ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003884-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

DNA-onderzoek en bewijslevering in een inbraakzaak bij de Vrije Universiteit Amsterdam

In de nacht van 31 december 2009 op 1 januari 2010 vond er een inbraak plaats in een gebouw van de Vrije Universiteit aan de De Boelelaan te Amsterdam. De politie ontdekte op 2 januari 2010 een baksteen, glasscherven met bloed en bloeddruppels op de plaats delict. Een bloedspoor werd veiliggesteld en naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gestuurd, waaruit een DNA-profiel werd verkregen. Dit profiel matchte met het DNA van de verdachte, met een kans van minder dan één op één miljard dat het DNA van een willekeurig persoon overeenkwam. Het hof oordeelde dat deze match een zeer grote bewijswaarde had en dat het bloedspoor als daderspoor moest worden aangemerkt.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat de kans dat het DNA-profiel van de verdachte overeenkwam met dat van een broer van de verdachte ook moest worden overwogen, maar het hof vond dat deze veronderstelling niet voldoende onderbouwd was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een inbraak, wat als een ernstig feit werd beschouwd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 10 weken geëist, maar het hof besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 weken niet ten uitvoer zouden worden gelegd, afhankelijk van het gedrag van de verdachte tijdens de proeftijd van 2 jaar.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De beslissing van het hof was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003884-11
datum uitspraak: 20 april 2012 (Promis)
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 september 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-153238-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en – datum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 september 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 december 2009 tot en met 1 januari 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een ziekenhuis en/of een universiteitsgebouw heeft weggenomen een geldsom en/of een kluis (merk Juwel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eurest, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking namelijk door een raam te forceren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 31 december 2009 tot en met 1 januari 2010 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een universiteitsgebouw heeft weggenomen een geldsom en een kluis (merk Juwel), toebehorende aan Eurest, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof is uit de stukken van het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep van de volgende gang van zaken gebleken.
In de nacht van 31 december 2009 op 1 januari 2010 is in een van de gebouwen van de Vrije Universiteit gelegen aan de De Boelelaan te Amsterdam een inbraak gepleegd, vermoedelijk door een ruit te forceren.1 Op de plaats van het delict is op 2 januari 2010 door de politie een onderzoek ingesteld, waarbij in het desbetreffende pand bij het ingegooide raam een baksteen, verschillende glasscherven met daarop bloed alsmede bloeddruppels op de grond zijn aangetroffen. Een bloedspoor op een van de glasscherven is veiliggesteld, in beslag genomen en vervolgens verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).2 Uit het spoor is een DNA-profiel verkregen dat is opgenomen in de DNA-databank en vergeleken met de daarin aanwezige profielen. Het profiel "matchte" met het in de DNA-databank aanwezige DNA-profiel van het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte, in die zin dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is vastgesteld op een kans van kleiner dan één op één miljard.3
De raadsman heeft in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte hetgeen hem is ten laste gelegd heeft begaan, zodat deze hiervan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs tegen de verdachte slechts bestaat uit het op de plaats van het delict aangetroffen bloed, waaruit een DNA-profiel is verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Echter, zo heeft de raadsman onder verwijzing naar een door hem overgelegde brief van het NFI van 21 juli 2011, ingebracht in een andere strafzaak, gesteld, van personen die een zekere bloedverwantschap hebben, vertonen de DNA-profielen onderling meer overeenkomsten dan van willekeurige personen. De kans dat van een willekeurig (naar het hof aanneemt: mannelijk) persoon het DNA-profiel bij toeval gelijk is aan dat van diens broer is bijvoorbeeld één op tienduizend. Nu uit het dossier niet is gebleken dat onderzoek is gedaan naar het DNA-profiel van leden van de familie van de verdachte, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de in de tenlastelegging genoemde inbraak heeft gepleegd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het aangetroffen bloedspoor is door het NFI in de DNA-databank opgenomen en vergeleken met de daarin aanwezig profielen. Hierbij is een zogeheten positieve match met het DNA van de verdachte vastgesteld, waarbij de kans dat het DNA afkomstig is van een willekeurige derde is vastgesteld op kleiner dan één op één miljard.
Het hof kent aan deze match een zeer grote bewijswaarde toe omdat het spoor, gelet op de plaats van aantreffen, als een daderspoor dient te worden aangemerkt en het onderzoeksresultaat bovendien is geformuleerd met een statistische aanduiding die zo mag worden uitgelegd dat buiten redelijke twijfel staat dat het verkregen profiel van het spoor gelijk is aan dat van de verdachte. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan dit, aldus begrepen, resultaat van het gehouden vergelijkend onderzoek van het uit het spoor verkregen DNA-profiel met het in de DNA-databank van het NFI voorhanden DNA-profiel van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de door de raadsman ingebrachte informatie aldus dient te worden verstaan dat, mede gelet op de inhoud van die brief van het NFI van 21 juni 2011, uitgaand van de gegeven match tussen het van het spoor verkregen DNA-profiel en het DNA-profiel van de verdachte, de kans 1 op 10.000 is dat het bij de inbraak aangetroffen DNA-spoor ook kan overeenkomen met het profiel van een broer van de verdachte.
De vooronderstelling dat een broer van de verdachte het desbetreffende spoor op de plaats van het misdrijf zou hebben achtergelaten wordt echter op geen enkele wijze nader onderbouwd. Het hof ziet in de overige stukken van het dossier noch in de verklaring van de verdachte enig redelijk aanknopingspunt laat staan een bevestiging van deze door de raadsman geopperde mogelijkheid.
Deze stand van zaken dient naar het oordeel van het hof te leiden tot de slotsom dat geen aanknopingspunten bestaan om de bewijskracht van de resultaten van het voornoemde DNA-onderzoek te relativeren.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 84 uur, subsidiair 42 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een universiteitsgebouw. Bedrijfsinbraken zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat - ingeval van bewezenverklaring - gelet op de BOS/Polaris richtlijnen van het Openbaar Ministerie een strafeis van 10 weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk op zijn plaats is. Gelet echter op de eis van de officier van justitie in eerste aanleg en de door de politierechter opgelegde straf, het tijdsverloop en het feit dat de verdachte naar eigen zeggen thans geen zinvolle dagbesteding heeft, heeft de advocaat-generaal niet de oplegging van een gevangenisstraf maar een taakstraf in de vorm van een werkstraf gevorderd.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal opgegeven redenen niet dragend kunnen zijn voor een bestraffing overeenkomstig de strafeis. Hierbij heeft het hof gelet op de ten behoeve van de rechtseenheid opgestelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS), waaruit volgt dat een inbraak in een school/bedrijfspand in beginsel wordt bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 weken. Ingeval van gebleken recidive wordt in beginsel zwaarder gestraft.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2012 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een - deels voorwaardelijke - gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 april 2012.