ECLI:NL:GHAMS:2012:BX8907

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 001006-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan over een vordering tot het verlenen van verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De vordering was ingediend door de advocaat-generaal naar aanleiding van een eerder onherroepelijk arrest van het hof van 23 april 2004, waarin de veroordeelde was veroordeeld tot betaling van € 1.800 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, subsidiair 36 dagen hechtenis. De advocaat-generaal stelde dat de vervangende hechtenis, die voorheen gold, niet meer van toepassing was na de wetswijziging van 1 september 2003, waarbij lijfsdwang in de plaats kwam van vervangende hechtenis. Het hof oordeelde dat de advocaat-generaal terecht had betoogd dat de veroordeelde, gezien de eerdere uitspraak, in redelijkheid mocht verwachten niet meer dan 36 dagen hechtenis te ondergaan bij niet-betaling van het ontnemingsbedrag. Het hof verleende daarom verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang, maar beperkte de duur tot maximaal 36 dagen, in overeenstemming met het gewekte vertrouwen bij de veroordeelde. De zaak illustreert de toepassing van artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering en de gevolgen van wetswijzigingen voor bestaande veroordelingen.

Uitspraak

parketnummer 23-004466-02
rekestnummer 001006-12
G E R E C H T S H O F A M S T E R D A M
BESCHIKKING
Op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering betreffende het op 11 februari 2008 onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 23 april 2004 in de ontnemingszaak onder bovenvermeld parketnummer tegen
[veroordeelde],
bij welk arrest voornoemde veroordeelde ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is veroordeeld tot het betalen aan de Staat van een bedrag van € 1.800, subsidiair 36 dagen hechtenis.
Inhoud van de vordering
De advocaat-generaal heeft een op 6 juni 2012 16 mei 2012 ondertekende vordering ingediend, die strekt tot het verlenen van verlof tot de tenuitvoerlegging van 120 dagen lijfsdwang.
Procesgang
De vordering is door de raadkamer in het openbaar behandeld op 4 september 2012. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De advocaat-generaal is op zijn vordering gehoord. Hij heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor de duur van 36 dagen.
Beoordeling
Het hof heeft acht geslagen op het verhandelde in raadkamer en op de inhoud van de op de vordering betrekking hebbende stukken.
Daaruit blijkt het volgende:
Op 23 april 2004 is [veroordeelde] bij verstek veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 1.800,00 aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Op 3 september 2008 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) deze ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen gekregen. Het CJIB heeft lange tijd met de veroordeelde getracht een reële betalingsregeling overeen te komen.
Op 11 december 2008 heeft het CJIB de zaak overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder. Er werd beslag gelegd op het inkomen van de veroordeelde. Maandelijks ontving de gerechtsdeurwaarder € 57,90. Totaal is er € 329,19 ontvangen. Hiermee werd het openstaande bedrag € 1.470,81. De veroordeelde werd door zijn werkgever ontslagen en daarna zijn in het geheel geen betalingen meer ontvangen.
Uit het SKDB-overzicht komt naar voren dat de veroordeelde vanaf 14 juni 2011 door de gemeente Hoorn naar land onbekend was uitgeschreven. Er is geen vaste woon- of verblijfsplaats bekend. Per 7 mei 2012 staat als postadres van de veroordeelde eerdergenoemd adres vermeld. Tot op heden is verdere betaling uitgebleven.
Toepasselijk recht
In de aan het ontnemingsarrest ten grondslag liggende strafzaak is door de rechtbank Alkmaar vonnis gewezen op 27 juni 2002. Het desbetreffende strafbare feit is gepleegd op 2 juli 2001, en derhalve vóór 1 september 2003, de datum waarop de lijfsdwang in de wet werd geïntroduceerd in de plaats van de tot dan toe van toepassing zijnde vervangende hechtenis.
Op 1 maart 1993 trad artikel 24d (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in werking, waarin de duur van de vervangende hechtenis werd bepaald op maximaal 6 jaren.
Bij wet van 8 mei 2003 (Wet aanpassing ontnemingswetgeving, in werking getreden op 1 september 2003) is artikel 24d Sr vervangen door artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarmee de vervangende hechtenis werd vervangen door lijfsdwang. Artikel 577c lid 1 Sv houdt in dat de lijfsdwang gebonden is aan een maximale duur van 3 jaren.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 december 2011 (LJN BP9449) bepaald dat de lijfsdwang heeft te gelden als een ‘penalty’ in de zin van artikel 7, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit brengt mee dat bij wijziging van wetgeving het voor de veroordeelde gunstigste recht moet worden toegepast.
De advocaat-generaal heeft schriftelijk zijn standpunt aan het hof doen toekomen over het toepasselijke recht.
Zijns inziens is ten onrechte door het hof in zijn arrest van 23 april 2004 aan de betalingsverplichting vervangende hechtenis verbonden omdat met de invoering van eerdergenoemde wet van 8 mei 2003, artikel 24d Sr met ingang van 1 september 2003 was komen te vervallen. Deze wetswijziging bracht mee dat de rechter in zijn vonnis of arrest kon volstaan met het vaststellen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Met ingang van 1 september 2003 kan, indien betaling achterwege blijft en volledig verhaal niet mogelijk is gebleken, het openbaar ministerie op grond van artikel 577c Sv bij de rechter een vordering tot het verlenen van lijfsdwang in dienen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2003 (LJN AF9473) blijkt dat in dit soort gevallen de tenuitvoerlegging van vóór 1 september 2003 vastgestelde vervangende hechtenis achterwege dient te blijven. Het openbaar ministerie is in een dergelijk geval bevoegd verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang op de voet van artikel 577c, eerste lid, Sv te vorderen.
Met betrekking tot de aan de orde zijnde vordering tot toepassing van lijfsdwang, zou bij de veroordeelde, gezien de door het hof vastgestelde vervangende hechtenis van 36 dagen, het gerechtvaardigd vermoeden kunnen zijn gewekt dat hij bij het niet voldoen aan de onderhavige betalingsverplichting ‘slechts’ geconfronteerd zou worden met een vrijheidsbeneming voor de duur van ten hoogste 36 dagen. Deze door het arrest van het hof gewekte verwachting dient volgens de advocaat-generaal, gezien het vertrouwensbeginsel in redelijkheid te worden gehonoreerd.
Het hof overweegt als volgt
Het hof volgt de redenering van de advocaat-generaal.
Het hof stelt thans vast dat ten onrechte in het arrest van dit hof van 23 april 2004 is bepaald dat de veroordeelde vervangende hechtenis zou moeten ondergaan als hij niet aan zijn betalingsverplichting zou voldoen.
Gelet op hetgeen in het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (LJN BP6878) is overwogen en beslist, kan de oude regeling van vervangende hechtenis, zoals deze gold ten tijde van het plegen van het strafbare feit niet gelden als de meest gunstige regeling voor de veroordeelde.
Nu de veroordeelde niet heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van het resterende deel van het ontnemingsbedrag, is het hof daarom van oordeel dat verlof kan worden verleend aan het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Gelet op het door het hof in zijn arrest van 23 april 2004 gewekte vertrouwen dat bij het achterwege blijven van betaling de veroordeelde niet meer dan 36 dagen hechtenis zou moeten ondergaan, mag de duur van de lijfsdwang echter in de onderhavige zaak de periode van 36 dagen niet overschrijden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, op grond van het bepaalde in artikel 577c, eerste lid, Sv, verlof kan worden verleend voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang en wel voor de duur van ten hoogste 36 dagen.
Beschikking
Het hof:
Verleent verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Bepaalt de duur van de lijfsdwang op ten hoogste 36 dagen.
Deze beschikking is gegeven door de 11e meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. P.C. Kortenhorst, A.S. Arnold en J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van A. Moreira als griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van dit gerechtshof van 2 oktober 2012.