ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.014-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat bij schikking zonder instemming cliënt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [ Appellant ] en zijn advocaat, mr. [ Y ]. [ Appellant ] had een klacht ingediend tegen mr. [ Y ] wegens beroepsfouten die hij had gemaakt tijdens de onderhandelingen met [ Z ] BV, de werkgever van [ Appellant ]. De kern van het geschil was of mr. [ Y ] de instemming van [ Appellant ] had voor een schikking die hij had getroffen met [ Z ] BV. Het hof oordeelde dat mr. [ Y ] zonder instructie van [ Appellant ] had laten weten dat [ Appellant ] het voorstel van [ Z ] BV had aanvaard, wat resulteerde in een beroepsfout. Het hof concludeerde dat [ Appellant ] niet definitief had ingestemd met de schikking, en dat mr. [ Y ] niet had voldaan aan zijn verplichtingen om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen. Hierdoor was [ Appellant ] in een nadelige positie gebracht, wat leidde tot schade. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en veroordeelde mr. [ Y ] tot schadevergoeding aan [ Appellant ].

Uitspraak

zaaknummer 200.083.014/01
13 maart 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ woonplaats ],
APPELLANT,
advocaat: mr. H.J. Bos te Amsterdam,
t e g e n
1. de maatschap naar burgerlijke recht
[ X ],
gevestigd te [ plaatsnaam ],
2. [ Y ],
wonende te [ plaatsnaam ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te
Amsterdam.
Partijen zullen worden aangeduid als [ Appellant ] en mr. [ Y ].
1. Het procesverloop
1.1 Bij dagvaarding van 7 december 2010 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2010, gewezen onder num¬mer 441789/HA ZA 09-3478 tussen hem als eiser en mr. [ Y ] als gedaagde.
1.2 [ Appellant ] heeft een memorie van grieven genomen en gevorderd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van mr. [ Y ] in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.3 Mr. [ Y ] heeft een memorie van antwoord genomen, met conclu¬sie tot, kort gezegd, bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.4 Partijen hebben hun zaak op 31 januari 2012 mondeling toegelicht, [ Appellant ] door mr. Bos en mr. [ Y ] door
mr. E.V.H. van Tricht, beiden onder overlegging van pleitnotities.
1.5 Tenslotte hebben partijen om arrest gevraagd.
2. De feiten
2.1 Partijen hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank in het vonnis van 8 september 2010 onder 2.1 tot en met 2.8 als vaststaand aangemerkte feiten, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
2.3 [ Appellant ] was medeoprichter en statutair directeur van [ Z ] BV, een bedrijf dat evenementen met auto's en andere gemotoriseerde voer- en vaartuigen organiseert. Na een conflict met medeoprichter [ U ] is [ Appellant ] per 31 juli 2008 teruggetreden als statutair directeur en is hij per 1 augustus 2008 in dienst getreden bij [ Z ] BV. In een op de arbeidsovereenkomst aanvullende overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat [ Appellant ] aanspraak heeft op een schadeloosstelling van tenminste zes maal het laatst verdiende brutosalaris ad € 3.500,-- (de zogenoemde golden parachute), indien de werkgever het dienstverband doet eindigen.
2.4 Omstreeks september 2008 zijn tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV verschillende conflicten gerezen. Daarbij hebben [ Appellant ] en [ Z ] BV zich over en weer op het standpunt gesteld vorderingen op de ander te hebben. Op 29 september 2008 heeft [ Appellant ] zich ziek gemeld. Hij is daarna niet meer op het werk verschenen.
2.5 Naar aanleiding van de conflicten met zijn werkgever heeft [ Appellant ] juridische bijstand gezocht bij mr. [ Y ], advocaat te Diemen.
2.6 Op 1 oktober 2008 heeft een intakegesprek van [ Appellant ] op het kantoor van mr. [ Y ] plaatsgevonden.
2.7 Op 31 oktober 2008 heeft mr. [ Y ] een kort geding dagvaarding laten uitgaan aan [ Z ] BV. Onder druk van [ Z ] BV is het kort geding ingetrokken.
2.8 [ Appellant ] heeft onderhandeld met [ Z ] BV over de voorwaarden waarop tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst kon worden gekomen. Zijn doel hierbij was in de toekomst als zelfstandige werkzaamheden voor [ Z ] BV te kunnen blijven verrichten.
2.9 Op 28 november 2008 heeft een bespreking tussen enerzijds [ Appellant ] en mr. [ Y ] en anderzijds [ Z ] BV en haar raadsman mr. Diepraam plaatsgevonden.
2.10 Op 9 december 2008 heeft mr. Diepraam namens [ Z ] BV een voorstel gezonden aan mr. [ Y ] om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. In het voorstel is aangegeven dat [ Z ] BV uiterlijk op donderdag 11 december 2008 uitsluitsel van [ Appellant ] wenste te krijgen.
2.11 Bij e-mailbericht van 11 december 2008 heeft [ Appellant ] het volgende geschreven aan mr. [ Y ]:
"Gisteren vroeg je me na te denken over een soort finaal aanbod. Ik heb er goed over nagedacht en ben vrij zeker dat dit is wat ik wil.
Voor een minnelijke oplossing waarin ik afstand doe van mijn aandelen stel ik het volgende voor:
1. Beëindiging van het contract van de zijde van AC zodanig dat eventueel recht op uitkering blijft per 31 december. Salaris van december wordt nog betaald.
2. Betaling door AC aan [ Appellant ] van € 10.500 per 31/12.
3 (...)
4. (...)
5. Concurrentiebeding voor activiteiten met Hummers, Carvers, Quads en Rib binnen 25 km van Halfweg en relatiebeding voor bedrijven die vanaf de start van AC een factuur van AC hebben ontvangen.
6. (...)
7. (...)"
2.12 Mr. [ Y ] heeft diezelfde dag het e-mailbericht van [ Appellant ] integraal doorgezonden aan mr. Diepraam met de volgende tekst:
"Bijgaand zend ik u de email die ik van cliënt mocht ontvangen. Het ontbreekt mij aan tijd deze van verder commentaar te voorzien. Ik zie uw reactie tegemoet."
2.13 Op vrijdag 12 december 2008 heeft mr. Diepraam namens [ Z ] BV 's avonds om 22.00 uur per e-mail een voorstel aan mr. [ Y ] gezonden, onder dreiging van het persoonlijk faillissement van [ Appellant ]. In het voorstel is vermeld dat het om een finaal voorstel gaat en dat cliënten uiterlijk zaterdag 13 december 2008 om 17.00 uur uitsluitsel wensen te krijgen. Het voorstel bevat acht punten die betrekking hebben op onder meer de nabetaling van salaris aan [ Appellant ], een concurrentiebeding, betaling door [ Appellant ] aan [ Z ] BV van bedragen van
€ 5.000,-- en ruim € 12.000,-- en overdracht van de aandelen van [ Appellant ] in [ Z ] BV voor € 1,--.
Mr. Diepraam heeft het voorstel tevens per e-mailbericht aan [ Appellant ] gezonden.
2.14 De keuze van het tijdstip van de limiet van het voorstel op zaterdag 13 december 2008 om 17.00 uur hield verband met het vertrek van mr. [ Y ] op zondag
14 december 2008 naar een vakantiebestemming in Thailand.
2.15 [ Appellant ] heeft het voorstel van mr. Diepraam zaterdagochtend 13 december 2008 gelezen. Vervolgens heeft hij telefonisch contact opgenomen met mr. [ Y ] en heeft hij met hem over het voorstel gesproken. Die dag hebben verschillende telefonische contacten tussen hem en mr. [ Y ] plaatsgevonden. Mr. [ Y ] heeft er bij [ Appellant ] op aangedrongen dat hij die dag vóór 17.00 uur zou beslissen of hij het voorstel wel of niet zou aanvaarden.
2.16 Bij e-mailbericht van zaterdag 13 december 2008 (16.14 uur) heeft mr. [ Y ] het volgende bericht aan mr. Diepraam:
"Na onze lange middagbesprekingen bevestig ik u dat cliënt mij telefonisch te kennen heeft gegeven akkoord te gaan met de inhoud van uw brief, als bijlage in uw laatste email aan mij verzonden. Cliënt zal a.s. maandag een door hem getekend exemplaar aan uw kantoor laten bezorgen."
Mr. [ Y ] heeft dit bericht doorgezonden aan [ Appellant ].
2.17 Op zondag 14 december 2008 is mr. [ Y ] voor drie weken op vakantie vertrokken.
2.18 Bij e-mailbericht van maandag 15 december 2008 heeft [ Appellant ] het volgende bericht aan mr. Diepraam:
"Geachte heer Diepraam,
Het is niet omdat ik terug wil komen op enigerlei toezegging maar ik had zaterdag toch aan de heer [ Y ] aangegeven dat ik ter voorkoming van misverstanden toch nog wel enige verduidelijking zou willen hebben over het in uw brief d.d. 12 december gestelde.
(A)
Met [ Y ] had ik besproken dat er een specificatie zou komen van de gestelde € 3.000 want op dit moment is mij in het geheel niet duidelijk wat hierbij inbegrepen is. Temeer omdat ik reeds enige tijd geleden (...) heb aangegeven geen loonstroken te hebben ontvangen sinds augustus én geen inzicht heb in de gelegde loonbeslagen.
(B)
Ik heb momenteel een ziek kind in huis en beschik niet over een werkende auto dus praktisch gezien weet ik niet hoe ik aan gestelde eis tegemoet moet komen.
(C)
1. In het eerder door mij geformuleerde samenwerkingsvoorstel heb ik de mogelijkheid geopperd om als een intermediair o.a. de activiteiten van AP te gaan aanbieden. Ik woon in Diemen dus binnen een straal van 25 km. Volgens de letter van de overeenkomst zou ik dus moeten verhuizen om dit te kunnen gaan doe. Of zie ik dat verkeerd?
2. Inzake de beperking van de soort activiteiten: (...)
3. Relatiebeding t.o.v. bedrijven die klant zijn snap ik maar (....)
4. Een zelfde soort probleem gaat optreden bij alle particulieren (...)
(G)
(...)
Ik hoop dat u er begrip voor hebt dat ik in dit stadium niet wil dat er te veel onduidelijkheden zijn en dat ik begrijp wat ik onderteken."
2.19 Hierna heeft [ Appellant ] gepoogd contact te krijgen met mr. [ Y ], maar dit bleek niet mogelijk. Op het kantoor van mr. [ Y ] was geen vervanging beschikbaar.
2.20 Bij verstekvonnis van 11 december 2008 is [ Appellant ] veroordeeld tot betaling aan [ U ] van een bedrag van in hoofdsom € 11.418,43.
2.21 [ Appellant ] is in rechte veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst die op 13 december 2008 namens hem met [ Z ] BV tot stand is gekomen.
2.22 [ Appellant ] heeft op 6 mei 2009 een klacht ingediend tegen mr. [ Y ]. De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam heeft bij uitspraak van 2 maart 2010 de klacht gegrond geacht. In de beslissing van de Raad is onder meer het volgende overwogen:
4.2 (...) Niet is gebleken dat verweerder [mr. [ Y ] - hof] op enige wijze inzicht heeft gegeven in de positie van klager [[ Appellant ] - hof] in het arbeidsconflict, noch dat verweerder een juridische analyse en een daarop gebaseerde strategie voor de zaak aan klager heeft gegeven. Verweerder heeft aangevoerd dat klager (aanvankelijk) alleen de kwestie van het achterstallig loon door hem behandeld wilde zien, maar uit de in 3.3 genoemde
e-mailberichten van klager aan verweerder bleek dat er diverse geschilpunten waren tussen klager en zijn werkgever. Het had op de weg van verweerder gelegen een analyse als hiervoor bedoeld te maken en klager te adviseren over de aanpak van de gehele zaak. De raad heeft voorts geconstateerd - en verweerder heeft dat ter zitting erkend - dat er geen (schriftelijke) inbreng van betekenis is geweest door verweerder gedurende de behandeling van de zaak en de onderhandelingen met de advocaat van de wederpartij. De bijdrage van verweerder op cruciale momenten in de onderhandelingen beperkte zich tot het, zonder nadere toelichting, doorsturen van door klager zelf geformuleerde gedachten en het zonder commentaar doorsturen van berichten van de wederpartij.
4.3 Daar komt bij dat nu verweerder niet beschikte over de arbeidsovereenkomst van klager hij kennelijk kennisneming van de arbeidsovereenkomst niet van belang heeft geacht voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden, terwijl het ging om een arbeidszaak.
4.4 De raad heeft bovendien geconstateerd dat verweerder de zaak, ook toen er op de vrijdag voorafgaande aan zijn op zondag geplande vertrek nog geen overeenstemming bestond, niet aan een collega, die de zaak ging waarnemen, heeft overgedragen. Voorts is niet gebleken dat verweerder de aanwezigheid van een goed geïnstrueerde vervanger bij mr. D [mr. Diepraam - hof] heeft aangekondigd, zodat de raad de stellige indruk heeft dat de ongebruikelijke en korte deadline op zaterdag 13 december om 17.00 uur is ingegeven door de vakantie van verweerder. Door aldus te handelen c.q. na te laten is klager door toedoen van verweerder nodeloos in een situatie gebracht dat onder grote druk moest worden beslist. Daarbij is niet gebleken dat verweerder op enig moment rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van klager, waaronder diens gezondheid, verlies van een arbeidsrelatie en dreiging met executiemaatregelen en een eventueel persoonlijk faillissement.
De raad heeft mr. [ Y ] de maatregel van berisping opgelegd, gelet op de ernst van de zaak en het gebrek aan inzicht van mr. [ Y ] in de consequenties van zijn handelen, zo is overwogen.
3. De beoordeling
3.1 In deze zaak heeft [ Appellant ] mr. [ Y ] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij geleden heeft als gevolg van door mr. [ Y ] gemaakte beroepsfouten.
3.2 De rechtbank heeft tijdens een comparitie van partijen die op 6 juli 2010 plaatsvond, een mondeling tussenvonnis gewezen. Daarbij heeft de rechtbank [ Appellant ] opgedragen te bewijzen dat mr. [ Y ] bij de totstandkoming van de schikking tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV als gevolmachtigde van [ Appellant ] in strijd met de instructies van [ Appellant ] aan de wederpartij heeft laten weten dat [ Appellant ] met het voorstel van mr. Diepraam van 12 december 2008 heeft ingestemd. Vervolgens heeft de rechtbank diezelfde dag [ Appellant ] en mr. [ Y ] als getuige gehoord. Bij eindvonnis van 8 september 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat [ Appellant ] niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs en zijn de vorderingen van [ Appellant ] afgewezen.
3.3 De grieven 1 tot en met 7 hebben alle betrekking op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [ Appellant ] niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.4 Het hof stelt voorop dat het er bij de bewijsopdracht om gaat of de mededelingen die [ Appellant ] op 13 december 2008 aan mr. [ Y ] heeft gedaan, door laatstgenoemde in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mochten worden begrepen, dat [ Appellant ] definitief instemde met het voorstel van [ Z ] BV, zoals dat was verwoord in het voorstel van mr. Diepraam van 12 december 2008, en wel zodanig dat sprake was van de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV.
3.5 [ Appellant ] heeft zelf als getuige verklaard dat het voorstel van [ Z ] BV voor hem volstrekt niet acceptabel was, omdat het ongeveer € 30.000,-- slechter uitpakte voor hem dan zijn eigen voorstel. Voorts heeft hij verklaard dat hij op 13 december 2008 niet akkoord is gegaan met het voorstel van [ Z ] BV. Verder heeft hij ter comparitie bij de rechtbank verklaard dat hij mr. [ Y ] heeft gevraagd om tegen mr. Diepraam te zeggen 'dat hij (mr. [ Y ] – hof) dacht dat ik akkoord zou gaan en dat ik maandag contact op zou nemen'. Ter gelegenheid van het pleidooi bij het hof heeft [ Appellant ] verklaard dat hij dit zo heeft gezegd, omdat mr. [ Y ] tegen hem zei dat hij íets moest zeggen tegen mr. Diepraam en dat de volgende dag op vakantie zou gaan. Toen heeft [ Appellant ] gezegd, zo is vermeld in de memorie van grieven en heeft hij ter zitting bij het hof herhaald: 'zeg dan maar dat je denkt dat ik akkoord ga'.
Deze verklaring van [ Appellant ], die slechts als aanvullend bewijs kan dienen omdat hij afkomstig is van een partijgetuige, wordt op essentiële punten ondersteund door het e-mailbericht van [ Appellant ] van maandag 15 december 2008. Uit dit bericht blijkt immers dat er op tal van punten nog onduidelijkheid bij [ Appellant ] bestond over het voorstel van mr. Diepraam. Voorts blijkt uit het e-mailbericht dat [ Appellant ] duidelijkheid hierover wilde verkrijgen voordat hij zou ondertekenen, waarbij hij kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat er nog geen akkoord was zolang hij niet had ondertekend. De eerste zin van genoemd e-mailbericht, zo is ter zitting door [ Appellant ] verduidelijkt, is door hem zo geformuleerd, omdat hij bang was zijn onderhandelingspositie - waarvan de precieze stand voor hem onduidelijk was - te schaden.
De verklaring van [ Appellant ] dat hij op 13 december 2008 niet akkoord was met het voorstel van mr. Diepraam, wordt voorts ondersteund door het feit dat er een verschil van ongeveer € 30.000,-- zat tussen het eigen voorstel van [ Appellant ] en het als finaal betitelde voorstel van mr. Diepraam. Het hof verwijst naar het eigen voorstel van [ Appellant ] van 11 december 2008 (r.o. 2.11), zoals hij dat zond naar mr. [ Y ], en het afwijkende voorstel van [ Z ] BV dat is neergelegd in het bericht van
mr. Diepraam van 12 december 2008 (r.o. 2.13).
3.6 Tegenover de hiervoor genoemde bewijsmiddelen staat het eigen woord van mr. [ Y ], dat [ Appellant ] hem op 13 december 2008 heeft geïnstrueerd tot het aanvaarden van het voorstel van mr. Diepraam, en de bevestiging van het akkoord in de mail van mr. [ Y ] van 13 december 2008 aan mr. Diepraam. Naar 's hofs oordeel legt de eigen verklaring van mr. [ Y ], afgelegd tijdens de comparitie van partijen van 6 juli 2010, en de bevestiging daarvan door mr. [ Y ] als getuige, echter onvoldoende gewicht in de schaal om af te doen aan het van de zijde van [ Appellant ] bijgebrachte bewijs. Het hof overweegt hierbij dat
mr. [ Y ] geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor aanvaarding van het voorstel door [ Appellant ], gegeven het feit - zo is niet gemotiveerd betwist door mr. [ Y ] - dat dit € 30.000,-- lag onder het eigen minimumvoorstel van [ Appellant ], en [ Appellant ] in feite brodeloos zou worden door de formulering van het concurrentiebeding. Het gegeven dat het voorstel als 'finaal' is betiteld, kan in dit verband niet zwaar wegen, nu al eerder een 'finaal' voorstel was gedaan, waarvan de acceptatietermijn ook zonder gevolgen was verstreken. Hoe ernstig de dreiging met een faillissement en executiemaatregelen (overigens was het verstekvonnis jegens [ Appellant ] pas op 11 december 2008 uitgesproken, zodat dit nog nauwelijks een rol heeft kunnen spelen) is in de procedure niet duidelijk geworden, met name niet omdat er door mr. [ Y ] in het geheel geen schriftelijke, juridisch en feitelijk gemotiveerde uiteenzetting van de positie van [ Appellant ] ten opzichte van [ Z ] BV is gegeven.
Ook heeft mr. [ Y ] niet gemotiveerd betwist dat er over de door [ Appellant ] in zijn mail van 15 december 2008 genoemde punten nog geen duidelijkheid bestond.
Ten slotte heeft mr. [ Y ] niet betwist dat hij [ Appellant ] termijn gesteld heeft - met het oog op zijn vertrek de volgende dag - om diezelfde dag 13 december 2008 nog een reactie te geven aan mr. Diepraam.
3.7 Bij de weging van het bewijsmateriaal heeft voorts het volgende te gelden.
Op grond van de voor advocaten geldende Gedragsregel 8 was mr. [ Y ] gehouden ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan [ Appellant ] te bevestigen. Het hof constateert dat in het onderhavige geval geen schriftelijke verslaglegging van enige betekenis door mr. [ Y ] heeft plaatsgevonden.
Meer in het bijzonder is door mr. [ Y ] op vrijdag 12 of zaterdag 13 december 2010 niet schriftelijk aan [ Appellant ] te kennen gegeven wat de inhoud en reikwijdte was van het voorstel van mr. Diepraam, noch wat zijn advies was aan [ Appellant ] omtrent het wel of niet aanvaarden van dit voorstel. Voorts heeft mr. [ Y ] - in zijn verhouding tot [ Appellant ] - niet schriftelijk vastgelegd welke instructie van [ Appellant ] hij had gekregen over het al dan niet aanvaarden van het voorstel van mr. Diepraam. Evenmin is door mr. [ Y ] geverifieerd - althans enige schriftelijke vastlegging hiervan ontbreekt - wat de bedoeling was van de uitlatingen van [ Appellant ].
Aldus heeft te gelden dat sprake is geweest van schending van gedragsregel 8 door mr. [ Y ], zoals ook is geoordeeld door de Raad van Discipline.
Nu de eis om afspraken schriftelijk vast te leggen juist is bedoeld om misverstanden als hier aan de orde zijn, te voorkomen, kan het ontbreken van deugdelijke schriftelijke vastlegging niet ten nadele van [ Appellant ] werken.
3.8 Aldus komt het hof tot de conclusie dat uit de beschikbare bewijsmiddelen redelijkerwijs is af te leiden dat de mededelingen die [ Appellant ] op 13 december 2008 aan
mr. [ Y ] heeft gedaan, door laatstgenoemde in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet zo mochten worden begrepen, dat [ Appellant ] definitief instemde met het voorstel van [ Z ] BV, zoals dat was verwoord in het voorstel van mr. Diepraam van 12 december 2008, namelijk zodanig dat sprake was van de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen [ Appellant ] en [ Z ] BV.
Daarmee is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [ Appellant ] geslaagd is in het hem opgedragen bewijs.
3.9 Het hof passeert het bewijsaanbod van mr. [ Y ], nu zowel hij zelf als [ Appellant ] reeds als getuige zijn gehoord en niet is aangevoerd dat een van hen nog meer of anders zou kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Voorts is niet naar voren gekomen dat er nog andere getuigen zijn die iets zouden kunnen verklaren dat relevant is voor het bewijsthema.
3.10 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat mr. [ Y ] zonder instructie van [ Appellant ] mr. Diepraam heeft laten weten dat [ Appellant ] het voorstel van [ Z ] BV van 12 december 2008 had aanvaard. Daarmee heeft mr. [ Y ] een beroepsfout gemaakt jegens [ Appellant ] en is hij aansprakelijk voor de schade die [ Appellant ] daardoor heeft geleden.
3.11 [ Appellant ] heeft terzake verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Deze vordering is toewijsbaar, nu voldoende aannemelijk is dat [ Appellant ] schade heeft geleden door de beroepsfout van mr. [ Y ], in die zin dat voor [ Appellant ] een beter onderhandelingsresultaat met [ Z ] BV mogelijk was geweest. Het hof verwerpt het verweer van mr. [ Y ], dat er in het geheel geen causaal verband bestaat tussen zijn beroepsfout en de door [ Appellant ] gevorderde schade. In de schadestaatprocedure dient aan de orde te komen wat de omvang is van de schade van [ Appellant ].
3.12 Naar ’s hofs oordeel is er onvoldoende grond voor toewijzing van de vorderingen van [ Appellant ] jegens de maatschap, nu [ Appellant ] niet betwist heeft dat hij uitsluitend een overeenkomst is aangegaan met mr. [ Y ], en hij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan diens handelen aan de maatschap moet worden toegerekend.
Nu verder geen afzonderlijk verweer is gevoerd door de maatschap ziet het hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten gunste van de maatschap.
3.13 [ Appellant ] heeft zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat die vordering niet meer besproken hoeft te worden.
3.14 De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen zullen worden toegewezen als nader in het dictum te bepalen.
3.15 Als de in het ongelijk te stellen partij zal
mr. [ Y ] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
8 september 2010;
en opnieuw rechtdoende:
1. wijst de vorderingen van [ Appellant ] af voor zover deze zijn ingesteld jegens de maatschap [ X ];
2. verklaart voor recht dat mr. [ Y ] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [ Appellant ];
3. veroordeelt mr. [ Y ] tot vergoeding van de hierdoor door [ Appellant ] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. veroordeelt mr. [ Y ] in de kosten van de procedure en begroot die tot op heden aan de zijde van [ Appellant ]:
in eerste aanleg: op € 347,98 aan verschotten en € 1.356,-- aan salaris;
in hoger beroep: op € 371,93 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris;
5. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock,
W.J. Noordhuizen en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2012 door de rolraadsheer.