GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENTERTAINMENT INTERNATIONAL B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOLIDAY SHIP B.V.,
beide gevestigd te Groningen,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. A.J. van Steenderen te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X],
gevestigd te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.F. Bienfait te Capelle aan den IJssel.
De partijen worden hierna Entertainment, Holiday Ship en [X] genoemd. Appellanten worden gezamenlijk met Entertainment c.s. aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 20 juli 2011 zijn Entertainment c.s. in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de ¬rechtbank Amsterdam van 29 december 2010 (tussenvonnis) en 11 mei 2011 (eindvonnis) onder zaak-/rolnum¬mer 469387 / HA ZA 10-2894 gewezen tussen hen als eiseres en [X] als gedaagde.
Entertainment c.s. heeft bij memorie drie grieven tegen het eindvonnis waarvan beroep aangevoerd en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en alsnog uitvoerbaar bij voorraad hun vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties, vermeerderd met nakosten.
Daarop heeft [X] bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis, met veroordeling van Entertainment c.s. in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente.
De partijen hebben de zaak op 25 juni 2012 doen bepleiten, Entertainment c.s. door mr. A. Stendahl, advocaat te Rotterdam en [X] door haar hiervoor genoemde advocaat. Beiden hebben gepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.19, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) Omstreeks 1990 heeft Entertainment een zwaar beschadigd jacht gekocht, genaamd Esther (hierna: het jacht) met de bedoeling het te repareren en op te knappen. In 1992 is het jacht in een daarvoor gebouwde loods aan de Paradijsvogelstraat 13 te Groningen geplaatst.
b) Sinds 1 januari 1999 is de loods door Entertainment c.s. via assurantiemakelaar ABN AMRO Verzekeringen tegen onder andere het risico van brand verzekerd bij een groot aantal verzekeraars met als leader Fortis Corporate Insurance N.V. Het betreft een gebouwen-, bedrijfsuitrusting/inventaris- en goederenverzekering waaronder ook het jacht is verzekerd. Het verzekerd bedrag voor het jacht bedraagt blijkens het polisblad van 22 november 1999 ƒ 17,5 miljoen.
c) Op 20 januari 2000 is het jacht in opdracht van Entertainment c.s. getaxeerd door [D] B.V. op een vervangingswaarde van ƒ 22 miljoen. Bij die waarde is uitgegaan van de situatie dat het jacht geheel zou zijn afgebouwd. Op dat moment was het voor ongeveer 85% afgebouwd. De taxatie heeft ertoe geleid dat per 24 januari 2000 het verzekerd bedrag van het jacht is verhoogd tot ƒ 20 miljoen.
d) Op 14 februari 2000 is de loods met daarin het jacht volledig afgebrand. Het jacht is geheel verloren gegaan.
e) De verzekeraars hebben [A] & [B] / [A] [C] te Amsterdam (hierna: [A]) als expert benoemd om de schade als gevolg van de brand vast stellen. [A] heeft op 16 februari 2000 [X] benoemd om specifiek de schade aan het jacht vast te stellen. Entertainment c.s. hebben [D] als expert benoemd. [E] van [E] Experts B.V. te [plaatsnaam] is overeenkomstig de polisvoorwaarden als derde expert benoemd (ook wel genoemd: de bindend adviseur of arbiter).
f) De door verzekeraars en Entertainment c.s. benoemde experts hebben geen gezamenlijke overeenstemming bereikt over de schade aan het jacht. Bij brief van 6 juni 2000 heeft [D] de schade ter zake van het jacht na aftrek van de restwaarde gesteld op ƒ 21 miljoen.
g) [X] heeft op 4 augustus 2000 haar concept- expertiserapport opgesteld. Over deze rapportage heeft op 5 oktober 2000 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen [D] en [X]. Op 31 oktober 2000 heeft [X] haar definitieve expertiserapport afgegeven aan [A]. Entertainment c.s. heeft dit op 9 november 2000 ontvangen. De vervangingswaarde van het jacht is blijkens de eindrapportage door [X] getaxeerd op ƒ 2,5 miljoen en de herbouwwaarde op ƒ 10,25 miljoen.
h) Bij brief van 1 november 2000 hebben verzekeraars aan ABN AMRO bericht dat zij, gelet op de rapportage van [X], een beroep doen op bovenmatigheid van de door [D] in het rapport van 20 januari 2000 vermelde getaxeerde waarde van het jacht van ƒ 22 miljoen.
i) Op verzoek van Entertainment heeft [D] op 25 januari 2001 een nadere toelichting gegeven op haar taxatierapport van 20 januari 2000, met als doel dat verzekeraars hun standpunt over de bovenmatigheid zouden bijstellen.
j) Bij vonnis in kort geding van 15 mei 2001 is de vordering van Entertainment c.s. tegen de verzekeraars tot verkrijging van een voorschot op de uitkering afgewezen.
k) De rechtbank Rotterdam heeft in de door Entertainment c.s. tegen verzekeraars aangespannen bodem¬procedure een deskundigenbericht gelast. De deskundigen hebben de vervangingswaarde van het jacht vastgesteld op ƒ 19 miljoen en de nieuwbouwwaarde in 2000 op € 10 miljoen. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen gevolgd en op basis daarvan overwogen dat de getaxeerde waarde van ƒ 20 miljoen uitgaande van de vastgestelde vervangingswaarde niet bovenmatig is. Verzekeraars zijn bij eindvonnis van 24 februari 2010 veroordeeld de getaxeerde waarde van ƒ 20 miljoen te vergoeden (dat is € 9.075.604,32), vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit alles onder aftrek van de € 5 miljoen die de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam bij wijze van voorschot reeds bij vonnis van 4 maart 2008 aan Entertainment c.s. had toegewezen.
3.2. In deze procedure vorderen Entertainment c.s. van [X] betaling van € 296.607,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.000,00. Aan deze vordering leggen zij het volgende ten grondslag. De rapportage van [X] is de reden geweest dat verzekeraars zich op bovenmatigheid van de vastgestelde waarde hebben beroepen. Uit het vonnis van 24 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam blijkt dat die waardebepaling apert onjuist is. Entertainment c.s. heeft tien jaar tegen verzekeraars moeten procederen om dekking voor haar schade te verkrijgen. Al die tijd heeft [X] steeds vastgehouden aan de door haar getaxeerde vervangingswaarde. Entertainment c.s. hebben door dit tijdsverloop en de procedures die zij hebben moeten voeren aanmerkelijke schade geleden die niet volledig door de veroordeling die zij tegen de verzekeraars hebben verkregen wordt vergoed. Het onjuiste taxatierapport van [X] is de oorzaak van het polisdispuut en zij is uit onrechtmatige daad aansprakelijk voor de dientengevolge door Entertainment c.s. geleden en nog te lijden schade. De schade begroten Entertainment c.s. op de door hen betaalde advocaatkosten minus het positieve saldo van de uitgesproken proceskostenveroordelingen. Entertainment c.s. vorderen wettelijke rente vanaf 30 december 2008. Bij brief van de advocaat van Entertainment c.s. van die datum is [X] namelijk aansprakelijk gesteld.
3.3. De rechtbank heeft de gestelde aansprakelijkheid van [X] in het midden gelaten en is tot het oordeel gekomen dat de rechtsvordering van Entertainment c.s. jegens [X] is verjaard. De vorderingen van Entertainment c.s. zijn daarom afgewezen en zij zijn veroordeeld in de kosten van het geding. Daartegen richten zich de grieven.
3.4. Entertainment c.s. houden [X] aansprakelijk voor schade uit onrechtmatige daad. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade op die grondslag verjaart op grond van artikel 3:310 lid 1 BW door het verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De eis van bekendheid moet naar vaste rechtspraak zo worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid. De verjaringstermijn gaat pas lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid — die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn — heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door foutief handelen van de betrokken persoon. Dit houdt niet in dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is vereist dat de benadeelde — behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon — daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden. Dit betekent evenmin dat is vereist dat de benadeelde steeds ook met de (exacte) oorzaak van de schade bekend is.
3.5. Entertainment c.s. stellen het volgende. De voor het intreden van de verjaringstermijn vereiste bekendheid was op zijn vroegst in mei 2007 bij hen aanwezig. Dat was op het moment dat zij kennisnamen van het eerste concept van het deskundigenbericht in de bodemprocedure tegen verzekeraars. Zij betwisten voordien bekend te zijn geweest met taxatiefouten van [X]. In de procedure tegen verzekeraars namen Entertainment c.s. weliswaar stelling tegen de rapportage van [X], maar dat betekent niet dat Entertainment c.s. voldoende zekerheid hadden over een vordering op [X]. Dat vereist een bijzondere feitelijke kennis ten aanzien van de juiste waardering van het jacht. Entertainment c.s. beschikten niet over die kennis. Zij konden niet beoordelen of de taxatie al of niet juist was. Pas toen de deskundigen in de bodemprocedure met hun bijzondere kennis een oordeel gaven over de waarde van het jacht, was voor Entertainment c.s. duidelijk dat [X] bij haar taxatie ‘grove fouten’ moet hebben gemaakt, aldus Entertainment c.s.
3.6. Kern van de zaak is dat Entertainment c.s. door het plaatsvinden van de brand een recht op uitkering geldend konden maken jegens verzekeraars. Overeenkomstig de in de polisvoorwaarden voorgeschreven procedure zijn experts ingeschakeld om de hoogte van de schade vast te stellen. De rapportage van [X] is in verband daarmee opgesteld. Verzekeraars hebben hun standpunt over de dekking vervolgens in belangrijke mate op de rapportage van [X] gebaseerd. Entertainment c.s. waren het niet eens met dit standpunt en hebben verschillende procedures tegen verzekeraars gevoerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld welke uitkering verzekeraars onder de verzekering zijn verschuldigd. Dat bedrag is toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente die de vergoeding vormt voor de vertragingsschade over de periode dat verzekeraars in verzuim waren met de nakoming onder de verzekering. Tevens zijn verzekeraars veroordeeld in de proceskosten van Entertainment c.s.
3.7. Entertainment c.s. waren van meet af aan bekend met de inhoud van de rapportage van [X]. Zij waren er ook mee bekend dat verzekeraars hun standpunt op deze rapportage baseerden. Zij hebben van meet af aan de juistheid van de door [X] vastgestelde waarde van het jacht bestreden en hebben gepoogd verzekeraars van hun standpunt te overtuigen. Het hof komt daarom ten aanzien van de verjaringsvraag niet tot een ander oordeel dan de rechtbank en overweegt daartoe het volgende.
3.8. De schade waarvan Entertainment c.s. vergoeding vorderen vloeit volgens hen onder meer voort uit gebreken in de totstandkoming en onderbouwing van de waardebepaling door [X]. In november 2000 waren Entertainment c.s. zowel bekend met de inhoud van de rapportage van [X] als met het daarop gebaseerde standpunt van verzekeraars, als gevolg waarvan zij vervolgens kosten moesten gaan maken en de schade ontstond waarvan zij thans vergoeding claimen. Dat Entertainment c.s. in dit stadium beschikten over de relevante informatie wordt bevestigd door kort geding dat in het voorjaar van 2001 door hen werd aangespannen. Zij waren daadwerkelijk bekend zowel met de feiten waaruit volgens hen de schade voortvloeit als met [X], degene die zij daarvoor aansprakelijk achten. Dat veel later - in de bodemprocedure - de deskundigen de waarde van het jacht op een ander bedrag hebben vastgesteld dan [X], kan niet tot de door Entertainment c.s. bepleite conclusie leiden dat zij toen pas daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Het deskundigenbericht bevestigde het door Entertainment c.s. verdedigde standpunt, maar voor het intreden van de verjaringstermijn is niet vereist dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de (juridische) beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Ook is voor het intreden van de verjaring niet vereist dat de omvang van de schade bekend is. Voldoende is dat de benadeelde ermee bekend is dat schade is veroorzaakt door het gestelde foutief handelen van de betrokken persoon.
3.9. Entertainment c.s. stellen nog dat voor haar onduidelijk was wie een fout had gemaakt: [X] of [D]. In de procedure hebben zij zich gekeerd tegen de rapportage van [X], maar het was mogelijk geweest dat de deskundigen zich hadden aangesloten bij de door [X] vastgestelde waarde. Dit argument kan Entertainment c.s. niet baten. Uit de omstandigheden kan worden afgeleid dat Entertainment c.s. in november 2000 in voldoende mate de zekerheid hadden verkregen dat zij als gevolg van de rapportage van [X] en het daarop gebaseerde standpunt van verzekeraars kosten moesten gaan maken, waarvan zij thans bij wijze van schadevergoeding van [X] vergoeding claimen. Dat zij op dat moment nog een (proces)risico liepen, in die zin dat wellicht de vordering tegen verzekeraars zou worden afgewezen en zij vervolgens geen vordering tot schadevergoeding jegens [X] geldend zouden kunnen maken, staat er niet aan in de weg dat de verjaringstermijn een aanvang heeft genomen. Voor het intreden van de verjaring is vereist dat de benadeelde voldoende zekerheid — die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn — heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door foutief handelen van de betrokken persoon. Bezwaarlijk kan in dit verband worden aanvaard dat Entertainment c.s. in november 2000 volledig in het duister tastten aangaande de (vervangings)waarde van het jacht, zodat dat besef pas na het deskundigenbericht in de bodemprocedure is ontstaan. Zonder toelichting, die ontbreekt, ligt dat geenszins voor de hand. Entertainment c.s. hebben sinds 1990 in hun bedrijfsvoering een aantal keuzes gemaakt en investeringen gedaan die gelet op hun ondernemerschap van doen hebben gehad met het door hen te verwezenlijken ondernemersresultaat en dus, in elk geval mede, met de waarde van het jacht. De vereiste zekerheid bij Entertainment c.s. dat de waardebepaling door [X] schadelijke gevolgen voor hen had, was dus toentertijd naar het oordeel van het hof bij hen aanwezig.
3.10. Entertainment c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat [X] voortdurend onrechtmatig handelt door aan de inhoud van de rapportage vast te houden, zodat haar vordering nog niet is verjaard. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het vasthouden aan een beweerde onjuiste opvatting of stelling niet als een voortdurende onrechtmatige daad kan worden beschouwd. In het kader van grief II voegen Entertainment c.s. daaraan toe dat ook onrechtmatig is dat [X] heeft nagelaten haar rapportage nader toe te lichten, althans nader te nuanceren. Entertainment c.s. maken niet duidelijk waarom het bestreden vonnis op grond van die omstandigheid – zo al juist - niet in stand kan blijven. Voor zover zij bedoelen dat dit gestelde nalaten als een voortdurende onrechtmatige daad moet worden beschouwd, menen zij dat ten onrechte.
3.11. De grieven die zich richten tegen de door de rechtbank aangenomen verjaring zijn vergeefs voorgesteld. Dat brengt mee dat de aansprakelijkheidsvraag onbesproken kan blijven. Het hof heeft zich de vraag gesteld - en dat ook met partijen tijdens het pleidooi besproken – op welke grond [X] onder de in r.o. 3.6 weergegeven omstandigheden onrechtmatig jegens Entertainment c.s. kan hebben gehandeld, en als dat het geval is, welke nog voor vergoeding in aanmerking komende schade voor Entertainment c.s. resteert naast hetgeen zij in de procedure tegen verzekeraars toegewezen hebben gekregen. Het hof zal daar geen overwegingen ten overvloede aan wijden, omdat het debat in hoger beroep zich in hoofdzaak heeft geconcentreerd op de verjaringsvraag.
3.12. Entertainment c.s. hebben bewijs aangeboden, maar dit aanbod niet betrokken op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het aanbod wordt daarom gepasseerd.
3.13. De slotsom is het hoger beroep geen succes heeft. De vonnissen waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij worden Entertainment c.s. veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met rente.
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
verwijst Entertainment c.s. in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [X] gevallen, op € 4.713,00 aan verschotten en € 9.789,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na de datum waarop dit arrest is uitgesproken tot aan de dag van voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.W. Hoekzema en C.T. Barbas en op 21 augustus 2012 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.