zaaknummer 200.013.017/01
12 juni 2012
GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.
(rechtsopvolgster onder algemene titel van de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE in het principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in het incidenteel appel,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in het principaal appel,
APPELLANT in het incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
1.1. Bij dagvaarding van 16 mei 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector Kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 20 februari 2008, in deze zaak onder rolnummer DX 07-1206 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en haar als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
1.2. Dexia heeft bij memorie een (uit drie onderdelen bestaande) grief aangevoerd, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog
- uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en een zodanig gedeelte van haar vorderingen zal toewijzen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3. Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord en daarbij zijnerzijds in incidenteel appel twee grieven aangevoerd, met conclu¬sie, kort gezegd, dat het hof in het principale appel de vorderingen van Dexia zal afwijzen en in het incidentele appel het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk zal vernietigen en zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog geheel (dan wel voor een in goede justitie te bepalen gedeelte) zal toewijzen, kosten rechtens.
1.4. Dexia heeft vervolgens een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen en daarbij bescheiden overgelegd en bewijs aangeboden. Haar conclusie luidt dat het hof de grieven in het incidentele appel zal verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerde] – uitvoerbaar bij voorraad- in de proceskosten van dat appel.
1.5. [geïntimeerde] heeft daarop nog een akte genomen en Dexia een antwoordakte.
1.6. Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.13) een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
[geïntimeerde] heeft op respectievelijk 10 juli 1997 en 4 maart 1998 twee effectenleaseovereenkomsten (genaamd WinstVerdubbelaar en WinstVerDriedubbelaar) getekend voor leasesommen van respectievelijk € 16.693,24 en € 43.137,65. Wederpartij bij de overeenkomsten was (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Begin februari 1999 heeft [geïntimeerde] telefonisch contact gehad met Dexia in verband met de afschaffing van de aftrekbaarheid van de rente op de leningen. Dexia heeft [geïntimeerde] vervolgens een voorstel gedaan, inhoudende dat zijn lopende DuoLease-overeenkomst (daterend van voor genoemde overeenkomsten) zonder boetes zou worden stopgezet en dat uit de opbrengst de genoemde overeenkomsten voor de resterende looptijd zouden worden volgestort. Voorts zouden uit de opbrengst 60 maandtermijnen worden vooruitbetaald op vijf nieuw te sluiten Spaarlease-overeenkomsten van € 250,- per maand (waarbij op de vooruitbetaling een korting van 20% werd verleend). Dexia heeft dit voorstel bevestigd in een brief van 10 februari 1999. [geïntimeerde] heeft op 11 februari 1999 de brief met het voorstel van Dexia voor akkoord getekend en geretourneerd en daarbij vermeld dat hij tien in plaats van vijf Spaarlease-overeenkomsten wilde sluiten. [geïntimeerde] heeft vervolgens op 16 februari 1999 tien nieuwe Spaarlease-overeenkomsten ondertekend, elk voor een leasesom van € 27.229,68. Op 24 februari 1999 heeft Dexia ter zake van de DuoLease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld. Van de opbrengst is € 5.797,95 respectievelijk € 4.676,92 gebruikt voor volstorting van de hiervoor vermelde lease-overeenkomsten uit juli 1997 en maart 1998 en € 54.459,40 voor vooruitbetalingen op de tien nieuwe Spaarlease-overeenkomsten. Het restant van € 23.170,94 is overgemaakt op een en/of rekening van [geïntimeerde] en zijn echtgenote. De effectenlease-overeenkomsten zijn alle geëindigd. De door Dexia opgestelde eindafrekeningen vermelden een negatief resultaat van € 263,46 op de overeenkomst van juli 1997, een positief (aan [geïntimeerde] uitbetaald) resultaat van € 5.185,20 op de overeenkomst van maart 1998 en op elk van de tien Spaarlease-overeenkomsten een negatief resultaat van € 3.518,03.
3.2. In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] diverse verklaringen voor recht gevorderd alsmede schadevergoeding en terugbetaling door Dexia van de voor de overeenkomsten (met uitzondering van de DuoLease-overeenkomst) betaalde inleg en maandtermijnen en een bevel aan Dexia de registraties bij het BKR te doen doorhalen. Dexia heeft in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling aan haar van het resterende saldo van de door haar opgestelde eindafrekeningen ad € 35.588,13, met rente en kosten. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] bedragen te betalen van respectievelijk € 5.960,85, € 2.176,31 en € 19.315,70, met rente en proceskosten, en Dexia veroordeeld (op straffe van een dwangsom) om het BKR te berichten dat [geïntimeerde] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van Dexia afgewezen.
3.3. Met het eerste onderdeel van haar grief voert Dexia aan dat het vonnis reeds niet in stand kan blijven omdat het gebaseerd is op het door het hof verworpen “categoriemodel”. Dit onderdeel is gegrond. Het hof zal bij de beoordeling de vuistregel hanteren zoals deze door dit hof in een viertal arresten van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983) is ontwikkeld. Deze benadering is door de Hoge Raad in stand gelaten in een tweetal arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4003 en BP4012). Overigens wordt de gegrondheid van dit onderdeel van de grief ook niet door [geïntimeerde] betwist.
3.4. Het tweede onderdeel van de grief van Dexia keert zich tegen de betekenis die de kantonrechter heeft toegekend aan de psychologische druk die Dexia op [geïntimeerde] zou hebben uitgeoefend. Dexia betwist gemotiveerd dat sprake is geweest van dergelijke druk en laat weten niet te beschikken over een opname van het telefoongesprek dat in februari 1999 tussen een van haar medewerkers en [geïntimeerde] is gevoerd. Ook dit onderdeel treft doel. De bewijslast van de stelling dat Dexia in het telefoongesprek psychische druk op [geïntimeerde] heeft uitgeoefend, rust op [geïntimeerde]. Er is geen grond dit bewijs voorshands geleverd te achten. De omstandigheid dat Dexia niet ongeclausuleerd akkoord is gegaan met beëindiging van de DuoLease-overeenkomst is op zichzelf onvoldoende aanwijzing. Dat [geïntimeerde] zelf het door Dexia voorgestelde aantal van vijf nieuwe Spaarlease-overeenkomsten in tien overeenkomsten heeft gewijzigd, lijkt veeleer de betwisting van Dexia te ondersteunen. Specifiek bewijs van zijn hier bedoelde stelling heeft [geïntimeerde] niet aangeboden en het hof ziet geen aanleiding hem ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Dit brengt mee dat er in deze procedure niet van kan worden uitgegaan dat Dexia in het telefoongesprek psychische druk op [geïntimeerde] heeft uitgeoefend. In het voorgaande ligt tevens besloten dat de eerste grief van [geïntimeerde], waarmee hij betoogt dat hij in verband met de psychische druk aanspraak heeft op een hogere vergoeding dan de standaardvergoeding van 2/3 deel van de inleg en restschuld, niet slaagt.
3.5. Met het derde onderdeel van haar grief voert Dexia aan dat de kantonrechter bij de schadebepaling geen rekening heeft gehouden met de winst die [geïntimeerde] op de overeenkomst DuoLease heeft geboekt. Zij doet in dit verband een beroep op het bepaalde in art. 6:100 BW. Ook dit onderdeel van de grief treft doel. Nu het hier in feite gaat om een samenhangend geheel van telkens soortgelijke transacties in een bepaalde periode - de overige leaseovereenkomsten zijn hetzij tijdens de looptijd, hetzij kort na afloop van de DuoLease-overeenkomst aangegaan – waarbij Dexia telkens tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende bijzondere zorgplichten, is sprake van “eenzelfde gebeurtenis” in de zin van art. 6:100 BW en dient het uit de DuoLease-overeenkomst genoten voordeel mede in aanmerking te worden genomen bij de begroting van de omvang van de schade. Zie in dit verband ook het onder 3.3 genoemde arrest van de Hoge Raad van 29 april 2011, LJN: BP4012.
3.6. Het ook op dit onderwerp betrekking hebbende onderdeel van de tweede grief van [geïntimeerde], waarmee [geïntimeerde] een tegengesteld standpunt inneemt, faalt derhalve. Dat [geïntimeerde] het batig saldo heeft geherinvesteerd in verliesgevende effectenlease¬overeenkomsten ziet op de besteding van dit saldo, maar betekent niet dat [geïntimeerde] het voordeel niet heeft genoten en staat niet in de weg aan verrekening van dit voordeel. Er is voorts geen aanleiding in dit verband rekening te houden met de bedragen aan rente die [geïntimeerde] ter zake van de lening van DSB heeft moeten betalen.
3.7. Het slagen van de grief van Dexia leidt ertoe dat de schade opnieuw dient te worden berekend. Dat aan de zijde van [geïntimeerde] sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last, is door Dexia onvoldoende betwist, zodat zij in beginsel van zowel de betaalde (rente)termijnen als de restschuld 2/3 voor haar rekening dient te nemen. [geïntimeerde] voert met zijn tweede grief aan dat de handelswijze van Dexia, gelet op zijn financiële omstandigheden, ertoe nopen dat Dexia al zijn schade dient te vergoeden, maar deze grief kan niet slagen. Het hof verwijst naar hetgeen reeds is overwogen omtrent de gestelde psychische druk en wijst erop dat bij de beslissing dat Dexia 2/3 van termijnen en restsom voor haar rekening dient te nemen al rekening is gehouden met de financiële omstandigheden van [geïntimeerde].
3.8. Een en ander leidt tot een berekening die overeenkomt met de tweede berekening van Dexia in haar memorie van antwoord in incidenteel appel onder 8:
Voldane maandtermijnen (excl. DuoLease) € 71.594,46
Restschuld € 35.649,68
____________
€ 107.244,14
Dividenduitkeringen € 14.705,45
Slotuitkering Winstverdriedubbelaar € 5.185,20
Profijt DuoLease € 58.041,93
____________ _
€ 29.311,56
Van laatstgenoemd schadebedrag dient 2/3, derhalve € 19.541,04, voor rekening van Dexia te komen. Van het bedrag van de nog te betalen restschuld ad € 35.649,68 dient [geïntimeerde] derhalve nog een bedrag van € 16.108,64 aan Dexia te voldoen.
3.9. Slotom is dat de grief van Dexia slaagt en de grieven van [geïntimeerde] falen. Dit leidt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zullen worden afgewezen en dat [geïntimeerde] alsnog zal worden veroordeeld om voormeld bedrag van € 16.108,64 aan Dexia te betalen, met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2005. [geïntimeerde] zal voorts worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door Dexia op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] is betaald, met wettelijke rente vanaf de dag waarop is betaald. De kosten van het geding in eerste aanleg zullen worden gecompenseerd aangezien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal en incidenteel appel.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie, en, opnieuw rechtdoende,
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia te betalen het bedrag van € 16.108,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2005 tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia terug te betalen hetgeen Dexia op grond van het vonnis waarvan beroep aan hem heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop is betaald tot aan de dag van voldoening;
- compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verwijst [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, in het principaal appel op € 342,42 aan verschotten en € 1.158,- voor salaris en in het incidenteel appel op € 579,- voor salaris;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema en D.J. Oranje en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012 door de rolraadsheer.