ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003690-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van verblijfsvergunning niet als tegemoetkoming onder artikel 227a Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1981 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk niet naar waarheid verstrekken van gegevens aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de periode van 25 september 2009 tot en met 4 januari 2010. De verdachte had verklaard dat zij gevlucht was vanwege de Bondo gemeenschap en in de prostitutie was beland, maar het hof oordeelde dat een deel van haar verklaring op onwaarheden berustte. De verdediging voerde aan dat de verdachte ten onrechte was meegenomen in een grote zaak tegen mensensmokkelaars en dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van het belang van haar verklaring voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Het hof concludeerde dat de verdachte bewust onware informatie had verstrekt en dat zij er niet op mocht vertrouwen dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan. Het hof oordeelde dat onder verstrekking of tegemoetkoming in de zin van artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden verstaan de verstrekking van een verblijfsvergunning of verblijfsstatus. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte, omdat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden.

Uitspraak

parketnummer: 23-003690-10
datum uitspraak: 15 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 19 augustus 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-800010-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
adres: Thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 12 april 2010, 4 augustus 2010 en 5 augustus 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
(zaaksdossier C2) zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september 2009 tot en met 4 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Den Haag en/of Zevenaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans aleen, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid één of meer gegevens heeft verstrekt aan de IND, zijnde degene door wie of door wiens tussenkomst een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een verblijfsvergunning/verblijfsstatus voor bepaalde of onbepaalde tijd, werd verleend, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) verklaart dat:
- zij gevlucht is vanwege de Bondo gemeenschap (vrouwen besnijdenis) en/of
- zij (daarna) in de prostitutie/seksindustrie is beland en/of
- zij (daarna) met een blanke man in contact is gekomen en/of deze papieren voor haar heeft geregeld en/of zij met deze man naar Nederland is gekomen en/of
- deze man haar seksueel heeft misbruikt en/of
- zij geen enkel identiteitsdocument heeft en/of
- haar moeder is overleden, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Niet-ontvankelijkheidsverweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte meent dat zij ten onrechte is meegenomen in een grote zaak tegen een aantal mensensmokkelaars. Individuele asielzoekers, zoals de verdachte, hebben nu eenmaal mensen nodig, die hen helpen het land uit te komen en te vluchten naar het westen.
De IND vond het verhaal van de verdachte geloofwaardig en overtuigend maar niet zwaarwegend genoeg om een verblijfsvergunning te verlenen. De verdachte had zelf evenwel het gevoel en de overtuiging dat zij niet langer in het land van herkomst kon achterblijven. Onder deze omstandigheden mocht de verdachte erop vertrouwen dat niet tot een vervolging zou worden overgegaan. Nu het openbaar ministerie desondanks tot vervolging van de verdachte is overgegaan, dient dit ertoe te leiden dat het daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Wat er ook zij van de mogelijk barre omstandigheden waaronder de verdachte leefde in het land van herkomst, vast is komen te staan dat in ieder geval een deel van de verklaring die zij daarover heeft afgelegd op onwaarheden berust. Blijkens de tapgesprekken en de verklaring van de verdachte was zij op de hoogte van het belang van haar verklaring voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De verdachte heeft bewust onwaarheden verteld teneinde een verblijfsvergunning te verkrijgen en onder die omstandigheden mocht de verdachte er niet op vertrouwen dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Het verweer wordt verworpen.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Vrijspraak
De verdediging heeft betoogd dat een verblijfsvergunning of verblijfsstatus voor bepaalde tijd geen verstrekking of tegemoetkoming is in de zin van artikel 227a Wetboek van Strafrecht, zodat geen bewijs is voor het ten laste gelegde en de verdachte dientengevolge moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd uiteengezet dat daarvan wel sprake is en tot bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde gerekwireerd.
Het hof overweegt als volgt.
A. Artikel 227a Sr luidt als volgt.
Hij die, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekt aan degene door wie of door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenis straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
B. De memorie van toelichting op dit artikel (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 993, nr 3) houdt onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek is gebleken, dat de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht en de sociale zekerheidswetten toereikende mogelijkheden bieden om de verschillende vormen van fraude te bestrijden. Een leemte bestond (en bestaat) nog bij fraude betreffende subsidies die anders dan door valsheid in geschrift wordt begaan. De voornaamste conclusie was dan ook, dat aan uitbreiding van het aantal strafbepalingen ter bestrijding van fraude op het gebied van de sociale zekerheid geen behoefte bestaat en dat vooreerst kon worden volstaan met de bovengenoemde aanpassing van de artikelen 225 e.v. Sr. Een andere conclusie waartoe het onderzoek leidde, betrof de wenselijkheid op termijn, in een tweede fase, te komen tot strafbaarstelling van de genoemde vorm van subsidiefraude tezamen met de wijziging en overbrenging naar het Wetboek van Strafrecht van strafbepalingen uit de bijzondere wetten die op fraude betrekking hebben (kamerstukken II, 21 186, nr. 3, blz. 2, 3, 12 e.v.). Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de destijds in het vooruitzicht gestelde tweede fase van de herziening van de artikelen 225 e.v. Sr.
(...)
Zoals hierboven is vermeld, is bij de voorbereiding van de wijziging van artikel 225 Sr die in 1992 is tot stand gekomen, reeds gewag gemaakt van de wenselijkheid de strafbaarstelling van verschillende vormen van fraude in een tweede fase verdergaand te herzien. De gedachten gingen daarbij uit naar:
(...)
b. de strafbaarstelling als commuun delict van het (anders dan door valsheid in geschrift) verstrekken van onware informatie aan iemand door wiens tussenkomst een verstrekking of tegemoetkoming wordt toegekend, voor zover het handelen strekt tot bevoordeling van de betrokkene of een ander en de betrokkene weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de informatie van belang is in verband met het recht op zo'n toekenning;
(...)
d. de schrapping van de strafbepalingen voorkomende in een groot aantal bijzondere wetten op het terrein van de sociale zekerheid, die betrekking hebben op de gedragingen als bedoeld onder b en (...)
2.2. Het onderhavige wetsvoorstel wijkt in zoverre van de eerder aangekondigde voornemens af, dat thans geen splitsing van artikel 225 Sr (onderdeel a) wordt voorgesteld. De onderdelen b-d van het eerdere voornemen zijn in dit voorstel wel gehandhaafd. Het bereik van de voorgestelde wijzigingen is evenwel aanzienlijk ruimer dan het terrein van de sociale zekerheid; ook de wetgeving betreffende andere uitkeringen, zoals pensioenen, huursubsidie en studiefinanciering, is bij de herziening betrokken.
(...)
2.3. De wenselijkheid van de opneming in het Wetboek van Strafrecht van verbodsbepalingen betreffende de verstrekking van onware informatie anders dan door valsheid in geschrift en de schending van wettelijke verplichtingen tot informatieverstrekking onder gelijktijdige verwijdering van de desbetreffende bepalingen uit de bijzondere wetten, kan als volgt worden toegelicht.
In het hiervoor gememoreerde onderzoek naar de wenselijkheid van een algemene misbruikbepaling is naar voren gekomen, dat in de sociale zekerheidswetten een betrekkelijk groot aantal strafbepalingen voorkomt, dat de onjuiste schriftelijke of mondelinge opgave van informatie met het oog op de verkrijging van een verstrekking waarop geen recht bestaat, en het nalaten informatie te verstrekken wanneer daartoe de plicht bestaat, strafbaar stelt (uitkeringsfraude). Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is gebleken, dat soortgelijke strafbepalingen ook in min of meer verwante wetgeving regelmatig zijn aan te treffen. Ten aanzien van deze strafbaarstellingen in bijzondere wetten kan worden geconstateerd, dat de formulering van de delictsomschrijvingen weliswaar in een aantal gevallen is geharmoniseerd, maar dat die harmonisatie bepaald geen volledige is. Voorts valt op dat de op vergelijkbare delicten gestelde straffen niet onaanzienlijk kunnen verschillen zonder dat dit vanuit het beschermde rechtsbelang kan worden verklaard. Tenslotte is gebleken, dat vooral buiten het gebied van de sociale zekerheid lacunes bestaan waar het gaat om de strafbaarstelling van het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan informatieverplichtingen. In de toelichting op de artikelen II e.v. zal hierop meer in detail worden ingegaan.
Het vorenstaande in aanmerking nemende kan worden vastgesteld, dat de wijze waarop in de strafbaarstelling van deze frauduleuze gedragingen is voorzien, onoverzichtelijk, weinig samenhangend en evenmin volledig is te noemen. Met een eenvormige regeling in het Wetboek van Strafrecht kan aan deze bezwaren worden tegemoet gekomen. Dat is in de eerste plaats het geval, omdat de bepalingen in bijzondere wetten, voor zover deze de schriftelijke informatieverstrekking betreffen, varianten zijn op het verbod van artikel 225 Sr. Voor het overige kent een tamelijk groot aantal bijzondere wetten telkens de afzonderlijke strafbaarstelling van de andere eerder genoemde frauduleuze gedragingen. Deze worden in de samenleving in toenemende mate als afkeurenswaardig ervaren. Ook de niet-schriftelijke verstrekking van onware gegevens en de (opzettelijke) nalatigheid informatie te verstrekken vormen immers een inbreuk op het vertrouwen op regelmatige medewerking, dat voor de juiste toepassing van de desbetreffende regelgeving een vereiste is. Zowel uit een oogpunt van zorgvuldige wetgeving als gelet op het maatschappelijk oordeel over de laakbaarheid van deze vormen van wederrechtelijke bevoordeling door misbruik van collectieve middelen past het te voorzien in de algemene strafbaarstelling van deze gedragingen in het Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt voorzien met de voorgestelde artikelen 227a en 227b Sr. (...)
Het invoegen van de nieuwe artikelen 227a en 227b Sr leidt ertoe dat de verschillende wijzen van frauduleuze bevoordeling vereenvoudigd, eenvormig en geconcentreerd in één titel van het Wetboek worden strafbaar gesteld. Het gaat hierbij om meer dan een legislatieve schoonheidsbehandeling, omdat de voorgestelde herinrichting van de fraudebepalingen de hanteerbaarheid van de wet verbetert. Dit komt de bestrijding van fraude uiteraard ten goede. De concentratie van de fraudebepalingen in het Wetboek van Strafrecht en de forse vermindering van hun aantal (zo'n 50 strafbepalingen worden geschrapt) bevordert immers de toegankelijkheid van de materie doordat de noodzaak om tientallen verschillende wetten te raadplegen komt te vervallen. De uniformering van strafbepalingen leidt er eveneens toe, dat vergelijkbare gedragingen op identieke wijze strafbaar worden gesteld én met dezelfde straf worden bedreigd. Daarmee wordt een aantal niet te rechtvaardigen verschillen weggenomen.
(...)
Bovendien wordt, als gezegd, langs deze weg een aantal bestaande lacunes gevuld. Het betreft hier de in 13 wetten, waaronder bij voorbeeld de Wet sociale werkvoorziening, de Wet individuele huursubsidie en de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, ontbrekende strafbaarstelling van het schenden van de verplichting informatie te verstrekken.
2.4. De voorgestelde artikelen 227a en 227b Sr strekken tot vervanging
van bepalingen in de bijzondere wetten.
(...)
2.5. De strafmaat die voor de misdrijven van de artikelen 227a, tweede lid, en 227b, tweede lid, Sr wordt voorgesteld is hoger dan thans op de vergelijkbare delicten in de sociale zekerheidswetten is gesteld. De strafmaat voorgesteld voor artikel 227b, eerste lid, Sr komt overeen met het thans over het algemeen voor dergelijke feiten bepaalde maximum. De feiten die corresponderen met artikel 227a, tweede lid, Sr kennen thans als straf een gevangenisstraf van maximaal twee jaren of een geldboete van de derde of vierde categorie (vgl. bijv. artt. 84 AAW en 99 WAO). Voorgesteld wordt dit maximum te brengen op vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Voor de bepaling van deze strafpositie is aansluiting gezocht bij verwante delicten in de fiscale sfeer. Tegen vergelijkbare vormen van benadeling van de fiscus wordt thans dezelfde vrijheidsstraf en een vergelijkbare geldboete bedreigd (vgl. art. 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen). Deze strafbedreiging is gehandhaafd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van administratieve boeten en van het fiscale strafrecht (kamerstukken II, 23 470). Naar mijn oordeel kan niet worden gezegd, dat de strafwaardigheid van de desbetreffende vormen van sociale zekerheidsfraude geringer is dan fraude ten nadele van de fiscus.
Een harmonisatie in dit opzicht komt dan ook gepast voor.
(...)
3. Financiële en organisatorische gevolgen
Het wetsvoorstel beoogt zoals hiervoor is uiteengezet in hoofdzaak gedragingen die thans ook reeds onder het bereik van strafbepalingen vallen, op een andere plaats in de wetgeving en op verbeterde wijze strafbaar te stellen. Deze herordening heeft geen gevolgen voor de taken, waarmee de verschillende handhavende instanties zijn belast, evenmin als voor hun onderlinge verhouding en samenwerking. Het voorstel leidt derhalve niet tot extra werk bij de uitvoering of de handhaving van de sociale zekerheids- en daaraan verwante wetgeving of de strafwetgeving. Op zichzelf is het op de kosten en baten van die activiteiten dan ook niet van invloed. De strafbepalingen waarop dit voorstel betrekking heeft zijn van wezenlijk belang voor de handhaving van de wetgeving op het gebied van de uitkeringsregelingen in het algemeen en dat van de sociale zekerheid in het bijzonder.
(...)
Toelichting op de onderdelen
(...)
5. Artikel I, onderdeel B
5.1. De structuur van artikel 227a Sr
Zoals in het algemeen gedeelte van deze memorie reeds kort is aangegeven, is in deze bepaling het verstrekken van onware informatie, op andere wijze dan door valsheid in geschrift, in twee varianten strafbaar gesteld. De delictsomschrijvingen van het eerste en het tweede lid hebben beide betrekking op de gedraging, die bestaat in het verstrekken van onware gegevens aan degene door wie of door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend, terwijl de informant weet of moet vermoeden dat zijn informatie van belang is voor de vaststelling van het recht op de verstrekking of tegemoetkoming dan wel op de hoogte of duur daarvan. De delictsomschrijving van het eerste lid bevat daarnaast het bestanddeel, dat de betrokkene redelijkerwijze de onwaarheid van de informatieverstrekking moet vermoeden.
In het tweede lid is de opzettelijke verstrekking van onware informatie die kan strekken tot bevoordeling van de verstrekker of een ander aan de orde. Het tweede lid is derhalve ten opzichte van het eerste een verbijzondering waarop een zwaardere straf is gesteld, in het rechtsgeleerde jargon: een gekwalificeerde specialis.
5.2. De bestanddelen van artikel 227a, eerste lid, Sr
Deze bepaling is uit de volgende, hieronder nader toe te lichten, bestanddelen opgebouwd:
- het verstrekken van gegevens;
- anders dan door valsheid in geschrift;
- aan degene door wie of door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend;
- de wetenschap of het redelijk vermoeden dat de gegevens niet met de waarheid in overeenstemming zijn;
- de wetenschap of het redelijk vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang zijn voor de vaststelling van een recht op de verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of duur van de verstrekking of tegemoetkoming.
(...)
De onderhavige bepaling ziet echter op de situatie dat iemand desgevraagd of eigener beweging mondeling een onware voorstelling van zaken geeft, terwijl deze voorstelling van betekenis is voor de vaststelling van het concrete recht van enige persoon op een op geld waardeerbare toekenning.
De voorgestelde bepaling spreekt van het verstrekken van gegevens. In de verwante bepalingen in de sociale zekerheidswetgeving is dit bestanddeel omschreven als het verstrekken van "inlichtingen of gegevens". (...)
De bepaling kan, evenals het geval is bij artikel 225 Sr, ook worden toegepast indien de fraude wordt gepleegd in verhoudingen tussen particulieren. Het belang van de voorkoming van deze wijze van wederrechtelijke bevoordeling brengt mee, dat bij voorbeeld ook de onware informatie meegedeeld aan een particuliere verzekeraar tot bestraffing op grond van dit artikel kan leiden. Ook kan worden gedacht aan de verstrekking van valse informatie aan een particuliere stichting die ten doel heeft uitkeringen te doen aan elke persoon die aan bepaalde kwalificaties voldoet. Ook in die verhouding kan immers onware informatie worden verstrekt, die ogenschijnlijk aanleiding geeft te concluderen dat de betrokkene (of een ander) recht heeft op een door die stichting te verlenen verstrekking. De onware gegevens dienen verband te houden met de verlening van "enige verstrekking of tegemoetkoming". Deze omschrijving is desbewust ruim gekozen. De voorgestelde strafbepaling richt zich in het algemeen tegen bevoordeling die wordt bereikt door informatie waarvan de verkrijging van middelen afhangt, niet overeenkomstig de waarheid te leveren. Onder de omschrijving vallen in elk geval de uitkeringen krachtens enige sociale zekerheidswet, de van overheidswege of door particuliere instanties beschikbaar gestelde subsidies, of een wettelijk of contractueel geregelde verzekering. Zoals hiervoor reeds is gesteld, gaat het om op geld waardeerbare toekenningen. Dat betekent niet dat de toekenning zelf in de betaling van geld behoeft te bestaan, ook toekenningen in natura, zoals bij voorbeeld het ter beschikking stellen van medische hulpmiddelen of het doen verrichten van diensten, zijn in dit verband van belang.
(...)
Wel van belang is, dat de gegevens betrekking moeten hebben op de vaststelling van een bestaand - al dan niet rechtstreeks uit de wet voortvloeiend - recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
Frauduleuze informatieverschaffing die bij voorbeeld gunsten van particulieren uitlokt, valt niet binnen het bereik van deze bepaling. Dit gedrag kan wel uit anderen hoofde, bij voorbeeld op grond van artikel 326 Sr (oplichting), strafbaar zijn.
(....)
7.1. Overzicht van de bijzondere wetten
Door de opneming in het Wetboek van Strafrecht van algemene strafbepalingen betreffende frauduleuze gedragingen kunnen de bepalingen waardoor op dergelijke handelingen in bijzondere wetten straf is gesteld uiteraard vervallen. Met het oog daarop zijn de ongeveer veertig in aanmerking komende sociale verzekerings- en daarmee min of meer verwante wetten onderzocht op de aanwezigheid van strafbedreiging tegen het in enige vorm verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om gegevens te verstrekken. Daarbij is gebleken, dat in een aantal gevallen tot dusverre niet is voorzien in de strafbaarstelling van het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan de wettelijke verplichtingen om gegevens te verstrekken. Ter zake ontbreekt de strafbedreiging in de:
- Jeugdwerkgarantiewet;
- Wet Sociale Werkvoorziening;
- Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;
- Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden;
- Wet op de jeugdhulpverlening;
- Wet individuele huursubsidie;
- Wet Fonds Voorheffing Pensioenverzekering;
- Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
- Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945;
- Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;
- Uitkeringswet gewezen militairen;
- Wet ter bevordering van de werkgelegenheid voor werkzoekenden die zeer langdurig werkloos zijn;
- Wet voorzieningen gehandicapten.
Voor de toepassing van deze wetten wordt deze lacune door dit voorstel gevuld.
In de volgende wetten zijn strafbepalingen opgenomen voor het verstrekken van onware gegevens of het nalaten te voldoen aan de wettelijke verplichtingen om gegevens te verstrekken. Die wetten worden in overeenstemming gebracht met de voorgestelde bepalingen voor het Wetboek van Strafrecht. Achter de wet is het nummer van het artikel vermeld, waarmee de bewuste wet wordt aangepast.
- Ziektewet (ZW); artikel II
- Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp); artikel 111
- Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbzo); artikel IV
- Organisatiewet Sociale Verzekering (OSV); artikel V
- Algemene Ouderdomswet (AOW); artikel VI
- Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW); artikel VII
- Algemene Kinderbijslagwet (AKW); artikel VIII
- Algemene Bijstandswet (ABW); artikel IX
- Ziekenfondswet (ZFW); artikel X
- Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV); artikel XI
- Algemene burgerlijke pensioenwet (ABPW); artikel XII
- Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO); artikel XIII
- Algemene militaire pensioenwet (AMPW); artikel XIV
- Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ); artikel XV
- Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW); artikel XVII
- Wet op de Studiefinanciering (WSF); artikel XIX
- Wet arbeid gehandicapte werknemers (WAGW); artikel XX
- Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Wiv); artikel XXI
- Toeslagenwet; artikel XXII Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 993, nr. 3 14
- Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); artikel XXIII
- Werkloosheidswet; artikel XXIV
- Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); artikel XXV
- Wet financiering volksverzekeringen (WFV); artikel XXVI.
Voorts zijn de artikelen XXVII-XXIX opgenomen in verband met de bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstellen betreffende de Algemene nabestaandenwet, de Algemene bijstandswet en de Wet tegemoetkoming studiekosten.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de totstandkoming van artikel 227a Wetboek van Strafrecht onder meer als achtergrond had de harmonisatie van diverse strafbepalingen in sociale zekerheidswetten en verwante wetten en dat in dat verband met verstrekking of tegemoetkoming is bedoeld een op geld waardeerbare uitkering, zoals uitkeringen krachtens enige sociale zekerheidswet, subsidies of verzekeringsgelden, dan wel op geld waardeerbare uitkeringen in natura, zoals medische hulpmiddelen of het verrichten van diensten.
Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd is het hof van oordeel dat onder verstrekking of tegemoetkoming in de zin van artikel 227a Wetboek van Strafrecht niet kan worden verstaan de verstrekking van een verblijfsvergunning of verblijfsstatus. Voor een ander oordeel biedt de Memorie van Toelichting op dit wetsartikel noch jurisprudentie ter zake enig aanknopingspunt.
Dit brengt mee dat het ten laste gelegde bestanddeel "verstrekking of tegemoetkoming" niet kan worden bewezen, zodat de verdachte van het haar ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. L.A.J. Dun, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Winkels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2012.