ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.563/01 en 200.092.563/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in echtscheidingsverzoek van Portugese echtgenoten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter centraal in het kader van een echtscheidingsverzoek van een vrouw van Portugese nationaliteit. De vrouw heeft op 1 februari 2011 haar verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Alkmaar. De rechtbank heeft de vrouw echter niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht. Het hof onderzoekt of de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen, gezien het feit dat beide partijen de Portugese nationaliteit hebben en in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden ten tijde van de indiening van het verzoek.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1990 in Portugal gehuwd en hebben een pleegkind, geboren in 1999. De vrouw verzoekt in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken uit eerste aanleg alsnog toe te wijzen. Tijdens de behandeling van de zaak op 26 januari 2012 heeft de vrouw haar verzoeken met betrekking tot de echtelijke woning en de hoofdverblijfplaats van het kind ingetrokken, wat betekent dat het hof deze verzoeken niet kan beoordelen.

Het hof concludeert dat, aangezien partijen ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden, de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. De bestreden beschikking wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Alkmaar voor inhoudelijke behandeling van het verzoek tot echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 20 maart 2012 in de zaak met zaaknummer 200.092.563/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.J. Wedemeijer te Alkmaar,
t e g e n
[…],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
GEÏNTIMEERDE.
en in de zaak met zaaknummer 200.092.563/02 van:
[…],
wonende te […],
VERZOEKSTER,
advocaat: mr. J.J. Wedemeijer te Alkmaar,
t e g e n
[…],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERDER.
1. Het geding in hoger beroep in beide zaken
1.1. Appellante in de zaak met zaaknummer 200.092.563/01, tevens verzoekster in de zaak met zaaknummer 200.092.563/02, en geïntimeerde in de zaak met zaaknummer 200.092.563/01, tevens verweerder in de zaak met zaaknummer 200.092.563/02, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 15 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 augustus 2011 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 126326 / ES RK 11 105, en heeft daarbij tevens een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
1.3. Ter terechtzitting van 2 november 2011 zijn beide zaken aangehouden, aangezien de man niet was verschenen en niet op de juiste wijze was opgeroepen.
1.4. De behandeling van beide zaken is op 26 januari 2012 ter terechtzitting voortgezet, alwaar is verschenen:
- de advocaat van de vrouw.
1.5. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten in beide zaken
2.1. Partijen hebben de Portugese nationaliteit. Zij zijn [in] 1990 in Portugal gehuwd en hebben een pleegkind, […] (hierna: [de minderjarige]) geboren [in] 1999. Partijen zijn gezamenlijk belast met de voogdij over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2. Bij beschikking van 20 januari 2011 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar is, voor zover thans van belang, bij wege van voorlopige voorzieningen bepaald dat:
- de man na betekening van deze beschikking bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de […] te [a] (hierna: de echtelijke woning), met bevel dat de andere echtgenoot deze woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden;
- [de minderjarige] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- de man aan de vrouw met ingang van 23 december 2010 een bedrag van € 300,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal betalen;
- de man aan de vrouw met ingang van 20 januari 2011 een bedrag van € 387,- per maand als uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek om:
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
- te bepalen dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning;
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen;
- te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 300,- per maand zal betalen;
- te bepalen dat de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 387,- per maand zal voldoen.
3.2. De vrouw verzoekt, in de zaak met zaaknummer 200.092.563/01, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar verzoeken gedaan in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat zij tevens verzoekt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te bepalen met ingang van 1 februari 2011.
4. Het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen
4.1. De vrouw verzoekt, in de zaak met zaaknummer 200.092.563/02, bij wege van voorlopige voorzieningen, en – naar het hof begrijpt – voor de duur van de procedure in hoger beroep, te bepalen dat:
- [de minderjarige] zal worden toevertrouwd aan de vrouw;
- de man aan de vrouw met ingang van 11 augustus 2011 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 300,- per maand zal betalen;
- de man aan de vrouw met ingang van 11 augustus 2011 een uitkering tot haar levensonderhoud van € 387,- per maand zal betalen.
5. Beoordeling van het hoger beroep en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen
5.1. De vrouw heeft ter zitting van 26 januari 2012 in de zaak met zaaknummer 200.092.563/01 haar verzoek in hoger beroep gewijzigd in die zin dat zij de nevenverzoeken (met betrekking tot de echtelijke woning, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw) intrekt. Haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in de zaak met zaaknummer 200.092.563/02 heeft de vrouw ter zitting eveneens ingetrokken. Dit leidt ertoe dat het hof de gronden van deze verzoeken niet kan beoordelen, zodat deze verzoeken zullen worden verworpen.
5.2. De vrouw stelt in hoger beroep dat de rechtbank de vrouw ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek. Het hof merkt op dat, waar de rechtbank de vrouw in de bestreden beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek, de rechtbank – gelet op de overwegingen die aan die beslissing ten grondslag liggen – kennelijk bedoeld heeft zich wegens het ontbreken van rechtsmacht onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het verzoek.
Ter beoordeling van het hof is derhalve of aan de Nederlandse rechter in dezen rechtsmacht toekomt.
5.3. Het hof overweegt als volgt.
Nu partijen beiden alleen de Portugese nationaliteit hebben, dient beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef onder a (eerste gedachtestreep) van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis), voor zover thans van belang, zijn ter zake van echtscheiding bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding. Vast staat dat de vrouw op 1 februari 2011 haar verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend bij de rechtbank en daarbij uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie (hierna GBA) van partijen heeft overgelegd. Uit het uittreksel GBA van de vrouw van 24 november 2010 blijkt dat zij sinds 1 september 2010 stond ingeschreven in de gemeente Heerhugowaard. De man stond, blijkens zijn uittreksel GBA van 30 november 2010, sinds 2 april 2008 ingeschreven in de gemeente [a]. Het hof is van oordeel dat, waar partijen ten tijde van het indienen van het verzoek tot echtscheiding in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden, aan de Nederlandse rechter de bevoegdheid toekomt om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek.
5.4. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het hof de zaak, overeenkomstig het bepaalde in artikel 76 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, naar de rechtbank Alkmaar zal verwijzen om inhoudelijk op het verzoek van de vrouw tot echtscheiding te beslissen.
5.5. Al het hierboven overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.092.563/01:
verwerpt de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de echtelijke woning, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw;
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
verwijst de zaak ter beslissing op de hoofdzaak naar de rechtbank Alkmaar ;
in de zaak met zaaknummer 200.092.563/02:
verwerpt het verzoek van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. van den Bergh, C.E. Buitendijk en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.