parketnummer: 23-003078-10
datum uitspraak: 28 juni 2012 (promis)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-092567-10 tegen:
[naam verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum]1966,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 juli 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 14 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2010 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [naam verbalisant 1], hoofdagent van politie en/of [naam verbalisant 2], brigadier van politie verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e en/of 426 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Ferdinand Bolstraat, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig stompende/slaande en/of trappende/schoppende bewegingen te maken naar en/of in de richting van bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en) en/of (met kracht) te bijten in de (rechter)pols van voornoemde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2] en/of door te trachten te bijten in een hand van voornoemde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2], tengevolge waarvan opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2] enig lichamelijk letsel ( een open wondje aan de rechterpols) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Bespreking van de verweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu de politieambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. Er was immers geen redelijk vermoeden van schuld van overtreding van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte. Voorts is niet gebleken dat de politieambtenaren, gelet op artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, van de verdachte hebben gevorderd om zijn identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Zij hebben daar alleen naar gevraagd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aan de hand van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2010113195-7, van 6 mei 2010, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 1] (verder: [naam verbalisant 1]) en [naam verbalisant 2] (verder: [naam verbalisant 2]), (pagina 10 e.v.) en het proces-verbaal van aangifte door [naam verbalisant 2], met nummer 2010113195-1, van 6 mei 2010, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingambtenaar [naam verbalisant 3] (pagina 22 e.v.) stelt het hof het volgende vast.
Op donderdag 6 mei 2010 omstreeks 15.30 uur kregen de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], in uniform gekleed en met assistentiedienst belast, een melding om te gaan naar de Sophialaan te Amsterdam waar een dronken of onwel geworden man op de grond zou liggen.
Ter plaatse gekomen zagen zij een man (het hof begrijpt: de verdachte) op een bankje zitten en een vrouw die hun wenkte.
De vrouw verklaarde dat zij de politie had gebeld, omdat zij zich zorgen maakte om de verdachte; hij had in de goot gelegen en hij reageerde niet op haar aanroepen.
De verbalisanten zagen dat verdachte een flesje leeg dronk en dat hij dat op de grond liet vallen. Zij zagen dat hij vervolgens probeerde dat flesje van de grond te pakken, maar dat hem dat niet lukte. Tevens zagen zij bij een vuilnisbak, vlak naast het bankje waarop verdachte zat, een aantal lege blikken bier liggen. Toen zij hem aanspraken keek de verdachte de verbalisanten wel aan, maar hij reageerde niet en had moeite om rechtop te blijven zitten. Hij moest zich zittend vasthouden om niet om te vallen. De verbalisanten roken dat de verdachte naar alcohol stonk.
Zij vermoedden dat hij dronken was en zij vroegen hem naar een legitimatiebewijs. De verdachte antwoordde dat hij geen legitimatiebewijs had. Tevens zei de verdachte dat hij zijn naam niet wilde geven. Vervolgens hebben de verbalisanten de verdachte aangehouden op verdenking van openbare dronkenschap en het niet voldoen aan de verplichting om een legitimatiebewijs ter inzage aan te bieden. Zij hebben de verdachte de cautie gegeven. De verdachte stond op van het bankje waarop hij had gezeten en hij rende van de verbalisanten weg in de richting van de Prins Hendriklaan. De verbalisanten zijn achter hem aangerend en hebben hem aan zijn trui en armen vastgepakt. De verdachte probeerde zich los te rukken; beide verbalisanten zagen en voelden dat hij in hun richting schopte en sloeg.
Nadat hij teruggevoerd was naar de bank en de verbalisante [naam verbalisant 2] probeerde hem een handboei om de rechterpols aan te leggen, beet de verdachte met veel kracht in haar rechterpols, waardoor daar een bloedend wondje is ontstaan, dat pijn deed.
Beide verbalisanten hebben door het verzet van de verdachte schaafwondjes opgelopen. Voor de behandeling van de schaaf- en bijtwond is [naam verbalisant 2] naar het ziekenhuis gebracht.
De geneeskundige verklaring van S.J. Stomp, arts werkzaam bij de GGD Amsterdam, van 7 mei 2010 (pagina 30 en 31) vermeldt dat bij [naam verbalisant 2] aan de pols van de rechterhand een 1 centimeter lange verwonding, bestaande uit enige roodbruine verkleuring en korstvorming met een geschatte doorsnede van minder dan een halve centimeter is geconstateerd. Dit letsel past volgens de arts goed bij de geschetste toedracht: een beet in de rechterpols.
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden in het bijzonder de door de politie ontvangen melding, de verklaring van de vrouw die deze melding had gedaan en de toestand waarin de verdachte door de verbalisanten werd aangetroffen vloeide naar het oordeel van het hof ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan het strafbare feit vermeld in de artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht voort.
Nadat de verdachte geweigerd had een legitimatiebewijs ter inzage te geven gold dat ook voor de verdenking van overtreding van artikel 447e van dat wetboek.
Daaraan kan niet af doen dat de verdachte om een identiteitsbewijs is gevraagd en niet dat het van hem is gevorderd. In de gegeven omstandigheden impliceerde bedoelde 'vraag' - naar ook de verdachte moet hebben en, gelet op zijn reactie, ook heeft begrepen - de verplichting voor de verdachte om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, op straffe van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte antwoordde dat hij zijn legitimatiebewijs niet bij zich had en ook dat hij zijn naam niet wilde noemen. Daarmee mochten - als zinloos - de verbalisanten het alsnog met zoveel woorden doen van een vordering van een identiteitsbewijs achterwege laten, onverminderd de verdenking tegen de verdachte van overtreding van bedoelde strafbepaling.
Het hof is dan ook van oordeel dat de aanhouding van de verdachte terzake beide verdenkingen rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat mitsdien de verbalisanten bij die aanhouding in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Het verweer wordt verworpen, ook in al zijn onderdelen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 mei 2010 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [naam verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [naam verbalisant 2], brigadier van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 447e en 426 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau Ferdinand Bolstraat, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig slaande en schoppende bewegingen te maken in de richting van bovengenoemde opsporingsambtenaren en met kracht te bijten in de rechterpols van voornoemde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2], tengevolge waarvan opsporingsambtenaar [naam verbalisant 2] enig lichamelijk letsel, een open wondje aan de rechterpols, bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich bij zijn aanhouding met geweld te verzetten. Hij heeft in de richting van de twee verbalisanten die de aanhouding verrichtten geslagen en geschopt. Tevens heeft hij een van de verbalisanten met kracht en tot bloedens toe in haar pols gebeten, waardoor de verbalisant pijn en letsel heeft bekomen. Het zich verzetten tegen een aanhouding door politieambtenaren in functie is gezagsondermijnend. De verdachte heeft door zijn grensoverschrijdend gedrag niet alleen overlast veroorzaakt voor de betrokken ambtenaren, maar daarbij ook pijn en letsel aan verbalisante [naam verbalisant 2] toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juni 2012 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden omvang passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Kortenhorst, mr. A.S. Arnold en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 juni 2012.
Parketnummer: 23-003078-10
5