ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6758
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake middelingsteruggaaf en drempelbedrag in de Wet inkomstenbelasting 2001
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de middelingsteruggaaf van belasting voor de jaren 2005 tot en met 2007. De belanghebbende had een verzoek ingediend bij de inspecteur van de Belastingdienst voor teruggaaf van belasting, waarbij de inspecteur een drempelbedrag van € 545 in aanmerking had genomen. De belanghebbende was van mening dat dit drempelbedrag niet in mindering mocht worden gebracht op de middelingsteruggaaf. Het Hof oordeelde echter dat de inspecteur de middelingsteruggaaf correct had berekend, in overeenstemming met artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof stelde vast dat de wettelijke bepaling vereist dat bij de berekening van de middelingsteruggaaf een drempelbedrag van € 545 in aanmerking moet worden genomen. Dit was in lijn met de parlementaire geschiedenis van de wet, die aantoont dat het drempelbedrag noodzakelijk is om een eerlijk belastingklimaat te waarborgen. De belanghebbende's argument dat de drempel afbreuk deed aan rechtvaardige belastingheffing werd door het Hof verworpen, aangezien de rechter zich aan de wet dient te houden en niet de billijkheid van de wet kan beoordelen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.