GERECHTSHOF AMSTERDAM
nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof: 200.087.478
(zaaknummer rechtbank: 702261)
arrest van de derde civiele kamer van 19 juni 2012 (bij vervroeging)
de naamloze vennootschap Reaal N.V.,
voorheen Reaal Verzekeringen N.V. genaamd,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: Reaal,
appellante,
advocaat: mr. E.W. Bosch,
1 de vennootschap onder firma [bedrijf A],
handelend onder de naam [bedrijf B],
gevestigd te [plaats],
hierna te noemen: [A],
2 [vennoot 1], vennote van geïntimeerde sub 1,
3 [vennoot 2], vennoot van geïntimeerde sub 1,
beiden wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vennoten,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.E. Bosman.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juli 2011 hier over.
1.2 Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 14 september 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3 Bij memorie van grieven heeft Reaal vijf grieven tegen het bestreden vonnis van 6 april 2011aangevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vordering van [A] alsnog integraal zal afwijzen, althans haar deze zal ontzeggen en de [A] en de vennoten, hoofdelijk des dat de ene betalende de andere zal zijn bevrijd, zal veroordelen om al hetgeen Reaal aan [A] heeft voldaan aan Reaal terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van de terugbetaling en hen, hoofdelijk des dat de ene betalende de andere zal zijn bevrijd, zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder mede begrepen de nakosten ad € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide te rekenen vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele betaling.
1.4 Bij memorie van antwoord hebben [A] en de vennoten verweer gevoerd en hebben zij bewijs aangeboden. Zij hebben geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Reaal in de kosten van het hoger beroep.
1.5 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen
2.1 tot en met 2.3 van het (bestreden) vonnis van 6 april 2011.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het geschil spitst zich toe op de uitleg van de door Reaal aan [A] gerichte brief van 5 juni 2008 en in bijzonder of [A], als zelfstandig assurantietussenpersoon werkzaam, op basis van de in die brief belichaamde overeenkomst jegens assuradeur Reaal aanspraak kan maken op een zogenoemde portefeuillebonus van 3%.
3.2 Voor de duidelijkheid zal het hof de voormelde brief van 5 juni 2008, voor zover relevant, opnieuw citeren:
“ Hierbij bevestigen wij de bonusregeling schadeverzekeringen REAAL 2008. (…)
Kantoren met een ultimo portefeuillestand groter dan € 100.000 kunnen niet alleen een bonus over de groei van de portefeuille ontvangen, maar ook over de omvang van de portefeuille. Kantoren met een ultimo portefeuillestand kleiner dan € 100.000 kunnen alleen de groeibonus ontvangen.
U heeft in het gesprek met uw AXA/WT accountmanager gesproken over de na te streven groei en schadepercentage in de portefeuille. Onderstaand kunt u zien welke bonuspercentages u zou kunnen ontvangen bij verschillende realisatie van groei en schadepercentage. (…)
Portefeuille vanaf € 100.000
Netto groei Schadepercentage < 45% (idem,hof) (…)
% Groeibonus Portefeuilleb. (…)
> 5% 7,0% 3,00% (…)
2-5% 6,0% 3,00% (…)
0-2% 0,0% 3,00% (…)
De groeibonus wordt berekend over het netto groeibedrag van de schade portefeuille (…)
De portefeuille bonus wordt berekend over de ultimo stand van de portefeuille (…)”.
4.3 [A] heeft de stelling van Reaal dat de omvang van de verzekeringsportefeuille van [A] in 2008 met (afgerond) € 6.912,- is teruggelopen, onvoldoend gemotiveerd betwist, zodat deze afname vaststaat. Tevens staat vast dat de portefeuille per ultimo nog steeds hoger was dan € 100.000,- (zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.6 onbestreden heeft vastgesteld:
€ 198.002,29).
4.4 [A] maakt aanspraak op de portefeuillebonus. Reaal heeft de aanspraak betwist en zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat bepalend is of sprake is van netto groei van de portefeuille. Nu dat dit hier niet het geval is kan [A] geen aanspraak maken op de bonus. Reaal verwijst daartoe naar de derde alinea van de bovenvermelde brief waarin gesproken wordt over “de na te streven groei” en de omstandigheid dat in de eerste kolom over ‘netto groei’wordt gesproken en in de laatste regel over “0-2%”. Daaruit volgt, aldus Reaal, dat altijd sprake moet zijn van een groei, desnoods van 0,01%. [A] betwist deze uitleg en voert, kort gezegd, aan dat geen sprake hoeft te zijn van groei van de portefeuille om aanspraak te kunnen maken op de bonus. Hij verwijst daarbij onder meer naar de laatste regel, eerste kolom, van de onder 4.2 weergegeven tabel waaruit blijkt dat ook bij 0% groei aanspraak bestaat op de bonus.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat uitleg van de overeenkomst dient plaats te vinden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. Weliswaar is sprake van een commercieel contract, maar de vaste rechtspraak dat deze in beginsel grammaticaal moet worden uitgelegd, behoudens tegenbewijs, geldt alleen voor contracten waarover partijen serieus hebben onderhandeld (ook al is dat niet over ieder onderdeel geweest) en indien is gebleken van enige bijkomende omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat partijen er zorg aan hebben besteed dat hun bedoeling juist is weergegeven in de tekst van het contract. Daarvan is hier niet gebleken. De vraag hoe in dit schriftelijke contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan daarom niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Bij deze uitleg zijn van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.6 Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van de onderhavige brief van belang is dat Reaal zelf gebruik maakt van twee incentives, die in de brief naast elkaar worden genoemd. Dat betreft enerzijds de zogenoemde groeibonus en anderzijds de zogenoemde portefeuillebonus. Het hof is van oordeel dat aldus de indruk wordt gewekt van een tegenstelling omdat, zoals de naam zegt, de groeibonus gaat over een bonus in geval sprake is van groei, en dat deze staat tegenover de portefeuillebonus, die dus in zoverre niet met groei van doen heeft, althans lijkt te hebben. Dit vindt bevestiging in de eerste hiervoor geciteerde volzin uit de brief van 5 juni 2008: “(…) kunnen niet alleen een bonus over de groei van de portefeuillestand ontvangen, maar ook over de omvang van de portefeuille.” Daarbij wijst [A] er terecht op dat in de overeenkomst is opgenomen dat alleen kantoren met een portefeuille groter dan € 100.000,- naast een bonus over de groei, ook over de omvang van de portefeuille een bonus kunnen ontvangen. Ook hieruit mocht [A] afleiden dat de portefeuillebonus slechts afhankelijk was van de omvang van de portefeuille. Voorts wijst [A] er terecht op dat de portefeuillebonus wordt berekend over de stand van de portefeuille per ultimo van het jaar. Indien deze stand alsdan meer dan € 100.000,- bedraagt, komt de assurantietussenpersoon in de categorie waarbij de portefeuillebonus uitkeerbaar is. Het moet dus gaan om een substantiële portefeuille. Tussen partijen staat vast dat de portefeuille van [A] ultimo 2008 € 198.002,29 bedroeg en dus bijna het dubbele bedroeg van wat door Reaal zelf als een normale omvang van een portefeuille van een gemiddelde assurantietussenpersoon is genoemd, namelijk € 100.000,- (memorie van grieven sub 3.7.10).
Aan de portefeuillebonus is naar het oordeel van het hof niet uitdrukkelijk dan wel voldoende duidelijk een tweede voorwaarde gekoppeld dat, net als bij de groeibonus, de portefeuillebonus alleen uitkeerbaar zal zijn als de portefeuille is gegroeid, zoals Reaal heeft betoogd. Dat had wel voor de hand gelegen als sprake was van een, zoals Reaal dit noemt, constitutief vereiste (memorie van grieven sub 3.3.2 en en 3.5.2). Daarmee ligt de uitleg van [A] dat groei van de portefeuille geen eis is om in aanmerking te komen voor de portefeuillebonus, ook meer voor de hand. De vermelding in de derde alinea van de brief waarin gesproken wordt over “de na te streven groei” maakt het voorgaande oordeel niet anders.
4.7 Ter onderbouwing van haar andersluidende uitleg heeft Reaal er in de eerste plaats op gewezen dat uit de tekst van de overeenkomst zelf blijkt dat de portefeuillebonus alleen wordt uitbetaald in het geval groei is gerealiseerd. Zij verwijst naar de woorden in de eerste kolom van de tabel waar over ‘netto groei’ wordt gesproken en in de laatste regel over ‘0-2%’. Daaruit volgt, aldus Reaal, dat er altijd sprake moet zijn van een groei, desnoods van 0,01%. Het hof verwerpt deze stelling. Letterlijk genomen is bij 0% geen sprake van groei. Dat bedoeld is met ‘0-2%’ dat er tenminste sprake is van enige groei kan daarin zonder toelichting, die ontbreekt, niet worden gelezen. Dat in de kop van de kolom wordt gesproken over ‘netto groei’ maakt dat niet anders en is in zoverre ook geen ondersteuning voor de door Reaal voorgestane uitleg. Dat geen recht zou bestaan op de portefeuillebonus in geval van een krimp van de portefeuille, wordt met deze tabel evenmin voldoende duidelijk gemaakt.
4.8 Op de tweede plaats wijst Reaal erop dat bij de uitleg van de bonustabel acht geslagen moet worden op de gehele overeenkomst. Zij verwijst naar de passage: “welke bonuspercentages u zou kunnen ontvangen bij verschillende realisatie van groei en schadepercentage”. Hieruit volgt, aldus Reaal, a contrario geredeneerd dat wanneer er geen groei is er dus ook geen bonusprovisie wordt uitgekeerd. Het hof is met Reaal van oordeel dat bij de uitleg acht moet worden geslagen op de gehele overeenkomst. Uit de aangehaalde zinsnede in samenhang met de gehele overeenkomst heeft [A] evenwel niet behoeven te begrijpen dat de bonus voor de portefeuille uitsluitend in het geval van groei uitkeerbaar zou zijn. Dit temeer nu het percentage van de bonus volgens de tabel, ongeacht het percentage groei, gelijk is.
4.9 Reaal wijst tot slot op de ratio van de regeling, zoals die aan [A] bekend was. Verzekeraars gelijk Reaal betalen een bonusprovisie als extra financiële prikkel voor de tussenpersoon om nieuwe verzekeringsaanvragen bij de betreffende verzekeraar onder te brengen, waardoor de portefeuille van de tussenpersoon groeit en daarmee ook het marktaandeel van de verzekeraar, aldus Reaal. Het hof is evenwel van oordeel dat Reaal haar stelling dat de door haar voorgestane ratio aan [A] bekend was, onvoldoende heeft geconcretiseerd. De brief zelf is daarvoor ongenoegzaam, zoals al blijkt uit dit geschil, terwijl de enkele omstandigheid dat over de lopende polissen doorlopende provisie wordt ontvangen zonder toelichting, die ontbreekt, niet afdoet aan de mogelijkheid dat partijen – daarnaast – een bonus afspreken die afhankelijk is van de omvang van de portefeuille per ultimo van het jaar (en het schadepercentage). Het beroep op het branchegebruik is op geen enkele wijze gesubstantieerd, hetgeen gelet op de betwisting door [A] in eerste aanleg (conclusie van repliek sub 5) op de weg van Reaal had gelegen, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
4.10 Daarbij komt dat [A] uit het door Reaal zelf opsplitsen van de bonusregeling in twee aparte regelingen heeft mogen begrijpen dat de ratio van de overeenkomst is dat zowel voor het groeien van de portefeuille als voor het beheren en in stand houden van een aanzienlijke portefeuille (te weten indien deze meer dan € 100.000,- bedraagt) een bonus mogelijk is. De stelling van Reaal dat wanneer zij, ongeacht groei, de bonusprovisie zou moeten betalen het door haar beoogde doel niet zou worden bereikt, verwerpt het hof. Immers, in het geval dat de portefeuille kleiner wordt dan € 100.000,-, bestaat er geen aanspraak op deze bonus. En doordat de hoogte van de bonus is gerelateerd aan de omvang van de portefeuille, is hierin eveneens een prikkel gelegen om die omvang zo groot mogelijk te houden/krijgen. In zoverre wordt daarmee tevens voldaan aan de door Reaal zelf gestelde ratio van de regeling.
4.11 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, met de kantonrechter, de door Reaal voorgestane uitleg van de voormelde brief verwerpt. Gelet op de omstandigheden van het geval brengt een redelijke uitleg van de brief mede dat [A] niet heeft behoeven te begrijpen dat de portefeuillebonus alleen in geval van groei, althans alleen bij afwezigheid van krimp, van de portefeuille zal worden uitgekeerd en Reaal er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [A] deze brief wel aldus heeft begrepen. Het hof passeert het bewijsaanbod van Reaal nu geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld die, mits bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden.
5.1 In het vorenstaande ligt besloten dat de grieven falen, zodat het hoger beroep moet worden verworpen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2 Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Reaal in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [A] worden begroot op € 284,- voor griffierecht en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief
(1 punt x tarief I).
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 6 april 2011;
veroordeelt Reaal in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, M.F.J.N. van Osch en H.M. Wattendorff, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2012.