parketnummer: 23-001015-11
datum uitspraak: 17 september 2012
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 28 februari 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-840168-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 juli 2010, 4 oktober 2010, 23 december 2010, 27 januari 2011, 3 februari 2011 en 14 februari 2011 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 16 en 23 december 2011, 8 juni 2012, 25 juni 2012 en 3 september 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2009 tot en met 27 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om op 28 september 2009 opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, al dan niet in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 10.605 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, handelingen heeft/hebben verricht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe) tezamen en in vereniging:
- (meermalen) met elkaar en/of (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) telefonisch contact gehad en/of gelegd en/of onderhouden (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of
- (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij/binnen KLM catering services (KCS), in elk geval op en/of in de omgeving van de luchthaven Schiphol en/of elders in Nederland, (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- (meermalen) vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) dienstroosters en/of werktijden aangepast en/of gewijzigd en/of laten aanpassen en/of laten wijzigen en/of
- (meermalen) een of meer mededader(s) in het kader van hun (legale) reguliere werkzaamheden binnen KCS op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) (werk)plaats geplaatst en/of zich op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) (werk)plaats laten plaatsen en/of
- (meermalen) opdracht gegeven en/of gekregen om zich beschikbaar te houden voor het wegvoeren van voornoemde (hoeveelheid) cocaïne en/of
- (meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het wegvoeren van voornoemde (hoeveelheid) cocaïne en/of (hiertoe) (een) transportmiddel(en) ter beschikking gehad en/of geregeld en/of
- voornoemde (hoeveelheid) cocaïne (op enig moment) aan boord gebracht en/of gehad van vlucht KL754 van Bonaire naar Nederland en/of
- voornoemde (hoeveelheid) cocaïne aan boord van voornoemd luchtvaartuig verstopt en/of gebracht in een of meer zogenaamde cateringtrolley('s) in het cateringgedeelte van het luchtvaartuig;
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2009 tot en met 28 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 10.605 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe)tezamen en in vereniging:
- (meermalen) met elkaar en/of (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) telefonisch contact gehad en/of gelegd en/of onderhouden (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of - (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij/binnen KLM catering services (KCS), in elk geval op en/of in de omgeving van de luchthaven Schiphol en/of elders in Nederland, (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of - (meermalen) vluchtgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) dienstroosters en/of werktijden aangepast en/of gewijzigd en/of laten aanpassen en/of laten wijzigen en/of
- (meermalen) een of meer mededader(s) in het kader van hun (legale) reguliere werkzaamheden binnen KCS op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) (werk)plaats geplaatst en/of zich op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) (werk)plaats laten plaatsen en/of
- (meermalen) opdracht gegeven en/of gekregen om zich beschikbaar te houden voor het wegvoeren van voornoemde (hoeveelheid) cocaïne en/of
- (meermalen) op en/of rondom de (afgesproken) vindplaats en/of bergplaats (in een of meer catering en/of vuilnistrolley('s) aan boord van het luchtvaartuig) gezocht naar voornoemde hoeveelheid cocaïne en/of - (meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het wegvoeren van voornoemde (hoeveelheid) cocaïne en/of (hiertoe) (een) transportmiddel(en) ter beschikking gehad en/of geregeld en/of
- voornoemde (hoeveelheid) cocaïne (op enig moment) aan boord gebracht en/of gehad van vlucht KL754 van Bonaire naar Nederland en/of
- voornoemde (hoeveelheid) cocaïne aan boord van voornoemd luchtvaartuig verstopt en/of gebracht in een of meer zogenaamde cateringtrolley('s) in het cateringgedeelte van het luchtvaartuig;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de subsidiair aan de verdachte ten laste gelegde in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen. Voor de aan hem primair verweten deelneming aan poging tot invoer van cocaïne bevatten de stukken in het dossier weliswaar aanwijzingen, maar zekerheid daaromtrent in de vorm van bewijs voor zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij die invoer, die vooraf is gegaan aan de feitelijke invoer in Nederland van die cocaïne op 28 september 2009 ontbreekt, aldus de advocaat-generaal.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte door het hof integraal zal worden vrijgesproken en hij heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. De aan de verdachte primair verweten poging tot invoer van cocaïne is absoluut ondeugdelijk gebleken, omdat de gedragingen van de verdachte door hem ná de inbeslagneming van de cocaïne zijn verricht. Het hof verstaat dit als een verzoek de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de poging.
Ten aanzien van de aan hem subsidiair verweten voorbereidingshandelingen geldt, dat hij gedurende één dag en gedurende slechts enkele uren informatie heeft verschaft. Die gedragingen kunnen mogelijk en hooguit op zijn medeplichtigheid aan voorbereiding in de betekenis van artikel 10a van de Opiumwet wijzen. De steller van de tenlastelegging heeft het verwijt evenwel beperkt tot het medeplegen van voorbereidingshandelingen, aldus de raadsman.
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende gang van zaken vast.
Op 27 september 2009, om 00.14 uur en 22.13 uur, verstuurt de medeverdachte [medeverdachte 1] naar verschillende personen "- waaronder de verdachte - een sms-bericht met de tekst "Fire on mntn tomorrow morning ok". Om 00.16 uur belt [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven vrouw en zegt dat 'het vuur op de bergen morgenochtend zal worden". Die dag om 05.00 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en zegt eerst "Nee", dan "Ja?" en vervolgens als [medeverdachte 2] "Ja, oke" zegt: "maybe tomorrow ja". [medeverdachte 2] zegt "oke" waarna de verbinding wordt verbroken. Om 21.49 uur hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opnieuw telefonisch contact. [medeverdachte 1] zegt dan: "I think I see you in the morning."
Op 28 september 2009 belt [medeverdachte 1] om 05:06 uur met [medeverdachte 2] en zegt dat hij eraan komt. [medeverdachte 1] stuurt om 05:14 uur naar dezelfde drie telefoonnummers als op 27 september een sms-bericht met de tekst 'Fire on de mntn' Om 05:31 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] zegt tegen hem: ,,Vijf minuten, vijf minuten''. Uit de zendmastgegevens blijkt dat de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dit tijdstip gebruik maken van een zendmast op Schiphol. Drie minuten later belt [medeverdachte 1] met [verdachte] en vraagt of hij hem buiten bij de portier komt ontmoeten. [medeverdachte 1] zegt: "Ik sta buiten hier". Ze spreken af aan de voorkant. De telefoon van [medeverdachte 1] maakt dan eveneens gebruik van een zendmast op Schiphol.
Uit de resultaten van onderzoek naar de werkroosters van KCS is gebleken dat [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 3] een dienst hadden van 06.00 uur tot 14.30 uur. [medeverdachte 4] had die dag een vrije dag. [medeverdachte 1] had eveneens een vrije dag, maar is desondanks toch als inkomend geregistreerd bij het toegangstourniquet van KCS om 07.28 uur en vervolgens weer als uitgaand geregistreerd om 08.10 uur. De passen van [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn eveneens rond het tijdstip van de aanvang van hun dienst als inkomend geregistreerd.
Om 5:53 uur belt [medeverdachte 1] weer met [verdachte] en zegt dat hij hem buiten wil zien. [verdachte] zegt dat hij eraan komt. De KLM-pas van [verdachte] is om 5.54 uur uitgaand geregistreerd en vervolgens om 6.00 uur weer ingaand. Vier minuten later stuurt [medeverdachte 1] een code voor het opwaarderen van beltegoed naar [verdachte].
Om 06.50 uur belt [medeverdachte 1] wederom met [verdachte]. [verdachte] zegt dat het kar 348 is en dat die over 30 minuten gaat komen. Verder zegt hij dat hij zorgt dat hij over dertig minuten erin is. Om 07.25 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2]. Laatstgenoemde vraagt of [medeverdachte 1] nu bij hem kan komen omdat hij met hem moet praten. [medeverdachte 1] zegt "oke". Een minuut later belt [medeverdachte 1] met [verdachte], die zegt dat kar 348 er al is en dat [medeverdachte 3] de chauffeur was. [verdachte] zegt: ,,Hoe mogelijk is dat? De enige twee mensen, die ik in de vlucht heb gezien." Kort hierna zegt [verdachte] dat hij over vijf minuten bij [medeverdachte 1] is. [medeverdachte 1] belt om 07.31 uur met [medeverdachte 3] en vraagt "Je hebt dat ding niet gezien toch?" [medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 3] naar het toilet boven komt; [medeverdachte 3] antwoordt bevestigend.
Om 07.41 uur belt [medeverdachte 1] met een vrouw die hij [betrokkene 1] noemt. Hij zegt dat iemand het genomen heeft en vraagt [betrokkene 1] of zij dat kan zien. Vijf minuten later belt hij deze vrouw opnieuw en vraagt wat er nu verder gaat gebeuren. De vrouw zegt dat het tussen jullie onderling is, dat jullie het moeten weten. Dat iemand het misschien genomen heeft en dat zij zelfs heeft geprobeerd om te kijken of het geblokkeerd is.
Vanaf 07:55 uur stuurt [medeverdachte 1] naar achtereenvolgens [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een sms-bericht inhoudende dat ze moeten kijken en [medeverdachte 1] op de hoogte moeten houden. Om 07.56 uur stuurt [medeverdachte 3] per sms een verzoek aan [medeverdachte 1] om hem te bellen. [medeverdachte 1] belt [medeverdachte 3] binnen een minuut op en zegt dat [medeverdachte 3] hem moet helpen. [medeverdachte 3] zegt "ik moet naar buiten, het is niet mogelijk, niet mogelijk, want hoe weet die vent het nummer voor ik er uit ben". [medeverdachte 1] zegt dat hij hem het nummer niet heeft gegeven, maar dat hij naar buiten kwam om hem te zien. [medeverdachte 3] zegt dat hij met die andere man was, en dat die het ook kan hebben en verder dat hij er geen goed gevoel bij heeft, en dat hij er daarom uitstapte bij [medeverdachte 4] en de anderen. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 3] om voor hem te zoeken als hij terug is; [medeverdachte 3] stemt hiermee in.
[medeverdachte 2] verstuurt - kennelijk in reactie op het verzoek van [medeverdachte 1] om te zoeken en hiervan verslag uit te brengen - om 07.57 uur een sms-bericht naar [medeverdachte 1] met de mededeling "OK".
[medeverdachte 1] belt een aantal minuten later, om 08.02 uur, met [verdachte]. [verdachte] zegt dat er niets is, dat hij hier niets ziet en dat hij denkt dat het in het gebouw is. "Want ze kunnen een kar niet laten verdwijnen. Dat weet je. Want de hele kar is weg (...) ik ben eerlijk (...) je kunt mij uitsluiten. Ik zal zoiets niet doen. (...) Ik heb mijn best gedaan om jou van informatie te voorzien. Ik heb geprobeerd mijn werk te doen". Twee minuten later belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] en zegt dat hij naar hem toe moet komen. [medeverdachte 2] vraagt waar, waarop [medeverdachte 1] zegt "op de vaste plek".
Om 08:13 uur ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht van [medeverdachte 3] met als inhoud: 'Praat niet meer over de telefoon. Je weet niet wie je afluistert. Kijk uit met die mannen'.
[medeverdachte 1] - die volgens de gegevens van zijn KLM-pas om 08.10 het gebouw van KCS heeft verlaten - ontvangt vervolgens van 08.20 tot 09.34 uur verschillende sms-berichten verzonden vanaf een telefoon met het nummer [telefoonnummer], met achtereenvolgens de mededeling 'so what you think', 'but where you inside or outside', 'Ok what we must do now', 'what must my boys do over there', 'let your boys look good', "but what is the problem the car was nothing inside", 'but you see car', 'you don't think the miss it', 'so what you think', 'but you now that you can trust the people', 'I'm busy now but check your boys because my people say that the did it and you know when they say they do it they do it so check your boys', 'but you see what happened they miss it so let they look good aub', 'but tell me what you think now maybe the car go upstairs' en 'do you give the people the right number'.
Ook [medeverdachte 3] smst [medeverdachte 1], om 09.07 uur, met de mededeling: 'Ik zal kijken of ze zich vreemd gaan gedragen. Ik wil je laten weten dat het tussen je vrienden is want ik heb op dit moment niets van jullie nodig'.
Om zowel 08.54 uur als 09:35 uur wordt een sms verzonden met de telefoon van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] met de mededeling: "It was there somebody is with it now please let me know we have not to do like this.'' Om 09:59 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zegt "Ja". [medeverdachte 2] zegt vervolgens 'Hee nee man'. Hierna zegt [medeverdachte 1] meermalen C-klas. [medeverdachte 2] zegt dat hij deze nog niet heeft gecheckt, waarna [medeverdachte 1] verzoekt dit alsnog te doen. Tussen 10.10 en 10.21 uur ontvangt [medeverdachte 2] driemaal een sms-bericht van [medeverdachte 1] met de mededeling "Check c klas en boven aub".
Om 10:48 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte]. Deze zegt dat de jongens zeggen dat ze het niet naar binnen hebben gebracht en dat het niet aan boord was. [medeverdachte 1] zegt: ,,Nee nee ik heb met ze gesproken. Ze zeiden dat het er in was. Het was er in maar het was niet op de plaats waar ik ze heb gewezen.'' [verdachte] zegt dat "de enige mogelijkheid dan is dat iemand voor hen daar is geweest of dat ze liegen. Want je kan geen kar op je schouder naar beneden sjouwen." [medeverdachte 1] zegt: "Ik denk dat ze het ergens hebben gemist. Er is geen probleem. Het is daar binnen, Het is alleen dat het niet gevonden is". Hij vraagt of [verdachte] de [medeverdachte 2] kan vragen hem te bellen omdat hij met hem wil praten. Om 10:51 uur smst [medeverdachte 1] weer met [medeverdachte 2] en vraagt hem om de C-klas te checken en boven.
Om 11:03 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door iemand uit Engeland. Het gesprek is in de taal Ibo. [medeverdachte 1] zegt: "Iets gaat verkeerd voor mij. Zelfde als een jaar geleden op 27 september, in de periode toen ik ging trouwen. Hetzelfde ding weer. Het is weer erg. Het betreft spul rond 10 spul." De onbekend gebleven man vraagt: ,,Hebben ze het weer gedaan op jouw hoofd?" [medeverdachte 1] zegt: ,,Ja, want het is nergens te vinden. Zij hebben mij hierover geïnformeerd gisternacht rond 03:00 uur. Vervolgens ben ik opgestaan en naar de mensen die voor mij werken gegaan. Sinds die tijd ben ik in de auto en/of aan het rond rijden."
Om 12:41 uur ontvangt [medeverdachte 2] voor de vijfde keer het sms-bericht van [medeverdachte 1] met de inhoud 'Check C-klas en boven aub'. Om 12:43 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en vraagt ,,En?" [medeverdachte 2] antwoordt: "Nee, nee, nee. Overal, overal, overal. Ik samen met [betrokkene 2]. Nee man"
Om 14:22 uur belt [medeverdachte 1] [verdachte], wiens dienst er dan bijna opzit, en vraagt waar hij is. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog op de andere vent wacht. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 1] al weet wat er gebeurd is en [medeverdachte 1] zegt dat hij dat nog niet weet. [verdachte] zegt: "Als het niet daar is, is er maar een persoon die het heeft opgehaald. Je moet ze bellen en zeggen dat je de vingerafdruk wil checken als zij dat hebben opgehaald." Om 14:37 uur belt [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven man die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer]. [medeverdachte 1] vertelt deze man dat het niet goed gaat, dat niemand nog weet of dat ding kapot gaat/weg is en dat hij sinds 03.00 uur onderweg is en nu gaat slapen.
Om 18:02 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door een man, die vraagt of [medeverdachte 1] het ding nog heeft gedaan. [medeverdachte 1] zegt dat hij niet weet wat er gebeurd was en echt teleurgesteld is, maar zegt dat het niet 'onze groep' was, maar het de andere groep is, die morgen komt. Hij ligt op bed vanwege de situatie.
Hierna, om 18:25 uur, belt [medeverdachte 1] met een vrouw die hij "[betrokkene 1]" noemt. Deze [betrokkene 1] maakt gebruik van een Nigeriaans telefoonnummer. [medeverdachte 1] vraagt [betrokkene 1] wat de stand van zaken is en of ze het wel gestuurd hebben. [betrokkene 1] zegt dat dit niet het geval is, dat het niet is gestuurd en dat dit bevestigd is door hen. [medeverdachte 1] vraagt: "zij hebben het niet gestolen dus?". [betrokkene 1] antwoordt ontkennend en zegt opnieuw dat het niet is gestuurd. deelt [betrokkene 1] aan [medeverdachte 1] mee 'dat hij het niet heeft opgestuurd. [betrokkene 1] vraagt of ze zelf bevestigd dat ze het gezien hebben. [medeverdachte 1] zegt: ,,Zeker niet, maar ik zal nagaan om te weten of de beveiliging hebben het gezien." [betrokkene 1] vraagt of [medeverdachte 1] ze iets schuldig is. [medeverdachte 1] zegt dat dit niet het geval is. [betrokkene 1] zegt: ,,Als ze tegen jou zeggen dat ze het gestuurd hebben, moet je zeggen dat ik heb gezegd dat ze het niet gedaan hebben.'
De volgende dag, op 29 september 2009,
Op 29 september 2009 worden eveneens een aantal telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen en sms-berichten onderschept.
De volgende dag, 29 september 2009, worden onder meer de volgende gesprekken gevoerd:
Om 11:22 uur belt een onbekende man [medeverdachte 1] en vraagt: ,,Hoe zit het met het ding, dat niet goed ging? Is het nog zoek?" [medeverdachte 1] zegt: ,,Nog niet gezien. Wij weten nu dat de mensen er boven hebben het niet gedaan. Snap je. Of ze zijn met verhalen bezig of het is niet gekomen. Maar er is geen probleem want mijn mensen begrijpen het''
Op 30 september 2009 worden onder meer de volgende gesprekken gevoerd:
Om 08:27 uur belt [medeverdachte 1] opnieuw met "[betrokkene 1]". [betrokkene 1] zegt: ,,Ik denk dat er een probleem ergens is. En dat probleem is in het bedrijf en thuis. Dat ding is niet gekomen. Het probleem is daar zoals ik je eerder vertelde. Zij hebben het niet gestuurd.'' [betrokkene 1] vraagt aan [medeverdachte 1] wat ze tegen hem hebben gezegd en [medeverdachte 1] antwoordt: ,,Zij zijn nog steeds aan het zoeken. Ze laten morgen of overmorgen weten. Maar iemand van een andere familie vertelde mij dat het de politie is die het heeft. Maar hij weet het niet zeker. Daarom ga ik hem weer vragen of het de politie is die het nam''.
Op 27 september 2009, omstreeks 19.35 uur (Nederlandse tijd), is in een KLM-vliegtuig KL-754 met als bestemming de luchthaven Schiphol, op de luchthaven van Bonaire een hoeveelheid van 10605 gram - naar later bleek - cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen. Tijdens een routinecontrole voorafgaand aan het vertrek van voornoemd vliegtuig, merkte een lid van het cabinepersoneel op dat er een cateringtrolley teveel stond in de pantry bij de business klasse; het betrof een zogenaamde "dead head" trolley met het nummer KL 754 04080177 en welke was voorzien van een etiket met daarop het opschrift BON AMS DH 1/2 trolley 123. In de trolley zaten dienbladen welke in tweeën waren gesneden, waardoor achter de dienbladen een loze ruimte ontstond. Achter de dienbladen werden door de Douane 2 buiktassen aangetroffen, elk inhoudende 5 blokvormige pakketten met daarin de zojuist genoemde hoeveelheid cocaïne. Het desbetreffende toestel van de KLM is blijkens een proces-verbaal van bevindingen van onderzoek Centraal Informatie Systeem Schiphol van 9 maart 2010 op 28 september 2009 om 04.55 uur op de luchthaven Schiphol aangekomen.
Nadien zijn door [medeverdachte 4] - medeverdachte en tevens als medewerker verbonden aan KCS - telefoongesprekken gevoerd met een persoon genaamd "[betrokkene 3]", die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Ten aanzien van die "[betrokkene 3]" is uit onderzoek gebleken dat dit [betrokkene 3] betreft. Na de vondst van deze partij cocaïne is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam "Evelin Klein", waarbij als verdachten onder meer is aangemerkt [betrokkene 3].
Op 11 oktober 2009, 09.35 uur, wordt [medeverdachte 4] gebeld door "[betrokkene 3]". [medeverdachte 4] zegt "helemaal niks, niks, niks" en vraagt of "[betrokkene 3]" het weer voor hem gaat vragen. "[betrokkene 3]" antwoordt dat hij het heeft nagetrokken en dat het zeker is. [medeverdachte 4] zegt dan: "neen, het is er niet. Omdat de vorige keer. Vraag het maar aan die kleine neef van jou dat de vorige keer op een maandag, zijn ze toen tien kwijtgeraakt. Zij hebben toen gezegd dat de mensen het tegen hun hebben gezegd dat zij het erop hebben gezet maar dat hadden zij niet gedaan... Maar nu weet ik ook niet of je broers de boel daar boycotten.
Diezelfde dag, om 12.39 uur, belt "[betrokkene 3]" opnieuw naar [medeverdachte 4]. [medeverdachte 4] zegt dan: "Een paar weken geleden op een maandag moeste een vent ook 2 volle handen krijgen. "[betrokkene 3]" antwoordt dat hij er alles van weet. [medeverdachte 4] zegt vervolgens dat het niet is binnengekomen. Het hof stelt vast dat 28 september 2009 op een maandag viel.
Uit die gang van zaken leidt het hof af dat [medeverdachte 1] als belanghebbende moet worden aangemerkt bij de aankomst van de (op Bonaire door de autoriteiten onderschepte) trolley en de daarin geborgen cocaïne in Nederland. Teneinde het feitelijk zicht op c.q. macht over die trolley te krijgen heeft de verdachte op diens verzoek aan [medeverdachte 1] informatie verstrekt over achtereenvolgens het nummer van de schaarwagen (348) die op de luchthaven was ingezet bij het lossen van cateringtrolleys van het evenbedoelde vliegtuig en de naam van de chauffeur ([medeverdachte 3]) van die schaarwagen.
Volgens verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2012 heeft hij die verzoeken als zijnde crimineel geduid, maar heeft hij niettemin daaraan gevolg gegeven.
In aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat ook via de luchthaven Schiphol (groothandels)hoeveelheden cocaïne heimelijk (verder) binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht en voorts, dat de verdachte volgens zijn verklaring weet dat daarbij in het verleden ook aan KCS verbonden personeel strafbaar betrokken is (geweest), kan het niet anders zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat de door hem aan [medeverdachte 1] verstrekte informatie de (verlengde) invoer van cocaïne in Nederland kon bevorderen.
Het hof waardeert de gedragingen van de verdachte naar hun aard en betekenis als ondersteunend aan de gedragingen van degene(n) die hebben beoogd de hiervoor bedoelde partij cocaïne van Bonaire naar Nederland te smokkelen, zodat reeds op die grond - wat er overigens zij van de juistheid van de door de raadsman gestelde implicaties van de inbeslagneming van cocaïne voor de strafrechtelijke beoordeling van de nadien door de verdachte verrichte gedragingen - het primair ten laste gelegde medeplegen van invoer van cocaïne niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt. Het hof zal de verdachte van die beschuldiging vrijspreken.
Dit oordeel geldt niet ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde. Het hof acht dat onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierna wordt weergegeven. Het op dit subsidiaire onderdeel van de tenlastelegging gerichte verweer wordt derhalve verworpen en vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
In dit verband wijst het hof erop dat de bestanddelen van de delictsomschrijving, zoals op de voet van de tenlastelegging bewezen verkaard, zijn ontleend aan artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht en aldus reeds het karakter van strafbare ondersteuning van het handelen van de verdachte tot uitdrukking brengen. Ook daarom valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat slechts medeplichtigheid tot/bij voorbereidingshandelingen bewezen kan worden verklaard.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, om een feit als bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 10605 gram van een materiaal bevattende cocaïne) te bevorderen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte met een (contact)persoon telefonisch contact gehad om informatie door te geven en te ontvangen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, met aftrek, en een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De raadsman heeft in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd, waarbij in geval van bewezenverklaring aandacht is gevraagd voor de relatief beperkte rol van de verdachte in het voorliggende geval. Tevens heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de gevolgen die de voorlopige hechtenis voor de verdachte hebben meegebracht en op de omstandigheid dat de verdachte ná de tenuitvoerlegging daarvan opnieuw een werkzaam bestaan heeft opgebouwd. De raadsman heeft het hof verzocht om in geval van bewezenverklaring te bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de duur van de ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kortgezegd - voorbereidingshandelingen gericht op de opzettelijke invoer van een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. Daartoe heeft hij ten aanzien van een transport in een tijdsbestek van een paar uur op diens verzoek aan [medeverdachte 1] informatie verstrekt over achtereenvolgens het nummer van de schaarwagen (348) die op de luchthaven was ingezet bij het lossen van cateringtrolleys van het vliegtuig en de naam van de chauffeur ([medeverdachte 3]) van die schaarwagen.
Vooropgesteld dient te worden dat het motief voor de strafbaarstelling van invoer van verdovende middelen en de voorbereiding daarvan in aanzienlijke mate is gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen.
Voorts leert de ervaring dat het uit winstbejag participeren in de keten van invoer tot gebruiker van die middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van relatief lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, in de regel verbonden aan het niveau van organisatie en (groot)handel. Tot die zware criminaliteit rekent het hof niet alleen (ernstige) geweldsmisdrijven, maar ook misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De hoge wettelijke strafmaxima verbonden aan de opzettelijke invoer van harddrugs vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever de Nederlandse samenleving te vrijwaren van deze stoffen en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. In dit licht kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van invoer van harddrugs met aanzienlijke straffen worden bedreigd.
Het gevoerde vervolgings- en strafvorderingsbeleid brengt onder meer tot uitdrukking dat het Openbaar Ministerie het aldus begrepen wettelijk kader heeft verstaan als een opdracht om bij strafbaar handelen in verband met import van cocaïne in beginsel tot de oplegging van langdurige gevangenisstraffen te rekwireren.
Het hof betrekt bij de bepaling van de strafmaat voorts de volgende aspecten.
Naast het hiervoor besproken kernverwijt, dat voortvloeit uit het, al dan niet gerealiseerde, toebrengen van schade aan de gezondheid van personen, spelen de hiervoor bedoelde maatschappelijk bezwarende en ontwrichtende aspecten die zijn verbonden aan het handelen van de verdachte een rol.
Immers, aangenomen mag worden dat het verrichten van handelingen gericht op invoer van harddrugs c.q. de voorbereiding daarvan voor de daarbij betrokkenen, onder wie de verdachte, een hoge beloning oplevert. De hoogte van deze beloning wordt voor een groot deel bepaald door de risico's die aan die handelingen zijn verbonden. Eén van deze risico's, wellicht de belangrijkste, is dat van een strafrechtelijke vervolging en van een, naar Nederlandse maatstaven gemeten, doorgaans zware bestraffing. Het perspectief van de hoge beloning en de praktijk van zware strafrechtelijke sanctionering vormen aldus bezien elkaars spiegelbeeld.
In de werkomgeving van de verdachte was de verleiding om zich in te laten met invoer van cocaïne groot. De luchthaven Schiphol biedt - zoals alle lucht- en zeehavens - een voor de hand liggende en noodzakelijke schakel en biedt daartoe onvermijdelijk ook de mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Schipholmedewerkers verkeren in de positie dat zij met die mogelijkheden kunnen kennis maken en op hen rust de verplichting om de verlokkingen die ermee zijn verbonden te weerstaan.
De verdachte heeft, naar moet worden aangenomen uit louter winstbejag, die weerstand niet geboden. Dat dit een negatieve bijdrage oplevert danwel kan opleveren voor de volksgezondheid is reeds overwogen. Maar bovendien heeft de verdachte -naar het hof aanneemt- er hiermee voor gekozen om geld te verdienen aan zijn verboden gedragingen.
De verdachte heeft in dit verband een rol aangenomen die inhield dat hij contact onderhield met een mededader en daarbij informatie doorspeelde die van belang was om de cocaïne te kunnen onderscheppen.
De verdachte heeft geen leidende rol gespeeld. De activiteiten van de verdachte zijn ondersteunend geweest aan de gedragingen van degene(n) die hebben beoogd de hiervoor bedoelde partij cocaïne van Bonaire naar Nederland te smokkelen.
Met betrekking tot het door de advocaat-generaal onderstreepte belang van het door de verdachte als werknemer geschonden vertrouwen overweegt het hof als volgt. De verdachte had uit de aard van zijn functie geen bijzondere vertrouwenspositie en zo bezien is er geen sprake geweest van een schending van vertrouwen dat verder strekt dan in een gemiddelde werkkring als basis voor de arbeidsverhouding geldt. Dat doet er echter niet aan af dat de verdachte zich heeft ingelaten met maatschappelijk schadelijke activiteiten - het gaat hier bovendien om een ernstig misdrijf - waarvan zijn werkgever erop mocht vertrouwen dat hij deze niet zou ontplooien.
Tot slot wijst het hof erop dat het zich ook rekenschap dient te geven van de internationale dimensies van de bestrijding van de sluikhandel in verdovende middelen. De prioriteit die hier in internationaal verband nog steeds naar uitgaat brengt met zich dat de bestraffing in overwegende mate in de sleutel van de generaal-preventieve werking is gesteld. Dit betekent dat de straftoemeting ook een signaal dient in te houden naar Nederlandse ingezetenen om af te zien van ondersteunende activiteiten op plaatsen van in- en doorvoer van verdovende middelen. Daarnaast moet uit de bestraffing blijken dat met de misdrijven zoals die in de onderhavige zaak ter beoordeling van en beslissing aan de strafrechter zijn voorgelegd het risico van langdurige vrijheidsbeneming zich ook realiseert.
Voorgaande beschouwingen impliceren dat bij de bepaling van de strafmaat de rol van de verdachte en de duur en intensiteit van diens betrokkenheid veel gewicht in de schaal leggen.
Uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2011 blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Het hof laat dit gegeven bij de bepaling van de straf in het voordeel van de verdachte meewegen.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het hof tot de slotsom dat aan de verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Die straf is lager dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. De reden daarvoor is dat uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, noodzakelijkerwijs voortvloeit dat er ruimte dient te blijven bestaan om aan personen die - anders dan de verdachte - wel de door het hof bedoelde leidinggevende rol hebben vervuld - en/of die kunnen gelden als belanghebbende in de zin van 'eigenaar' of 'afnemer' van de gesmokkelde hoeveelheden verdovende middelen - een gevangenisstraf van langere duur op te leggen. Ook houdt het hof er rekening mee dat de verdachte slechts bij een in één zaaksdossier beschreven voorval en voor een zeer korte periode in de sleutel van artikel 10a van de Opiumwet strafbaar betrokken is geweest. Voorts ziet het hof in de door de verdachte en diens raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden aanleiding te bepalen dat een deel van die gevangenisstraf in de voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd. Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de oplegging van een werkstraf op grond van de soort van die straf, niet aangewezen. Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat de verdachte gedurende enige tijd preventief gehecht is geweest.
Het hof acht, alles overwegende een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De onbevoegde hulpofficier van justitie
De raadsman heeft voorts betoogd dat het hof, ingeval van strafoplegging, tot matiging van de op te leggen straf dient over te gaan omdat in het voorbereidend onderzoek een opsporingsambtenaar bevoegdheden die toekomen aan de hulpofficier van justitie heeft toegepast terwijl hij daartoe niet meer bevoegd was.
Het hof overweegt als volgt.
In zijn brief van 29 september 2010 heeft de officier van justitie de rechtbank onder afschriftverstrekking daarvan aan de raadsman geïnformeerd dat tijdens het opsporingsonderzoek een hulpofficier van justitie ambtshandelingen heeft verricht waartoe deze niet bevoegd was omdat het certificaat waaruit blijkt dat hij aan de gestelde opleidingseisen voldoet, niet meer geldig was. Hoewel de naam van de betrokken hulpofficier niet wordt genoemd leidt het hof uit de in de brief gegeven informatie over de door deze toegepaste dwangmiddelen af dat het eerste luitenant van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) S. de Wilde betreft.
De Regeling hulpofficieren van justitie 2008 regelt in welke gevallen en onder welke voorwaarden een ambtenaar van politie of een militair van de Kmar hulpofficier van justitie is.
In artikel 5 is bepaald dat een militair van de KMar deze functie heeft indien, voor zover van belang, is voldaan aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden: hij dient te zijn aangesteld in de rang van adjudant of hoger, in het bezit te zijn van een geldig certificaat "hulpofficier van justitie" en te beschikken over tenminste drie jaren aaneengesloten ervaring in een executieve functie binnen de KMar.
Artikel 6 regelt dat in de daarin omschreven gevallen van rechtswege ontheffing wordt verleend van het certificaatsvereiste. Blijkens de inhoud van de brief van de officier van justitie deed een zodanige uitzonderingssituatie zich in casu evenwel niet voor.
Uit de in die brief weergegeven gang van zaken blijkt, dat de betrokken hulpofficier door omstandigheden, niet nader aangeduid, niet tijdig aan een cursus respectievelijk examen ter verlenging van zijn certificaat, heeft deelgenomen. Daarna is de mogelijkheid van vervroegde pensionering aan de orde gekomen. Uit de brief valt niet op te maken of de hulpofficier in samenspraak met andere betrokkenen ervan is uitgegaan dat hij op zodanige datum uit dienst zou treden dat de ontheffing van het certificaatsvereiste van toepassing zou zijn omdat hij aanvankelijk binnen een periode van drie jaren de KMar zou gaan verlaten.
Wat hiervan zij, ten tijde van de toepassing van de hulpofficierlijke bevoegdheden door de betrokken opsporingsambtenaar ontbrak daarvoor een wettelijke basis in die zin dat deze opsporingsambtenaar op de momenten van toepassing daarvan niet langer bevoegd was.
Uit het dossier, voor zover van belang, is voorts gebleken van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is na zijn aanhouding buiten heterdaad op bevel van de officier van justitie voorgeleid aan de hulpofficier De Wilde op 6 april 2010. Deze heeft tevens later die dag de verdachte in verzekering gesteld.
Op diezelfde datum heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte, te weten [adres]. In deze woning is ter aanhouding van de verdachte om 6.00 uur binnengetreden door de bevoegde hulpofficier van justitie Mahabier met machtiging van De Wilde. Om 6.18 uur is de doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris aangevangen waaruit moet worden afgeleid dat de rechter-commissaris op enig tijdstip gelegen tussen beide genoemde tijdstippen is binnengetreden ter doorzoeking van de woning. Daarbij is Mahabier voortdurend aanwezig geweest.
Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt onder meer en voor zover van belang het volgende.
Indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, kan de rechter bepalen dat het door het verzuim veroorzaakte nadeel door strafverlaging wordt gecompenseerd.
Het voorbereidend onderzoek is blijkens de definitie zoals opgenomen in artikel 132 Sv het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting.
Bij de beoordeling van verzuimen, indien vastgesteld, dient de rechter in aanmerking te nemen het belang dat door het geschonden voorschrift wordt gediend, de ernst van het verzuim, en het concrete nadeel dat voor de betrokken verdachte is veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat de gang van zaken een onherstelbaar vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a Sv. De opleidingseisen die worden gesteld aan de ambtenaren die optreden als hulpofficier van justitie waarborgen dat de toepassing van in de persoonlijke levenssfeer ingrijpende bevoegdheden geschiedt door functionarissen die beschikken over op actuele inzichten gebaseerde kennis en vaardigheden.
De betrokken hulpofficier heeft dit uitgangspunt niet serieus genomen en bovendien voor hem zonder meer kenbare dienstvoorschriften niet nageleefd.
Naar het oordeel van het hof is gelet op de met certificering gediende belangen in het voorliggende geval sprake van een belangrijk voorschrift met een beschermende werking naar de belangen van de verdachte dat in aanzienlijke mate is geschonden. Het hof betrekt daarbij dat als vaststaand mag worden aangenomen dat de betrokken hulpofficier van zijn eigen onbevoegdheid althans van het risico van het bestaan ervan kennis droeg. Deze bescherming heeft een abstract karakter omdat de aan hulpofficieren gestelde opleidingseisen in algemene zin een waarborg voor justitiabelen vormen dat overheidsoptreden in het opsporingsonderzoek aan gestelde kwaliteitseisen voldoet.
De verdachte is na zijn aanhouding en inverzekeringstelling, voordat voortzetting van zijn vrijheidsbeneming door de rechter-commissaris werd bevolen, tweemaal gehoord, te weten op 6 en 7 april 2010.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris de inverzekeringstelling op 9 april 2010 heeft getoetst en niet onrechtmatig heeft geacht nog niet met zich kan brengen dat de rechtmatigheid van door de verdachte in zijn tot dan afgelegde verklaringen geleverd bewijs niet langer ter discussie kan staan. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen houdt weliswaar in dat de rechter-commissaris in eerste en enige instantie de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling beoordeelt met het oog op de voortduring van de vrijheidsbeneming, bij de beoordeling van de bewijsverkrijging door de zittingsrechter is dit oordeel evenwel niet maatgevend.
Echter uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte op 6 april 2010 vragen zijn gesteld betreffend - kortgezegd - zijn persoonlijke omstandigheden en dat hij zich tijdens het verhoor op 7 april 2010 op zijn zwijgrecht heeft beroepen en zich derhalve niet heeft belast. Dit brengt met zich dat in het midden kan blijven de vraag of aan de inverzekeringstelling gebreken kleven waaraan bewijsrechtelijke consequenties moeten worden verbonden.
Indien en voor zover bewijs is verkregen op basis van doorzoeking van de woning van de verdachte overweegt het hof dat de doorzoeking heeft plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris welke ook de autoriteit is die in de woning de voorwerpen in beslag heeft genomen. Daarbij was de gehele tijd een bevoegde hulpofficier van justitie aanwezig.
Deze was met machtiging van De Wilde niet meer dan 18 minuten voorafgaand aan de komst van de rechter-commisssaris binnengetreden ter aanhouding van de verdachte.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien dat de enkele machtiging van de onbevoegde hulpofficier van justitie de verdachte in enig belang heeft geschaad noch enig concreet nadeel heeft voor hem heeft veroorzaakt. Het hof heeft daarbij nog in ogenschouw genomen de omstandigheid dat de aanwezigheid van de hulpofficier voorafgaand aan de komst van de rechter-commissaris feitelijk een "bevriezing" van de situatie heeft betekend zonder dat met zoveel woorden gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als gegeven in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze omstandigheid maakt vorenbedoeld oordeel echter niet anders nu is gesteld noch gebleken dat er gedurende deze korte fase iets van relevantie is gebeurd dat heeft gestrekt ten nadele van de verdachte.
Het verweer wordt -voor zover het gaat om het bepleite rechtsgevolg- verworpen.
Bespreking van een voorwaardelijk gedaan verzoek
De raadsman heeft verzocht - ingeval het hof nader wenst te worden ingelicht omtrent de persoonlijke omstandigheden en de eventuele gevolgen van een onvoorwaardelijke detentie - de reclassering nogmaals in de gelegenheid te stellen een reclasseringsrapportage op te maken. Het hof komt aan de bespreking van dit verzoek niet toe, omdat de door de raadsman gestelde voorwaarde niet is vervuld. Het hof acht zich gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden voldoende ingelicht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2012.