ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2365
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering in skimmingzaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor het medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor het plegen van misdrijven en deelname aan een criminele organisatie. Het openbaar ministerie had een ontnemingsvordering ingesteld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit skimming werd geschat op € 1.861.997,48. De rechtbank had deze vordering echter afgewezen.
In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie opnieuw beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld door de hoogte van de vordering te wijzigen zonder de veroordeelde tijdig te informeren. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat het openbaar ministerie vrij is om zijn vordering aan te passen binnen de kaders van het dossier.
Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten van de criminele activiteiten. De opbrengsten van de skimming waren in het buitenland geïncasseerd en er was geen bewijs dat de veroordeelde een deel van deze opbrengsten had ontvangen. Het hof oordeelde dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden toegewezen, omdat de schatting van het voordeel niet op verantwoorde wijze kon worden gemaakt. De vordering werd dan ook afgewezen, en het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep.