ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8249
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- M.J.G.B. Heutink
- J.A.M. de Wit
- R.H.J. de Vries
- Rechtspraak.nl
Vrijstelling van inschrijvingsverplichting op grond van levensbeschouwelijke bezwaren tegen onderwijs
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die het gezag uitoefent over zijn leerplichtige dochter, had zich beroepen op vrijstelling van de inschrijvingsverplichting op grond van levensbeschouwelijke bezwaren tegen de richting van het aangeboden onderwijs. De verdachte had tijdig kennis gegeven van zijn bedenkingen, die voortkwamen uit zijn religieuze opvattingen als moslim. Hij stelde dat de richting van het onderwijs op de beschikbare scholen in de omgeving niet aansloot bij zijn levensbeschouwing.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedenkingen gegrond waren en dat hij niet in staat was om zijn dochter in te schrijven bij een andere Islamitische school na de sluiting van het Islamitisch College Amsterdam. De rechter heeft de richtingsbezwaren die de verdachte had ingediend, als een aanvulling op zijn aanvraag tot vrijstelling van de inschrijvingsverplichting beschouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte, door tijdige kennisgeving van zijn bedenkingen, vrijgesteld was van de verplichting om zijn dochter in te schrijven, zoals voorgeschreven in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969.
De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank, omdat het hof tot de conclusie kwam dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wat het hof heeft gehonoreerd. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging, die inhield dat hij niet had voldaan aan de inschrijvingsverplichting voor zijn dochter. Het hof heeft de zaak op basis van de ingediende stukken en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de vrijstelling van de inschrijvingsverplichting van rechtswege bestond, zonder dat daar een beslissing van de burgemeester en wethouders voor nodig was.