ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003580-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Scheepvaartverkeerswet door schipper op de Noordzee

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was schipper van een onder Nederlandse vlag varend vissersschip en werd beschuldigd van het overtreden van artikel 20, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet. De overtreding vond plaats op 2 oktober 2009 op de Noordzee, waar de verdachte een kruising van twee vaarbanen heeft gemaakt zonder deze in een zoveel mogelijk rechte hoek te kruisen. Dit gebeurde onder een hoek van 131 graden, wat in strijd is met de geldende regels voor scheepvaartverkeer.

De verdachte voerde aan dat hij deze koers had gekozen om te voorkomen dat hij met uitstaande vissersnetten in een scholbox zou varen en om een mogelijke aanvaring met twee naderende schepen te vermijden. Het hof oordeelde echter dat de wederrechtelijkheid van zijn gedraging niet werd weggenomen door deze argumenten, aangezien de verdachte zelf had gekozen om de kruising op deze manier te maken. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en achtte de overtreding wettig en overtuigend bewezen.

De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal dezelfde straf, maar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof besloot de geldboete te handhaven, maar stelde deze voorwaardelijk op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof benadrukte het belang van de regels ter voorkoming van aanvaringen op zee en hield rekening met het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten had.

Uitspraak

parketnummer: 23-003580-11
datum uitspraak: 23 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2010 in de strafzaak onder parketnummer 81-004127-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
9 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 oktober 2009, als schipper van het werktuiglijk voortbewogen en onder Nederlandse vlag varend vissersschip, genaamd [naam schip], voorzien van het visserijregistratienummer [visserijregistratienummer], daarmee varende op de Noordzee, buiten de Nederlandse territoriale wateren en buiten het rechtsgebied van een rechtbank (te weten onder andere in of nabij in elk geval tussen de geografische positie's 53 31,793' noorderbreedte en 004 45,117' oosterlengte en 53 30,479' noorderbreedte en 004 48,527' oosterlengte) zijnde positie's gelegen in de westgaande verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel "NABIJ VLIELAND", niet voor zover uitvoerbaar het kruisen van verkeersbanen heeft vermeden of - indien het daartoe verplicht was - niet zulks heeft gedaan met een voorliggende koers die zoveel mogelijk een rechte hoek ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom benaderde als uitvoerbaar was, immers;
het schip kruiste boven genoemde verkeersbaan onder een hoek van 131 graden in plaats van een zoveel mogelijk rechte hoek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 oktober 2009, als schipper van het werktuiglijk voortbewogen en onder Nederlandse vlag varend vissersschip, genaamd [naam schip], voorzien van het visserijregistratienummer [visserijregistratienummer], daarmee varende op de Noordzee, buiten de Nederlandse territoriale wateren en buiten het rechtsgebied van een rechtbank (te weten onder andere in of nabij in elk geval tussen de geografische positie's 53 31,793' noorderbreedte en 004 45,117' oosterlengte en 53 30,479' noorderbreedte en 004 48,527' oosterlengte) zijnde positie's gelegen in de westgaande verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel "NABIJ VLIELAND", niet voor zover uitvoerbaar het kruisen van verkeersbanen heeft vermeden of - indien het daartoe verplicht was - niet zulks heeft gedaan met een voorliggende koers die zoveel mogelijk een rechte hoek ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom benaderde als uitvoerbaar was, immers; het schip kruiste boven genoemde verkeersbaan onder een hoek van 131 graden in plaats van een zoveel mogelijk rechte hoek.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Overweging ten aanzien van het bewijs
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier en het ter terechtzitting verhandelde vast dat de in de tenlastelegging, middels de daarin vermelde coördinaten, aangeduide posities, een kruising van een in noordelijke richting gaande (verder: noordgaande) en een in westelijke richting gaande (verder: westgaande) vaarbaan betreft. Het hof acht bewezen dat de verdachte deze kruising -met het in de tenlastelegging aangeduide schip- zo is overgestoken dat hij daardoor weliswaar (ongeveer) in een rechte hoek op de noordgaande vaarbaan is gevaren, maar niet in een zoveel mogelijk rechte hoek op de westgaande vaarbaan is gevaren. Deze laatst genoemde vaarbaan is hij toen namelijk gekruist onder een hoek van 131 graden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij (een gedeelte van) de westgaande vaarbaan niet in een zoveel mogelijk rechte hoek heeft gekruist, ter voorkoming van het met uitstaande vissersnetten binnenvaren van een scholbox -hetgeen volgens de verdachte verboden is- en ter voorkoming van een mogelijke aanvaring met twee naderende schepen.
Het hof begrijpt hetgeen door de verdachte is aangevoerd als het verweer inhoudende dat de wederrechtelijkheid van de hem ten laste gelegde gedraging ontbreekt en overweegt en beslist als volgt. Voor zowel het binnenvaren van de scholbox, als de mogelijke aanvaringen heeft naar het oordeel van het hof te gelden dat het voorkomen daarvan enkel geboden werd als gevolg van de initiële keus van de verdachte om de kruising -met uitstaande netten- op te varen en aldus de westgaande vaarbaan niet haaks te kruisen. Onder die omstandigheid neemt hetgeen door de verdachte is aangevoerd de wederrechtelijkheid van zijn gedraging niet weg. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Er is, gelet op vorenstaande, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een krachtens artikel 20, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet gestelde regel, begaan in volle zee.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte is op de Noordzee een kruising van twee voor het scheepvaartverkeer bestemde vaarbanen overgestoken. Hierdoor heeft hij één van die vaarbanen, te weten de in westelijke richting gaande vaarbaan, niet in een zoveel mogelijk rechte hoek gekruist, voor welk feit hij bij dit arrest wordt veroordeeld. De door de verdachte overschreden norm strekt tot het voorkomen van aanvaringen op zee, hetgeen gelet op het menselijk leed dat, en de materiële schade die een aanvaring tussen schepen op open zee kan veroorzaken, van groot belang moet worden geacht. Ten voordele van de verdachte zal het hof evenwel rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 februari 2012 voorafgaand aan het ten laste gelegde, noch nadien, strafrechtelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 20 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en mr. A.L. Goederee, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2012.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.