ECLI:NL:GHAMS:2012:BY0040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002203-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en moord met voorbedachte rade in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar voor het neerschieten van zijn zwager [C.C.], waarbij deze overleed aan de verwondingen. De feiten vonden plaats op 2 juli 2010 in Amsterdam, waar de verdachte met een vuurwapen op zijn zwager en andere familieleden schoot. De verdachte had eerder al zijn zwager met de kolf van het wapen geslagen, wat leidde tot ernstig hersenletsel. De rechtbank had eerder al een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de voorbedachte raad van de verdachte heeft vastgesteld. De verdachte heeft ook geprobeerd zijn neef [U.C.] te doden door op hem te schieten, wat resulteerde in levensgevaarlijke verwondingen. De verdachte heeft zijn vrouw [H.U.] ook zwaar mishandeld door op haar te schieten. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere misdrijven, waaronder moord, poging tot moord en zware mishandeling, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

parketnummer: 23-002203-11
datum uitspraak: 11 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2011 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-660693-10 (zaak A) en 13-664063-11 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
thans gedetineerd [detentieadres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam aan [C.C.] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een subarachnoïdale bloeding en/of een filmachtige subdurale bloeding en/of een contusie van de linker cerebellaire hemisfeer), heeft toegebracht, door voornoemde [C.C.] met dat opzet met een vuurwapen een of (meer)ma(a)l(en) tegen het hoofd te slaan;
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [C.C.] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen die [C.C.] een of (meer)ma(a)l(en) tegen het hoofd heeft geslagen;
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 2:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [C.C.] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) naar, althans in de richting van die [C.C.] afgevuurd, door welke kogel(s) die [C.C.] is getroffen in diens hoofd en/of in diens hals/nek en/of in diens borst, althans in diens lichaam, tengevolge waarvan voornoemde [C.C.] is overleden;
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 3:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [H.U.] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) naar, althans in de richting van die [H.U.] heeft afgevuurd, door welke kogel(s) die [H.U.] is getroffen in haar (boven)been en/of in haar bil, althans in haar lichaam;
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 4:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [U.C.] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) naar, althans in de richting van die [U.C.] heeft afgevuurd, door welke kogel(s) die [U.C.] is getroffen in diens hals en/of in diens voet en/of in diens buik en/of in diens rug en/of in diens schouder en/of in diens hand, althans in diens lichaam;
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 5 primair:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A.U.] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen naar, althans in de richting van die [A.U.] heeft gericht en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, althans heeft getracht de trekker van dat vuurwapen over te halen (waarna die [A.U.] een klik hoorde);
Zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 5 subsidiair:
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te Amsterdam [A.U.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen naar, althans in de richting van die [A.U.] gericht (waarna die [A.U.] een klik hoorde);
Zaak B (met parketnummer 13-664063-11 (gevoegd)) primair:
hij op of omstreeks 30 maart 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [F.C.] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp voor zich uit heeft gestoken en/of met dat mes/voorwerp naar, althans in de richting van die [F.C.] is gerend/gegaan (waarbij de punt van dat mes/voorwerp ter hoogte van de borst van die [F.C.] kwam) en/of met dat mes/voorwerp een of meer stekende en/of prikkende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt naar, althans in de richting van die [F.C.];
Zaak B (met parketnummer 13-664063-11 (gevoegd)) subsidiair:
hij op of omstreeks 30 maart 2010 te Amsterdam [F.C.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp voor zich uit gestoken en/of met dat mes/voorwerp naar, althans in de richting van die [F.C.] gerend/gegaan (waarbij de punt van dat mes/voorwerp ter hoogte van de borst van die [F.C.] kwam) en/of met dat mes/voorwerp een of meer stekende en/of prikkende en/of zwaaiende beweging(en) gemaakt naar, althans in de richting van die [F.C.] en/of (daarbij) voornoemde [F.C.]dreigend de woorden toegevoegd: "dit dossier is niet gesloten" en/of "ik kom terug" en/of "denk maar niet dat het hiermee is afgelopen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de bewezenverklaring
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 subsidiair en het in zaak B primair ten laste gelegde.
Zij heeft hiertoe verwezen naar de overwegingen ter zake van de rechtbank en in aanvulling daarop, dan wel, voor zover aan de orde, in afwijking daarvan nog - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geldt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte tweemaal gericht op het been (en niet op het bovenlichaam of het hoofd) van [H.U.] heeft geschoten. Naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan deze handeling niet worden aangemerkt als te zijn gericht op het veroorzaken van de dood, zodat daaruit het opzet van de verdachte op de dood van [H.U.] niet kan worden afgeleid. Wel kan deze gedraging worden aangemerkt als te zijn gericht op zware mishandeling, zodat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Bezien in het licht van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad kan niet worden vastgesteld dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit. Uit de verklaringen van getuigen blijkt veeleer dat het vizier van de verdachte was gericht op [C.C.] en [U.C.], en dat [H.U.] naar de verdachte toe is gelopen om hem tegen te houden. De verdachte heeft geprobeerd haar weg te duwen en toen dat niet lukte heeft hij haar in haar been geschoten. Er is in deze volgorde van gebeurtenissen te weinig dat er op wijst dat de verdachte voorafgaand aan het schieten op [H.U.] dat voornemen al had, zodat de verdachte in dezen dient te worden vrijgesproken van voorbedachte raad.
Gelet op het voorgaande acht ik wel bewezen de onder 3 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [H.U.].
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde geldt het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte drie keer heeft geschoten op [U.C.], die zich op dat moment binnen schootsafstand van de verdachte bevond. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte, naar eigen zeggen een geoefend schutter, zodoende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met dat handelen [U.C.] dodelijk zou verwonden.
Ik ben ook van mening dat sprake was van voorbedachte raad. Als de verdachte zijn latere slachtoffers ziet lopen, pakt hij zijn wapen, laadt hij het wapen en steekt hij de trambaan over in de richting van die anderen. Terwijl de anderen vluchten, loopt [H.U.] naar de verdachte om hem tegen te houden en zegt zij tegen hem: "Niet doen, niet doodmaken! Maak mij dan maar dood". De verdachte probeert haar opzij te duwen en als dat niet lukt, schiet hij haar twee keer in haar been. Daarna gaat hij verder en schiet hij een keer door de onderdoorgang van de Burgemeester de Vlugtlaan op [U.C.], die hij in zijn voet raakt. De verdachte roept dan: "Ik ga jullie hele familie vermoorden". Vervolgens rent hij achter [U.C.] aan en schiet hij, als hij uit de onderdoorgang komt, nog tweemaal op de wegrennende [U.C.], waarbij hij hem in de rug en in zijn nek raakt. In deze opeenvolgende gebeurtenissen heeft de verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit. Indachtig de recente jurisprudentie van de Hoge Raad is dan nog de vraag of sprake is van contra-indicaties waaraan een zwaarder gewicht moet worden toegekend. Nu daarvan geen sprake is, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [U.C.].
Ten aanzien van zaak B geldt het volgende.
Uit de verklaringen van [F.C.] en [getuige 1], afgelegd bij de politie en de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, blijkt dat de verdachte een mes op borsthoogte van [F.C.] vast had en dat hij heeft geprobeerd [F.C.] daarmee te steken. Alleen omdat hij werd tegengehouden is het niet gelukt om [F.C.] daadwerkelijk te steken. Uit geen van de afgelegde verklaringen blijkt dat de verdachte handelde uit zelfverdediging.
Ik ben dan ook van mening dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak B primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [F.C.].
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van de bewezenverklaring
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte wat zaak A betreft wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover hij daarin van de moord op [C.C.] wordt beschuldigd. Ook moet de verdachte worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde poging tot moord/doodslag op [H.U.] en het bestanddeel voorbedachte raad waar het de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling betreft, alsmede van het onder 4 ten laste gelegde, voor zover hij daarin van een poging tot moord op [U.C.] wordt beschuldigd, en van het onder 5 primair en het in zaak B ten laste gelegde. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van het in zaak A onder 1 en onder 5 subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde bestanddeel 'met voorbedachten rade' opgemerkt dat de Hoge Raad in recente jurisprudentie expliciet heeft geoordeeld dat dit bestanddeel een dusdanige strafverzwaring oplevert dat een bewezenverklaring daarvan aan hoge motiveringseisen heeft te voldoen. Uit de omstandigheden van dit geval blijkt dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat sprake was van een plotselinge gemoedsopwelling.
De raadsvrouw verwijst in dit verband - kort gezegd - naar de navolgende omstandigheden.
De verdachte heeft uitvoerig verklaard waarom hij het wapen bij zich droeg en dat dit niets te maken had met een vooropgezet plan. Niet blijkt dat de verdachte de ontmoeting met de latere slachtoffers gepland heeft. Hij is, nadat hij in de lucht heeft geschoten, achter [C.C.] aangerend. Bij de fietsenwinkel zijn zij elkaar weer tegengekomen en is een vechtpartij ontstaan. [C.C.] is weggelopen en de verdachte is zijn richting in gelopen.
De raadsvrouw merkt in dit verband - telkens onder verwijzing naar de jurisprudentie - het volgende op:
- de voorbedachte raad kan niet worden afgeleid uit het feit dat de verdachte een wapen bij zich droeg;
- uit de stukken in het dossier blijkt niet dat de verdachte bewust de confrontatie heeft opgezocht. Zelfs als het hof dit anders ziet, volgt daaruit niet zonder meer de voorbedachte raad;
- eerder gedane uitlatingen/handelingen duiden niet noodzakelijkerwijs op voorbedachte raad;
- dat geldt ook voor het plaatsen van het magazijn in het wapen, voorafgaand aan het moment waarop de verdachte de hoek om loopt achter [C.C.] aan. Het wapen was daardoor nog niet gereed om af te vuren. Bovendien gaat de rechtbank er volledig aan voorbij dat even daarvoor sprake was van een heftige vechtpartij, dat de verdachte kort daarvoor al schoten had gelost en dat er sprake was van een enorme opgekropte woede bij de verdachte. Ook uit de triplerapportage blijkt dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder invloed van een uitbarsting van hevige woede en agressie is gepleegd. De hele situatie vanaf het starten van de vechtpartij tot het overhalen van de trekker is bij uitstek ontstaan onder invloed van een hevige drift;
- uit de stukken in het dossier kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat er 'klikgeluiden' te horen waren. Zelfs als het hof dit anders ziet, staat nog niet vast dat het wapen heeft gehaperd of dat de verdachte meer dan twee keer de trekker heeft overgehaald. De tijd tussen de klikgeluiden en het overhalen van de trekker is zo kort dat dit onvoldoende aanknopingspunten oplevert voor de voorbedachte raad. Daarnaast heeft de verdachte in een gemoedsopwelling gehandeld nu hij besloot te schieten op het moment dat zijn zwager beledigende woorden uitsprak. Het moment van besluiten en het moment van schieten zijn een en hetzelfde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde erop gewezen dat de verdachte ontkent opzettelijk en met voorbedachte raad op [H.U.] te hebben geschoten. Hij heeft verklaard dat
[H.U.] waarschijnlijk is geraakt toen hij met het wapen in de lucht schoot. Vlak daarvoor ontstond een discussie tussen [H.U.] en de verdachte, waar [C.C.] zich mee bemoeide. Uit de verklaring van de getuige [getuige 2] blijkt dat sprake was van een woordenwisseling tussen [H.U.] en de verdachte. De verdachte was hevig geëmotioneerd omdat zijn zwager zich opnieuw mengde in privézaken. De verdachte is daardoor in drift ontstoken, zodat niet gesproken kan worden van kalm beraad en rustig overleg. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt bovendien dat de verdachte probeerde om langs [H.U.] te komen. Het nemen van het besluit om gericht op haar benen te schieten en de uitvoering van dat besluit vinden gelijktijdig plaats. Al met al zijn er in lijn van de nieuwe jurisprudentie voldoende contra-indicaties aan te wijzen die aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan.
Mocht het hof bewezen achten dat de verdachte tweemaal gericht op het been van [H.U.] heeft geschoten, dan volgt daaruit nog niet dat hij de aanmerkelijke kans op haar dood bewust heeft aanvaard.
De verdachte dient dus ook te worden vrijgesproken van poging tot doodslag op [H.U.].
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 4 ten laste gelegde poging tot moord/doodslag op [U.C.]. De verdachte ontkent opzettelijk en met voorbedachte raad op [U.C.] te hebben geschoten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, welke vrijspraak moet worden gehandhaafd. Zoals hiervoor ten aanzien van feit 3 reeds is bepleit, was bij de verdachte van een moment van kalm beraad en rustig overleg geen sprake, hij was in drift ontstoken. In de verklaringen van [U.C.] en de getuige [getuige 3] is geen moment aan te wijzen waarop de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van de drie schoten na te denken. De drie schoten zijn in zeer korte tijd afgevuurd, vlak nadat [H.U.] was geraakt. Ook deze korte tijdspanne staat in de weg aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Bij de verdachte was drift ontstaan vlak vóór en ten tijde van het afvuren van de eerste twee schoten op [H.U.]. Die drift is blijven bestaan en was ook aanwezig ten tijde van het zeer korte tijd later afvuren van de daaropvolgende reeks van drie schoten op [U.C.]. Ook hier geldt dat het feit dat de verdachte het wapen heeft doorgeladen toen hij de trambaan overstak onvoldoende is om voorbedachte raad te bewijzen. Te meer ook omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte achter [C.C.] aanging. De verdachte is dus niet op [H.U.] of [U.C.] afgerend. Hij probeerde zich nog langs [H.U.] te wringen. Ook dat ondersteunt de stelling dat het nemen van het besluit om op [U.C.] te schieten en de uitvoering ervan op hetzelfde moment hebben plaatsgevonden. Ook deze contra-indicatie staat aan bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 5 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [A.U.] erop gewezen dat de verdachte erkent dat hij vlak na het schieten op [C.C.] het wapen op [A.U.] heeft gericht. Hij ontkent ten stelligste dat hij heeft geprobeerd de trekker over te halen. Nu uit de bewijsmiddelen niet volgt wanneer de kogel in het wapen is komen vast te zitten en het overhalen van de trekker blijkens het NFI-rapport geen geluid maakt, kan niet worden bewezen verdediging refereert zich aan het oordeel van het hof ter zake van de onder 5 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [A.U.].
De raadsvrouw heeft ten slotte bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde. De datum (in dit geval 30 maart 2010) kan niet bewezen worden verklaard. Voorts ontbreekt de overtuiging. Uit de verklaringen van getuigen blijkt dat [F.C.] geld in het vooruitzicht heeft gesteld voor het afleggen van een verklaring. De verklaringen zijn mogelijkerwijs beïnvloed, hetgeen afdoet aan de bewijswaarde ervan. Bovendien ontbreekt het voorwaardelijk opzet op de dood dan wel zware mishandeling. Ook daarom moet de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
Inleiding
De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
De hierna vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
In de onderhavige zaak is sprake van complexe familiaire banden tussen de verdachte ([verdachte]) en de slachtoffers. De slachtoffers (in zaak A) [C.C.], [H.U.], [U.C.] en [A.U.] en het slachtoffer (in zaak B) [F.C.] zullen daarom voor de duidelijkheid telkens met hun voorletter en achternaam worden aangeduid.
Enkele locaties spelen een rol, te weten locatie 1 bij de overdekte onderdoorgang tussen de Burgemeester De Vlugtlaan en de Theodorus Dobbestraat, locatie 2, de Willem Pieter Speelmanstraat en locatie 3, de Theodorus Dobbestraat.
De hiervoor bedoelde overdekte onderdoorgang is aan de Burgemeester De Vlugtlaan gelegen tussen enerzijds de Slotermeer apotheek (nummer 85-87) en anderzijds de Prijstopper (nummer 89). Aan de Theodorus Dobbestraat ligt de onderdoorgang tussen de woningen genummerd 102 en 104.
De afstand van het trottoir van de Burgemeester De Vlugtlaan en dat van de Theodorus Dobbestraat bedraagt ongeveer 20 meter.
Komend vanaf de onderdoorgang (gaande in de richting van de Burgemeester Fockstraat) kan men ter hoogte van perceel 86 linksaf doorsteken naar de Burgemeester De Vlugtlaan en gaat men rechtsaf de Willem Pieter Speelmanstraat in. De afstand vanaf de onderdoorgang tot de kruising van de Burgemeester De Vlugtlaan en de Willem Pieter Speelmanstraat bedraagt ongeveer 55 meter. De afstand vanaf die plek tot de plek waar [U.C.] (ter hoogte van Willem Pieter Speelmanstraat nummer 3) is aangetroffen, bedraagt ongeveer 31 meter.
De vechtpartij tussen de verdachte en [C.C.] heeft plaatsgevonden op de kruising van de Burgemeester De Vlugtlaan en de Burgemeester Fockstraat, in het bijzonder tussen de fietsenwinkel ADI Bike (nummer 61) en eetcafé Roots 66 (nummer 59), beide gelegen aan de Burgemeester De Vlugtlaan. Via de Burgemeester Fockstraat bereikt men rechtsaf de Theodorus Dobbestraat, perceel 72-74. De afstand vanaf de kruising tot laatstgenoemde perceel bedraagt ongeveer 32 meter.
Het hof zal in beginsel uitgaan van de verklaringen van aangevers en getuigen bij de politie voor zover die verklaringen kort na het voorgevallene zijn afgelegd, omdat de kans op beïnvloeding/besmetting van aangevers en getuigen toen het kleinst was. Die verklaringen worden daarom als het meest betrouwbaar en mitsdien bruikbaar voor het bewijs aangemerkt.
Het hof houdt bij de bespreking van deze zaak - voor zover het zaak A betreft - de volgorde aan van de gebeurtenissen in de tijd en niet de volgorde van de verwijten in de tenlastelegging.
A. De voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 2 juli 2010 omstreeks 20.15 uur lopen [C.C.], [H.U.] en [U.C.] net voorbij restaurant Konak op de Burgemeester De Vlugtlaan te Amsterdam. Zij zien dat de verdachte vanaf de overzijde van de weg op hen af komt rennen. Hij heeft een vuurwapen in zijn hand. [C.C.] zegt iets als: "Kom rennen", waarna [C.C.] en [U.C.] door de onderdoorgang van de Burgemeester De Vlugtlaan naar de Theodorus Dobbestraat rennen. [H.U.] blijft bij de onderdoorgang aan de zijde van de Burgemeester de Vlugtlaan staan. Zij probeert de verdachte tegen te houden en schreeuwt tegen hem: "Niet doen, niet doodmaken. Maak mij maar dood".
Daarop richt de verdachte het wapen op de benen van [H.U.] en schiet. Zij wordt tweemaal in haar linker bovenbeen geraakt. Ook schiet de verdachte eenmaal op [U.C.], die dan nog aan het einde (bij de Theodorus Dobbestraat) van de onderdoorgang staat.
Verbalisanten treffen op de Burgmeester De Vlugtlaan ter hoogte van perceel 91 drie hulzen aan.
De verdachte rent daarna door de onderdoorgang in de richting van de Theodorus Dobbestraat en [C.C.] en [U.C.]. [U.C.] hoort hem daarbij schreeuwen: "Ik ga jullie allemaal doodmaken, ik ga je uit de geschiedenis verwijderen".
In de Theodorus Dobbestraat schiet de verdachte nog twee keer op de wegrennende [U.C.], die ter hoogte van de Willem Pieter Speelmanstraat 3 hevig bloedend op de stoep blijft liggen.
Verbalisanten treffen op de hoek van de Theodorus Dobbestraat en de Willem Pieter Speelmanstraat twee hulzen aan.
[U.C.] heeft ernstig letsel opgelopen, bestaande uit schotwonden in zijn rechtervoet, laag in zijn rug (inschot) en buik/borst (uitschot) en aan de rechterzijde van zijn hals. Er is sprake van meerdere perforaties van de darm, een bloeding van de darmslagader, een beschadiging van de rechternier en een naviculare fractuur in zijn rechtervoet. Zonder medisch ingrijpen had in het bijzonder het letsel in de buik op korte termijn tot de dood kunnen leiden. De wond in de hals heeft de inschotwond hoog op de rug rechts (het hof begrijpt: aan de bovenzijde van het schouderblad) en de uitschotwond rechts uit de hals/schouder (het hof begrijpt: de zijkant van de hals net boven het sleutelbeen). De wond aan de rechtervoet heeft de inschotwond net boven de hiel (de kogel is operatief verwijderd links onder de wreef).
Op de kruising van de Burgemeester De Vlugtlaan en de Burgemeester Fockstraat raken de verdachte en [C.C.] met elkaar in gevecht. Een omstander heeft daarvan opnames gemaakt met zijn mobiele telefoon en deze aan de politie overhandigd.
Een verbalisant heeft die beelden bekeken en zijn bevindingen in een proces-verbaal opgetekend.
Voor zover van belang blijkt daaruit het volgende.
De verdachte heeft gedurende de gehele vechtpartij een pistool in de hand. Hij slaat [C.C.] hiermee meermalen tegen de linkerzijde van het hoofd en in het kruis (0.29, 0:43 en 1:58). Op een gegeven moment komen de verdachte en [C.C.] ten val op de rijbaan van de Burgemeester Fockstraat (0:59). Als [C.C.] met zijn rug op het wegdek ligt, pakt de verdachte het wapen in zijn rechterhand. Hij houdt het wapen bij de loop vast met de kolf naar beneden en slaat enkele malen hard met de kolf op het hoofd van [C.C.] (1:03 en 1:07). De verdachte heeft in zijn rechterhand het wapen en in zijn linkerhand een patroonmagazijn (1:40). Hij probeert het patroonmagazijn in het wapen te plaatsen en [C.C.] probeert dit te voorkomen (1:51 en 2:10 en 2:15). Een man in een geruite Bermuda (het hof begrijpt: [getuige 4]) komt naar hen toe en probeert ze uit elkaar te halen (2:15). Twee andere mannen (man 4 en man 5) helpen daarbij (2:16). De verdachte probeert weer het patroonmagazijn in het wapen te plaatsen, maar man 4 belet dit (2:18). [getuige 4] duwt de verdachte naar achteren bij [C.C.] vandaan. De verdachte probeert nog steeds het patroonmagazijn in het wapen te plaatsen. [C.C.] pakt zijn jas van het trottoir en loopt weg. De verdachte draait weg van [getuige 4] en plaatst het patroonmagazijn in het wapen (2:27). [getuige 4] probeert te voorkomen dat de verdachte achter [C.C.] aangaat en duwt de verdachte weg. De verdachte pakt het wapen in zijn linkerhand en loopt achter [C.C.] aan. Hij maakt een heftig gebaar naar [getuige 4] (2:30). De verdachte loopt resoluut weg achter [C.C.] aan. [getuige 4] en de anderen volgen op afstand (2:34). De camerapositie verplaatst zich over het fietspad van de Burgemeester Fockstraat naar rechts de Theodorus Dobbestraat in (2:40).
Op de beelden is vervolgens te zien dat [C.C.] op de binnenplaats van Theodorus Dobbestraat 72-74 staat. [C.C.] en de verdachte staan tegenover elkaar, van elkaar gescheiden door een ongeveer 1,4 meter hoog stenen muurtje (3:02). Het gezicht van [C.C.] zit onder het bloed, vooral zijn voorhoofd, neus en de linkerzijde van zijn gelaat. Er is een luide schreeuw te horen: "Genoeg. Je hebt genoeg geslagen. Doe het nou niet...(ntv) vrouw" (3:07). Er klinkt een schot. [C.C.] wankelt en draait enigszins om zijn as (3:14). De verdachte brengt het wapen ter hoogte van het hoofd van [C.C.] en er klinkt opnieuw een schot (3:15), waarna [C.C.] direct valt. Nadat de verdachte [C.C.] heeft neergeschoten, loopt [A.U.] de binnenplaats op. Zij slaat en duwt de verdachte richting de uitgang van de binnenplaats (3:24).
Op enig moment richt de verdachte zijn wapen op [A.U.].
Nabij de plaats waar geschoten is, wordt het vuurwapen door de verdachte aan de politie overhandigd, waarna het vuurwapen in beslag is genomen en is veilig gesteld.
[C.C.] is op 2 juli 2010 om 22:37 uur overleden.
Bij sectie op zijn lichaam is het volgende vastgesteld:
- een schotwond links op de borst met een horizontaal en rugwaarts verlopend schotkanaal en een inschot links achter op het hoofd. Deze letsels zijn bij leven ontstaan en hebben geleid tot verbloeding (punt 1 en 2);
- talrijke, rafelige en stervormige huidperforaties met weefselbruggen links en rechts op het behaarde hoofd en de neusbrug. Eén van de perforaties was tot op het bot met een indeuking van het schedeldak (punt 4). Te zware hersenen met tekenen van vochtophoping en een film bloed onder het harde hersenvlies beiderzijds, bloederige hersenvliezen en hersenvocht (punt 6). Deze letsels zijn het gevolg van herhaaldelijke inwerking van uitwendig, mechanisch vlak en/of kantig botsend geweld zoals bijvoorbeeld vele malen vallen of geslagen worden. Vermoedelijk heeft dit botsend geweld geleid tot de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. De letsels zijn bij leven ontstaan;
- neuropathologisch onderzoek van de hersenen toont traumatische, kort voor het overlijden opgetreden beschadigingen: subarachnoïdale bloeding, een filmachtige subdurale bloeding en een contusie van de linker cerebellaire hemisfeer.
Verbalisanten treffen op het zebrapad op de Burgemeester Fockstraat (tussen de Burgemeester De Vlugtlaan en de Theoduros Dobbestraat) een leeg patroonmagazijn met de tekst FN 7,65 mm en in de Theodorus Dobbestraat ter hoogte van perceel 72-74 twee hulzen aan. Het patroonmagazijn is geschikt voor een vuurwapen van het merk en type dat onder de verdachte in beslag is genomen.
Uit onderzoek met betrekking tot de aangetroffen hulzen en het vuurwapen is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de zeven aangetroffen hulzen zijn verschoten met het pistool van de verdachte dan door een of meerdere andere vuurwapens van hetzelfde merk en kaliber. Ook is het zeer veel waarschijnlijker dat de kogel uit de voet van [U.C.] is afgevuurd uit de loop van het pistool van de verdachte dan uit een andere loop van hetzelfde kaliber.
B. Vrijspraak
Ten aanzien van zaak A onder 5 primair
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op het moment dat hij het wapen op [A.U.] richtte, de trekker heeft overgehaald dan wel heeft geprobeerd de trekker over te halen. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 5 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van zaak B primair en subsidiair
Het hof stelt vast dat het dossier omtrent het op 30 maart 2010 te Amsterdam voorgevallene verklaringen bevat van [F.C.], [getuige 5] en [getuige 1], afgelegd bij de politie, en verklaringen van [F.C.] en [getuige 1] als getuige afgelegd bij de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit hof. Daarbij kan worden vastgesteld dat ieder van hen een lezing geeft die op soms meer, soms minder belangrijke onderdelen niet overeenkomt met de lezing van de anderen. Zo wordt verschillend verklaard over wie bij de ontmoeting aanwezig was en waar zij elkaar hebben ontmoet, waar het mes vandaan kwam en waar het is gebleven, over de vraag of [F.C.] met een steen in de richting van de verdachte heeft gegooid en of [F.C.] in een auto is gezet en van de plek is weggevoerd voordat de verdachte daar weg liep of erna. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de in de loop van de procedure door [F.C.] afgelegde verklaring op belangrijke onderdelen afwijkt van zijn eerdere verklaring. Op 3 juli 2010 heeft hij verklaard dat de verdachte hem met een mes in zijn arm heeft gesneden, terwijl hij in zijn verklaring van 2 februari 2011 niets heeft gezegd over pijn of letsel.
Het hof heeft, hoewel zich in het dossier voldoende wettige bewijsmiddelen bevinden, gelet op al de hiervoor genoemde omstandigheden, niet de overtuiging dat de verdachte het in zaak B, primair en subsidiair, ten laste gelegde heeft begaan. Daarbij speelt ook een rol dat [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat [F.C.] hem geld heeft geboden in ruil voor een getuigenverklaring, hetgeen de betrouwbaarheid van die verklaring niet ten goede komt. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde.
C. Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Uit de hiervoor opgesomde redengevende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte met een vuurwapen in de hand op [H.U.], [C.C.] en [U.C.] is afgerend. [C.C.] en [U.C.] zijn door de onderdoorgang naar de Theodorus Dobbestraat gerend, terwijl [H.U.] bij de onderdoorgang is blijven staan, naar haar zeggen om de verdachte tegen te houden. Uit de verklaring van de getuige [getuige 2] blijkt dat de verdachte vervolgens heeft geprobeerd zich langs [H.U.] te wringen.
Het hof leidt hieruit af dat de intenties van de verdachte, wat daarvan ook zij, er kennelijk niet op waren gericht om [H.U.] te bereiken, maar om [C.C.] en [U.C.] te bereiken. [H.U.] heeft de verdachte juist belemmerd in de uitvoering van die intenties, in reactie waarop hij twee keer gericht op haar been heeft geschoten. Het hof acht de tijd tussen het moment van de confrontatie met [H.U.] en het schieten op haar been evenwel te kort om te kunnen concluderen dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken en zich rekenschap te geven van de mogelijke gevolgen van dit schieten op [H.U.]. De verdachte heeft twee keer gericht op haar been geschoten, zijnde een handeling die naar de uiterlijke verschijningsvorm eerder duidt op de wil zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan op de wil tot doden. Het hof acht daarom niet bewezen dat het opzet van de verdachte tijdens het schieten was gericht op de dood van [H.U.] en is van oordeel dat evenmin gezegd kan worden dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit handelen tot haar dood zou kunnen leiden. Gelet op het voorgaande acht het hof hier ook niet bewezen dat sprake was van voorbedachte raad ten aanzien van de wel bewezen geachte poging tot zware mishandeling.
De verdachte heeft ontkend (gericht) te hebben geschoten op [H.U.].
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij in/bij de onderdoorgang alleen in de lucht heeft geschoten, niet geloofwaardig. Niet alleen blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte gericht op het been van [H.U.] heeft geschoten, ook zijn in de wanden en het plafond van de onderdoorgang geen sporen van eventuele projectielen en beschadigingen door projectielen aangetroffen (pagina 6.24).
Ook de verklaring van de verdachte dat hij heeft geschoten omdat hij in woede ontstak omdat [C.C.] zich mengde in zijn discussie met [H.U.], acht het hof niet geloofwaardig, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en in het bijzonder de verklaring van de getuige [getuige 2], blijkt dat [C.C.] zich op het moment dat de verdachte [H.U.] tweemaal in haar been schoot niet meer in de directe nabijheid van de verdachte en [H.U.] bevond.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Gelet op het feit dat op de Burgemeester De Vlugtlaan voor perceel 91 drie hulzen zijn aangetroffen, gaat het hof ervan uit de verdachte hier twee keer op [H.U.] heeft geschoten en één keer op [U.C.].
Gelet op het feit dat er twee hulzen zijn aangetroffen op de Theodorus Dobbestraat (ongeveer ter hoogte van de Willem Pieter Speelmanstraat) gaat het hof ervan uit dat de verdachte hier nog twee keer op
[U.C.] heeft geschoten. Dit past bovendien bij het aantal bij [H.U.] (te weten twee) en [U.C.] (te weten drie) vastgestelde schotverwondingen.
[U.C.] heeft verklaard dat hij eerst in zijn voet is geraakt, dat hij daardoor is gevallen, weer is opgestaan en toen richting zijn huis op het adres Willem Pieter Speelmanstraat 15hs is gerend. Onderweg daar naartoe heeft de verdachte nog twee maal op hem geschoten, waarbij hij één keer laag in zijn rug en een keer hoog in zijn rug is geraakt. Gebleken is dat de verdachte tussen het afvuren van het eerste schot op [U.C.] en de twee daaropvolgende schoten een afstand van ongeveer 75 meter heeft afgelegd en dat tussen het eerste schot en de twee daaropvolgende schoten dus enige tijd heeft gezeten (pagina 1.A.9).
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte zowel vóór het eerste schot op [U.C.], toen hij met een wapen in de hand de straat overstak en op [H.U.], [U.C.] en [C.C.] afliep en hij [H.U.], die hem wilde tegenhouden vervolgens buiten gevecht stelde, als ná het eerste schot op [U.C.] en vóór de twee daaropvolgende schoten, tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op wat hij aan het doen was en nog ging doen. Het hof constateert dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en uit de bij [U.C.] geconstateerde verwondingen volgt dat de verdachte - volgens zijn eigen ter terechtzitting in hoger beroep herhaalde verklaring een geoefend schutter - bij zijn handelen opzet had op de dood van [U.C.]. Dit volgt ook uit de door de verdachte gedane uitlatingen, zoals deze hiervoor zijn aangehaald bij de redengevende feiten en omstandigheden.
Daarbij is van belang dat de verdachte zelf niet heeft verklaard dat hij ten aanzien van [U.C.] heeft gehandeld als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging en dat hiervan ook overigens niet is gebleken. De verdachte heeft ontkend te hebben geschoten op [U.C.] en heeft verklaard dat hij bij de onderdoorgang in de lucht heeft geschoten. Dit biedt evenwel geen verklaring voor de op de Theodorus Dobbestraat aangetroffen hulzen of voor de bij [U.C.] geconstateerde verwondingen. Voor zover de verdachte nog heeft verklaard dat zijn woede enkel was gericht op [C.C.] overweegt het hof dat dit zich niet laat rijmen met hetgeen blijkt uit de (objectieve) redengevende feiten en omstandigheden, namelijk dat de verdachte tweemaal op het bovenlichaam van [U.C.] heeft geschoten en hem ook heeft geraakt, terwijl niet is gebleken dat [C.C.] zich nog toen in de directe nabijheid van [U.C.] bevond.
Het hof is al met al van oordeel, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen en bij gebreke aan contra-indicaties, dat er bij de verdachte sprake was van voorbedachte raad, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [U.C.].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De verdachte erkent twee keer op [C.C.] te hebben geschoten maar ontkent dit met voorbedachte raad te hebben gedaan. Het hof komt tot de conclusie dat er bij de verdachte in dezen wel sprake was van voorbedachte raad en overweegt hiertoe in aanvulling op de gebezigde redengevende feiten en omstandigheden nog het volgende. Het hof laat daarbij dan nog in het midden welke bedoelingen de verdachte had toen hij aan het begin van de confrontatie met [C.C.], [H.U.] en [U.C.] met een vuurwapen in de hand in hun richting overstak.
Op enig moment, nadat de verdachte [H.U.] en [U.C.] al had neergeschoten, heeft hij [C.C.] weer in het vizier gekregen.
Tussen hen ontstond een vechtpartij, waarbij de verdachte steeds heeft geprobeerd om een nieuw patroonmagazijn in zijn wapen te plaatsen. Omstanders hebben geprobeerd de verdachte en [C.C.] uit elkaar te halen, hetgeen uiteindelijk ook is gelukt. De eerdergenoemde getuige [getuige 4] bleef bij de verdachte, terwijl [C.C.] is weggelopen. [getuige 4] heeft daarbij tegen de verdachte gezegd dat het zo genoeg was en hij heeft geprobeerd te voorkomen dat de verdachte achter [C.C.] aan zou gaan. De verdachte is er op enig moment echter in geslaagd het patroonmagazijn in zijn wapen te plaatsen. Hij heeft toen tegen [getuige 4] gezegd dat hij hem zou neerschieten als hij niet weg zou gaan en is vervolgens achter [C.C.] aangegaan.
Als hij [C.C.] bij het perceel Theodorus Dobbestraat 72-74 ziet staan, loopt hij erheen, richt hij zijn wapen en schiet hij twee keer, waarbij [C.C.] in de borst en op zijn achterhoofd wordt geraakt, ten gevolge waarvan hij later die avond overlijdt.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte gedurende deze hele reeks van gebeurtenissen op verscheidene momenten tijd en gelegenheid gehad om zijn handelen te overdenken. Hieruit leidt het hof de voorbedachte raad af. Van enige contra-indicatie ter zake van de voorbedachte rade is niet gebleken.
Het hof ziet daarentegen in het navolgende juist nog een indicatie voor de juistheid van zijn conclusie dat sprake is van voorbedachte raad. Gesteld voor de vraag waarom de verdachte [C.C.] niet eerder heeft neergeschoten, terwijl daar op zichzelf wel de gelegenheid voor was, vindt het hof het antwoord in de omstandigheid dat de verdachte dit niet kon omdat het patroonmagazijn van zijn wapen leeg was. Het hof leidt dit af uit het volgende: na de plek waar de verdachte tweemaal op [U.C.] heeft geschoten zijn geen hulzen meer aangetroffen, op de kruising van de Burgemeester De Vlugtlaan en de Burgemeester Fockstraat (de plek van de vechtpartij) is een leeg patroonmagazijn aangetroffen en op de beelden gemaakt van de vechtpartij is, door de verbalisant die deze beelden heeft bekeken, gezien dat de verdachte tijdens de vechtpartij herhaaldelijk heeft geprobeerd een ander patroonmagazijn in zijn wapen te plaatsen. Toen dat laatste eenmaal was gelukt, is de verdachte linea recta achter de inmiddels weggelopen [C.C.] aangelopen en heeft hij hem op de plek waar hij hem aantrof zonder verdere omhaal doodgeschoten.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde zij voor de goede orde vermeld dat het hof ten aanzien van dit feit als bewijsmiddelen bezigt de weergave van de verbalisant met betrekking tot de desbetreffende met de telefoon opgenomen beelden van de vechtpartij tussen de verdachte en [C.C.] en dat deel van het rapport betreffende het neuropathologisch onderzoek dat betrekking heeft op het bij leven ontstane hersenletsel, welke bewijsmiddelen door de verdediging niet zijn betwist. Evenmin is betwist dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijk hersenletsel zeer ernstig is, en veelal geen uitzicht biedt op volledige genezing. Het hof kwalificeert dit dan ook als zware mishandeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1 primair:
hij op 2 juli 2010 te Amsterdam aan [C.C.] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een subarachnoïdale bloeding en een filmachtige subdurale bloeding en een contusie van de linker cerebellaire hemisfeer, heeft toegebracht, door voornoemde [C.C.] met dat opzet met een vuurwapen meermalen tegen het hoofd te slaan;
onder 2:
hij op 2 juli 2010 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [C.C.] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels op die [C.C.] afgevuurd, door welke kogels die [C.C.] is getroffen in diens hoofd en in diens borst, tengevolge waarvan voornoemde [C.C.] is overleden;
onder 3:
hij op 2 juli 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [H.U.] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen kogels op die [H.U.]heeft afgevuurd, door welke kogels die [H.U.] is getroffen in haar bovenbeen;
onder 4:
hij op 2 juli 2010 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [U.C.] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels op die [U.C.] heeft afgevuurd, door welke kogels die [U.C.] is getroffen in hals en in zijn voet en in zijn rug;
5 subsidiair:
hij op 2 juli 2010 te Amsterdam [A.U.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [A.U.] gericht.
Hetgeen in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling;
het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 2 bewezen verklaarde levert op:
moord;
het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling;
het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord;
het in A zaak (met parketnummer 13-660693-10) onder 5 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van de in zaak A onder 4 ten laste gelegde voorbedachte raad en het in zaak A onder 5 primair en in zaak B ten laste gelegde vrijgesproken en voor het in zaak A onder 1 primair, 2, 3, met bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade', 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair en zaak B primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering
De raadsvrouw heeft het volgende betoogd.
Er is sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van 359a Sv. Door een omstander zijn beelden gemaakt van de vechtpartij tussen de verdachte en [C.C.] en het daaropvolgende schieten van de verdachte op [C.C.]. Deze beelden zijn in september 2010 aan de officier van justitie overhandigd die ze heeft bekeken. De rechter-commissaris heeft de beelden ook in september 2010 bekeken. Pas op 4 januari 2011 is de verdediging op de hoogte gebracht van het bestaan van de beelden. In de periode van oktober 2010 tot en met februari 2011 is op verzoek van de verdediging een groot aantal getuigen gehoord. Gedurende deze verhoren hebben de officier van justitie en de rechter-commissaris door kennisneming van de beelden over meer, zeer cruciale, informatie beschikt dan de verdediging. Daaruit volgt reeds dat sprake was van een ongelijkheid in de positie van procespartijen. In de onderhavige situatie is het vormverzuim ontstaan doordat niet is voldaan aan de vereisten, zoals neergelegd in artikel 30 Sv, hetgeen een ernstige schending oplevert van de beginselen van een behoorlijke procesorde, namelijk een schending van de equality of arms. De ernst van het vormverzuim is groot nu het beginsel van de equality of arms een zwaarwegend aspect is van het recht op een eerlijke behandeling.
De rechtbank heeft het verweer van de verdediging terzijde geschoven door vast te stellen dat de incorrecte situatie herstelbaar was omdat de verdediging de getuigen opnieuw had kunnen ondervragen. De verdediging had de getuigen inderdaad opnieuw kunnen bevragen, maar dat doet niets af aan het feit dat door de officier van justitie een keuze is gemaakt waardoor de verdediging gedurende langere tijd een groot nadeel heeft ondervonden. De officier van justitie heeft immers wel de mogelijkheid gehad haar ondervragingsrecht in volle omvang uit te oefenen en zij heeft haar tactiek/benadering aan kunnen passen nu zij simpelweg meer kennis van zaken had. Daarnaast is het maar de vraag of het gewenste resultaat met een zogenaamde tweede ronde was bereikt. Een aantal getuigen heeft verklaard dat zij klikgeluiden hebben gehoord. Als ook de verdediging de beschikking over de beelden had gehad, had zij de getuigen kunnen confronteren met het feit dat die geluiden op de beelden niet zijn te horen. Wellicht had dat de getuigen tot een andere reactie/antwoord ten aanzien van de geluiden gebracht. Het vormverzuim, het ontstane nadeel voor de verdachte en de onherstelbaarheid van de situatie zijn hiermee vastgesteld. De aard en de ernst van het verzuim als ook overige omstandigheden van het geval leiden ertoe dat de verdachte dient te worden gecompenseerd door strafvermindering.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het handelen van de officier van justitie met betrekking tot de beelden laat zich bezwaarlijk anders kwalificeren dan als een vormverzuim.
Vervolgens rijst de vraag of dit verzuim herstelbaar was. De raadsvrouw beantwoordt deze vraag ontkennend, maar heeft haar hypothese niet nader kunnen concretiseren, omdat zij niet alsnog de getuigen met haar bevindingen ten aanzien van de klikgeluiden heeft geconfronteerd. Ook in hoger beroep is door de verdediging niet verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld getuigen in dit verband te ondervragen.
Op grond van de stukken in het dossier kan derhalve niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake was van een onherstelbare situatie. Het tegenovergestelde kan echter evenmin worden vastgesteld, zodat het hof toch zal beoordelen of er door dit verzuim aanleiding is om tot strafvermindering te komen.
Bij de beoordeling van de rechtsgevolgen van vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld, komt betekenis toe aan het belang dat door het geschonden voorschrift wordt gediend, de ernst van het verzuim, en het concrete nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt.
Het hof overweegt dienaangaande dat het, anders dan de rechtbank, aan de eventuele klikgeluiden geen bewijswaarde toekent. In dit geval is van een concreet nadeel voor de verdachte door het vormverzuim ook overigens niet gebleken. Om die reden kan en zal het hof in het onderhavige geval volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van een - al dan niet onherstelbaar - vormverzuim.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich binnen een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige strafbare feiten.
Zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan de poging tot zware mishandeling van zijn vrouw [H.U.], door haar tweemaal in haar been te schieten. De omstandigheid dat zij hierdoor in juridische zin geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte te danken is. Door zijn handelen heeft de verdachte zijn vrouw niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar ook een traumatische ervaring bezorgd, hetgeen ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring.
Hij heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de poging tot moord op zijn neef [U.C.], door drie keer op hem te schieten, waardoor hij in zijn voet en tweemaal in zijn rug is geraakt. Hij heeft [U.C.] hierdoor levensgevaarlijk verwond. Er was sprake van perforaties van de darm, een bloeding van de darmslagader, een beschadiging van de rechternier en een fractuur in de rechtervoet. Zonder medisch ingrijpen had in het bijzonder het letsel in de buik op korte termijn tot de dood kunnen leiden. Dat [U.C.] uiteindelijk niet is overleden, is het gevolg van adequaat medisch ingrijpen en is niet te danken aan enig handelen van de verdachte. De verdachte heeft zich na het toebrengen van het letsel niet verder om zijn neef bekommerd en hem op respectloze wijze op de stoep achtergelaten in zijn verdere achtervolging van [C.C.]. [U.C.] zal door het verlies van zijn vader en de littekens van zijn verwondingen blijvend worden herinnerd aan deze verschrikkelijke dag. Een zware last, zo blijkt ook uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring, waarmee hij zal moeten leren leven.
Ook heeft de verdachte zich eerst schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn zwager [C.C.], door hem met de kolf van het wapen meermalen hard tegen het hoofd te slaan, waardoor [C.C.] ernstig hersenletsel en een indeuking van het schedeldak heeft opgelopen. Een en ander vond plaats gedurende een heftige vechtpartij. [C.C.] moet zich tijdens die vechtpartij bewust zijn geweest van het wapen in de hand van de verdachte en het feit dat de verdachte probeerde een nieuw patroonmagazijn in dit wapen te plaatsen. Dit reeds moet voor [C.C.] een buitengewoon angstige ervaring zijn geweest.
De verdachte heeft vervolgens de inmiddels weer op de vlucht geslagen [C.C.], die hevig aan zijn hoofd bloedde en reeds zwaar aangeslagen moet zijn geweest door het later bij hem geconstateerde hersenletsel, opnieuw achtervolgd en hem, de (-ex)man van verdachtes zuster en vader van een dochter en twee zonen, onder wie de al door de verdachte neergeschoten [U.C.], vervolgens in koelen bloede met twee kogels om het leven gebracht.
Ten slotte heeft hij zijn zuster [A.U.] bedreigd door het wapen op haar te richten nadat zij getuige was geweest van het neerschieten van haar (ex-)man door de verdachte. Het kan niet anders dan dat de verdachte door zo te handelen ook zijn zuster grote angst heeft aangejaagd.
Evenals de rechtbank rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij zich bij vol daglicht te midden van vele toevallige omstanders onder wie ook veel buitenspelende kinderen met een wapen op de openbare weg heeft begeven en binnen een kort tijdsbestek op drie verschillende locaties op drie personen heeft geschoten. Het moet voor de omstanders een schokkende ervaring zijn geweest om met name het in de rug neerschieten van een wegvluchtende jongeman waar te nemen, gevolgd door eerst het meerdere malen krachtig en tot bloedens toe slaan met een vuurwapen op het hoofd van [C.C.] en daarna het koelbloedig neerschieten van [C.C.]. Daarnaast moet het overlijden van [C.C.] een ingrijpende ervaring zijn voor diegenen met wie hij in zijn leven verbonden was, hetgeen ook is gebleken uit de door [F.C.] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring. Het behoeft geen betoog dat door dergelijke misdrijven de rechtsorde ernstig wordt geschokt. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Dit alles acht het hof buitengewoon ernstig en het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 september 2012, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het Reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 18 november 2010 waaruit blijkt dat gelet op de beschikbare informatie en de verwachte beperkingen vanuit de hulpverleningsoptiek een ander strafadvies dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet is geïndiceerd.
Het hof heeft ook kennis genomen van de triplerapportage Pro Justitia van 15 november 2010, opgemaakt door O.M. den Held, psychiater en G.M. Jansen, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten geen sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De verdachte is daarom ook als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Het hof wil overigens aannemen dat het verblijf van de verdachte in Nederland anders is verlopen dan hij zich had voorgesteld. Het hof wil ook aannemen dat bij de verdachte - zoals door de raadsvrouw naar voren is gebracht - sprake was van ernstige psychosociale problemen, als gevolg van de op handen zijnde scheiding van zijn vrouw, een onzeker verblijf in Nederland en de psychische druk die hij van de zijde van [C.C.] voelde.
Wat daarvan ook zij, uit de stukken in het dossier noch uit de hiervoor genoemde rapportages komt naar voren dat de verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting ook niet in die zin verklaard. Een en ander kan de hier aan de orde zijnde door de verdachte gepleegde misdrijven dan ook op generlei wijze rechtvaardigen.
Bij de weging van een en ander is dan ook onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe.
In hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd kan, met inachtneming van het vorenstaande, geen grond worden gevonden voor het opleggen van een straf die lager is dan als hierna is bepaald. De op te leggen straf is wel lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, mede omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan die waarop de advocaat-generaal haar eis heeft gebaseerd.
Vordering van de benadeelde partij [H.U.]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met twee vorderingen tot schadevergoeding. Haar eerste vordering betreft materiële (€ 130,-) en immateriële (€ 1.250,-) schade, geleden ten gevolge van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde. Haar tweede vordering betreft zogeheten shockschade (€ 5.000,-), ten gevolge van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde. Deze vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen en de voeging duurt op de voet van het bepaalde in artikel 421, tweede lid, Sv van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de vorderingen zijn toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen, met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel.
Door of namens de verdachte zijn de vorderingen, dus ook de aard en de omvang van het gestelde geestelijke letsel, inclusief de gestelde shockschade, niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken - als gesteld en niet betwist - dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot de gevorderde bedragen. De verdachte is voor die schade aansprakelijk en mitsdien tot vergoeding van die schade gehouden zodat de eerste vordering geheel zal worden toegewezen.
In het geval van een vordering tot vergoeding van shockschade is het van belang vast te stellen dat er bij de getroffene sprake is van een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld dat een direct gevolg is van de hevige schok die teweeg is gebracht door het waarnemen van in dit geval het neerschieten en overlijden van [C.C.] (het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde) of door de directe confrontatie met de gevolgen daarvan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - als gesteld en niet betwist - dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde. Uit de brief van de psycholoog H. Guzeler van I-psy van 23 maart 2011 blijkt - als gesteld en evenmin betwist - dat [H.U.] als gevolg hiervan lijdt aan klachten die passen bij het beeld van een posttraumatische stressstoornis, zijnde een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld. De verdachte is voor de dientengevolge schade aansprakelijk en mitsdien tot vergoeding van die schade gehouden, zodat ook de tweede vordering - als ook overigens niet betwist - geheel zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [U.C.]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met twee vorderingen tot schadevergoeding. Zijn eerste vordering betreft materiële (€ 745,-) en immateriële (€ 6.000,-) schade ten gevolge van het onder 4 ten laste gelegde. Zijn tweede vordering betreft zogeheten shockschade
(€ 5.000,-) ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde. Deze vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de bedragen van haar oorspronkelijke vorderingen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel.
Door of namens de verdachte zijn de vorderingen, dus ook de aard en de omvang van het gestelde geestelijke letsel, inclusief de gestelde shockschade, niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken - als gesteld en niet betwist - dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, voor zover het de vordering tot vergoeding van materiële schade betreft tot het door de rechtbank toegewezen bedrag en voor zover het de vordering tot vergoeding van immateriële schade betreft tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De verdachte is voor die schade aansprakelijk en mitsdien tot vergoeding van die schade gehouden zodat de eerste vordering tot bedoelde bedragen zal worden toegewezen.
In het geval van een vordering tot shockschade is het van belang vast te stellen dat er bij de getroffene sprake is van een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld dat een direct gevolg is van de hevige schok die teweeg is gebracht door het waarnemen van in dit geval het neerschieten en overlijden van [C.C.] (het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde) of door de directe confrontatie met de gevolgen daarvan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - als gesteld en niet betwist - dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde. Uit de brief van de psychiater D. Balraadjsing van Psychiatriepraktijk Amsterdam-West van 16 april 2011 blijkt - als gesteld en evenmin betwist - dat [U.C.] als gevolg hiervan lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, zijnde een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld. De verdachte is voor de dientengevolge geleden schade aansprakelijk en mitsdien tot vergoeding van die schade gehouden zodat de tweede vordering - als ook overigens niet betwist - geheel zal worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [A.U.]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt immateriële schade ten bedrage van € 5.750,-, en heeft, gelet op de daarbij gegeven toelichting bij het voegingsformulier, betrekking op het onder 2 en 5 subsidiair ten laste gelegde.
Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel.
Door of namens de verdachte is de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 en 5 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor zover er sprake is van shockschade is gebleken - als gesteld en niet betwist - dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde. Uit de brief van de psychiater D. Balraadjsing van Psychiatriepraktijk Amsterdam-West van 21 april 2011 blijkt - als gesteld en evenmin betwist - dat bij [A.U.] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde een posttraumatische stressstoornis is opgetreden, zijnde een in de psychiatrie algemeen erkend ziektebeeld. De verdachte is aansprakelijk voor de dientengevolge door [A.U.] geleden schade en mitsdien tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering - als ook overigens niet betwist - geheel zal worden toegewezen.
De schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouw heeft het hof verzocht, in geval van toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Zij is van mening dat ten aanzien van de verdachte, die nauwelijks inkomsten heeft, op voorhand vast staat dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zal leiden tot het moeten uitzitten van vervangende hechtenis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat de verdachte, die geen inzage heeft gegeven in zijn vermogenspositie, ten tijde van het ten laste gelegde en daarvoor over zekere geldbedragen heeft kunnen beschikken, onder andere voor de aankoop van het vuurwapen waar het in deze zaak om gaat. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, is ten aanzien van de verdachte niet aanstonds duidelijk dat zijn huidige en/of toekomstige draagkracht ontoereikend zal zijn om aan de gevorderde schadevergoedingsmaatregel te voldoen. Het hof ziet ook overigens geen contra-indicatie voor het opleggen van de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel.
Het hof zal derhalve om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 5 primair en in zaak B (met parketnummer 13-664063-11) primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (met parketnummer 13-660693-10) onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [H.U.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [H.U.] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-660693-10 onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.380,00 (zesduizend driehonderdtachtig euro) bestaande uit € 130,00 (honderddertig euro) materiële schade en € 6.250,00 (zesduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [H.U.], een bedrag te betalen van € 6.380,00 (zesduizend driehonderdtachtig euro) bestaande uit € 130,00 (honderddertig euro) materiële schade en € 6.250,00 (zesduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 66 (zesenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [U.C.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [U.C.] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-660693-10 onder 2 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 11.745,00 (elfduizend zevenhonderdvijfenveertig euro) bestaande uit € 745,00 (zevenhonderdvijfenveertig euro) materiële schade en € 11.000,00 (elfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [U.C.], een bedrag te betalen van € 11.745,00 (elfduizend zevenhonderdvijfenveertig euro) bestaande uit € 745,00 (zevenhonderdvijfenveertig euro) materiële schade en € 11.000,00 (elfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 93 (drieënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [A.U.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A.U.] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-660693-10 onder 2 en 5 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.750,00 (vijfduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A.U.], een bedrag te betalen van € 5.750,00 (vijfduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Kortenhorst, mr. A.S. Arnold en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 oktober 2012.