter hoogte van het bedrag dat de Interim Manager toekomt komt ten laste van de Interim Manager, tenzij schriftelijk anders overeengekomen."
c. Dutch heeft Numea tweemaal per brief bericht dat de opdracht bij Arbo Unie werd verlengd, eerst tot
1 september 2007 en daarna tot 1 oktober 2007, beide keren onder de voorwaarden als vermeld in de derde interim management-overeenkomst, zij het dat in de tweede verlengingsbrief is vermeld dat voor de werkzaamheden in september de bestede tijd mocht worden gedeclareerd op basis van nacalculatie.
Ook in oktober 2007 heeft [A] nog werkzaamheden voor Arbo Unie verricht.
d. Numea heeft periodiek facturen aan Dutch gezonden met betrekking tot de werkzaamheden van [A] bij Arbo Unie. Van deze facturen zijn de volgende twee onbetaald gebleven:
- factuur 7-18 van 20 november 2007 ten bedrage van
€ 8.385,93 betreffende (beweerdelijk) in november 2007 door [A] verrichte werkzaamheden;
- factuur 7-20 van 20 december 2007 ten bedrage van
€ 13.781,49 betreffende bonus over de periode augustus tot en met november 2007.
e. Ter zake van de in november 2007 verrichte werkzaamheden en de bonus over de periode augustus tot en met november 2007 heeft Dutch facturen gezonden aan Arbo Unie. Arbo Unie heeft betwist de gefactureerde bedragen verschuldigd te zijn.
2.3 In eerste aanleg heeft Numea betaling gevorderd van de bij facturen 7-18 en 7-20 in rekening gebrachte bedragen, met rente. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot
€ 2.762,65. Het hoger beroep is gericht tegen de afwijzing van het meerdere. Dutch heeft in eerste aanleg een reconventionele vordering ingesteld, maar die vordering is in hoger beroep niet aan de orde.
2.4 De grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
2.5 De grieven strekken mede ten betoge dat de rechtbank de aard en de strekking van de interim management-overeenkomsten heeft miskend en is uitgegaan van een onjuiste uitleg van de bepaling in de tweede volzin van
art. 6.4 van de derde interim management-overeenkomst, voor zover luidende: "Het debiteurenrisico (...) komt ten laste van de Interim Manager". Deze bepaling wordt hierna aangeduid als het debiteurenrisicobeding.
2.6 Het debiteurenrisicobeding dient te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Hierbij is niet alleen de betekenis van het woord "debiteurenrisico" in het algemene spraakgebruik van belang (en de gebruikelijke betekenis van het onderhavige beding in het handelsverkeer, voor zover daarvan gesproken kan worden), maar zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder de aard en de strekking van de overeenkomst als geheel, de plaats daarin van het beding en de wederzijds kenbare bij de overeenkomst betrokken belangen van partijen.
De overeenkomst strekt ertoe dat Numea een interim manager ter beschikking stelt om opdrachten te verrichten bij
Arbo Unie. Voor de werkzaamheden van de interim manager dient echter niet Numea, maar Dutch facturen in rekening te brengen bij Arbo Unie. Van het ontvangen bedrag dient Dutch 70% uit te betalen aan Numea.
Numea is dus voor de ontvangst van betaling voor de werkzaamheden van de door haar ter beschikking gestelde interim manager geheel afhankelijk van de incasso-inspanningen van Dutch.
De overeengekomen regeling brengt daarom mee dat Dutch jegens Numea gehouden is bij haar incasso-inspanningen in niet onaanzienlijke mate rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van Numea. In het licht daarvan moet het debiteurenrisicobeding aldus worden uitgelegd dat de betalingsverplichting van Dutch aan Numea in stand blijft voor zover weliswaar sprake is van non-betaling van
Arbo Unie, maar die non-betaling eraan te wijten is dat Dutch onvoldoende inspanningen heeft verricht om Arbo Unie tot betaling te bewegen. Hieraan doet niet af dat het woord "debiteurenrisico" doorgaans een ruimere betekenis heeft dan overeenkomt met voornoemde uitleg.
Gelet op de gerechtvaardigde belangen van Numea behoort tot de inspanningen die in dit kader van Dutch mochten worden verwacht, dat zij Numea in de gelegenheid zou stellen om
de reden(en) waarom Arbo Unie weigerde de hiervoor in
rov. 2.2 onder e bedoelde facturen te betalen, tegenover Arbo Unie te weerleggen. Dit heeft Dutch onvoldoende gedaan. Zoals blijkt uit de verklaring van [B] bij de comparitie van partijen in eerste aanleg, heeft Dutch rechtstreeks overleg tussen Numea en Arbo Unie over de betalingsaanspraken niet toegestaan. De enkele omstandigheid dat Arbo Unie dergelijk overleg niet wenselijk achtte, ontsloeg Dutch niet van haar verplichting jegens Numea om ten minste bij Arbo Unie aan te dringen op dergelijk overleg. Evenmin is gesteld of gebleken dat Dutch Numea op andere wijze in de gelegenheid heeft gesteld haar bezwaren tegen de argumenten waarop Arbo Unie haar weigering om te betalen baseerde, kenbaar te maken of dat Dutch die bezwaren zelf aan Arbo Unie heeft voorgelegd.
2.7 Het voorgaande brengt mee dat Numea in de gelegenheid moet worden gesteld om de reden(en) waarom Arbo Unie weigerde te betalen, in dit geding tegenover Dutch te weerleggen. Indien zij daarin slaagt, leidt dat ertoe dat Dutch jegens Numea gehouden is tot betaling van de facturen 7-18 en 7-20.
Voor factuur 7-18 betekent dit dat Numea tegenover de betwisting van Dutch dient te bewijzen dat [A] voor
Arbo Unie heeft gewerkt op de in die factuur vermelde dagen en dagdelen.
Voor factuur 7-20 betekent het dat Numea dient te bewijzen dat [A] met Arbo Unie de afspraak heeft gemaakt die [A] bij e-mailbericht van 14 november 2007 aldus heeft weergegeven:
"Daarnaast spraken wij af dat mijn bonus over de maanden augustus tot en met november afhankelijk is van de gerealiseerde omzet, waarbij
- bij 100% omzetrealisatie is de bonus ook 100%
- bij 99% omzetrealisatie is de bonus ook 99%
- en zo verder"
2.8 De grieven houden voorts een betwisting in van de stellingen van Dutch dat tussen Dutch en Arbo Unie een schikking tot stand is gekomen en dat Arbo Unie in het kader daarvan € 3.946,64 aan Dutch heeft betaald (zie rov. 2.6 en 4.8 van het bestreden vonnis). Numea heeft echter onvoldoende toegelicht dat en waarom, indien die stellingen van Dutch inderdaad niet als vaststaand kunnen worden aangenomen, dat ertoe zou moeten leiden dat een groter deel van haar vordering moet worden toegewezen dan de rechtbank heeft toegewezen. In zoverre falen de grieven.
2.9 Voor het overige heeft hetgeen bij de grieven is aangevoerd, geen zelfstandige betekenis en kunnen de grieven dus onbesproken blijven.
3. Beslissing
Het hof:
laat Numea toe te bewijzen:
a. dat [A] voor Arbo Unie heeft gewerkt op de in
factuur 7-18 vermelde dagen en dagdelen; en
b. dat [A] met Arbo Unie de afspraak heeft gemaakt die hij bij e-mailbericht van 14 november 2007 heeft weergegeven;
bepaalt dat, indien Numea daartoe getuigen wil voorbrengen, het getuigenverhoor zal worden gehouden in het Paleis van Justitie van dit hof ten overstaan van mr. G.C.C. Lewin, daartoe als raadsheer-commissaris aangewezen, op het adres Prinsengracht 436 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rol van 12 juni 2012 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van verhinderdata in de maanden september tot en met november 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 29 mei 2012.