ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3463

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004159-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van het bevorderen van de opzettelijke invoer van cocaïne via Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van het bevorderen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft in de periode van 1 juni 2011 tot en met 9 juli 2011 een vliegticket gekocht voor een vlucht van Mexico-Stad naar Amsterdam, met een tussenstop in Lissabon. Op de luchthaven Schiphol werd een koffer aangetroffen die cocaïne bevatte, maar de verdachte ontkende enige kennis te hebben van deze koffer. Het hof oordeelde dat de verdachte geen redelijke verklaring had gegeven voor de belastende omstandigheden en dat hij opzettelijk had gehandeld door de reis te maken, wat de mogelijkheid bood voor anderen om de koffer met cocaïne binnen te brengen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bevorderen van de opzettelijke invoer van cocaïne, een ernstige misdaad die schadelijk is voor de gezondheid van mensen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en het hof heeft de straf bepaald op 24 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-004159-11
datum uitspraak: 22 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de rechtbank Haarlem van 30 september 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15/800918-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 september 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 09 juli 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20.039,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2011, althans 05 juli 2011, tot en met 09 juli 2011 te Guadalajara (Mexico) en/of te Naucalpan de Juarez (Mexico) en/of te Mexico-Stad (Mexico) en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s);
- per telefoon en/of e-mail en/of in persoon contact gelegd - over en weer - ter voorbereiding van een reis van Mexico-Stad naar Schiphol en/of naar Lissabon (Portugal) en/of
- (meermalen) per telefoon en/of e-mail en/of in persoon instructie(s) en/of informatie (telkens) ten behoeve van het vervoer en/of invoer in Nederland van een hoeveelheid verdovende middelen gekregen en/of gegeven en/of
- een vliegticket gekocht en/of betaald op 05 juli 2011 voor de route Mexico-Stad naar Amsterdam (vertrek op 08 juli 2011 aankomst op 09 juli 2011) en/of naar Lissabon, waarbij de retourvlucht op
11 juli 2001 zou zijn en/of
- zich al dan niet in gezelschap van/onder begeleiding van een mededader(s) en/of een opdrachtgever(s) naar de luchthaven van Mexico-Stad begeven en/of
- aldaar een stuk ruimbagage ingecheckt voor de vlucht KL0686 van Mexico-Stad naar Schiphol en/of Lissabon en/of
- aldaar zelf ingecheckt voor voormelde vlucht, om daarna met deze vlucht naar Schiphol te vliegen, waarbij verdachte als handbagage een tas met reisbenodigdheden voor enige dagen met zich voerde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt het volgende.
De verdachte heeft in Mexico een vliegticket aangeschaft voor een vlucht op 8 juli 2011 van Mexico city via Amsterdam naar Lissabon. Op het vliegveld van Mexico-city heeft de verdachte met één stuk ruimbagage ingecheckt. De verdachte heeft een zogenoemde claimtag, corresponderend met die bagage verkregen. Vervolgens heeft de verdachte in het vliegtuig plaatsgenomen en is naar Nederland gevlogen. Op de luchthaven Schiphol is gebleken dat zich in het vliegtuig een koffer bevond, voorzien van een bagagelabel dat overeenkwam met de claimtag van de verdachte, en waarin zich een hoeveelheid van ruim 20 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne bevond. De verdachte heeft aangegeven dat deze koffer, bevattende cocaïne, niet de koffer is die hij in Mexico heeft ingecheckt en dat hij onbekend is met de aanwezigheid van cocaïne in die koffer. Gelet op het, op het bagagelabel aangegeven, gewicht van de door de verdachte in Mexico ingecheckte koffer, is die koffer niet de koffer waarin in Amsterdam cocaïne is aangetroffen. Derhalve is aannemelijk dat, nadat de verdachte in Mexico had ingecheckt, derden de claimtag van de door de verdachte ingecheckte koffer hebben losgemaakt en deze hebben aangebracht op een andere koffer, waarin zich cocaïne bevond.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk de cocaïne op Schiphol binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Aangezien evenwel, zelfs als aangenomen zou worden dat de verdachte ervan op de hoogte was dat derden zijn bagagelabel op de koffer met cocaïne zouden aanbrengen, de verdachte niet zelf die cocaïne heeft binnengebracht en hem niet het medeplegen van dat handelen, noch enige vorm van medeplichtigheid daaraan wordt verweten, dient de verdachte van het ten laste gelegde in zoverre te worden vrijgesproken.
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij dat binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne heeft voorbereid of bevorderd in de zin van artikel 10a Opiumwet.
Vooropgesteld dient te worden dat, indien de verdachte ervan weet heeft gehad dat derden de claimtag van de koffers zouden verwisselen en dat hij de oorspronkelijke koffer heeft ingecheckt en de vlucht naar Nederland heeft gemaakt teneinde aldus de invoer van de koffer met cocaïne te faciliteren, hij dat binnenbrengen van die cocaïne in Nederland heeft bevorderd in de zin van artikel 10a Opiumwet.
Ten aanzien van die, door de verdachte ontkende, wetenschap, zijn de volgende omstandigheden van belang.
Aan de verdachte is op 5 juli 2011, derhalve zeer kort voor het vertrek, een vliegticket tegen contante betaling afgegeven voor de vlucht Mexico city – Amsterdam op 8 juli 2011; Amsterdam - Lissabon op 9 juli 2011; Lissabon – Amsterdam op 11 juli 2011 en Amsterdam – Mexico city op 11 juli 2011. De kosten van dit ticket beliepen, omgerekend, een bedrag van circa US $ 6.700,-.
Deze ongebruikelijke omstandigheden geven grondslag aan de conclusie dat de verdachte willens en wetens de vlucht heeft gemaakt, teneinde derden in staat te stellen een koffer met cocaïne, voorzien van een claimtag van een schijnbaar reguliere passagier, binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Deze grondslag kan aan die conclusie komen te ontvallen indien de verdachte een niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk te verwerpen verklaring geeft omtrent die omstandigheden en uit welke verklaring dan voorvloeit dat het opzet van de verdachte aan die omstandigheden niet zonder meer kan worden ontleend.
Een dergelijke uitleg heeft de verdachte geenszins gegeven. Voor zover de verdachte al vragen heeft beantwoord, vloeit uit zijn verklaring voort dat de kosten van de reis, gelet op zijn inkomen, als een excessieve uitgave moet worden aangemerkt, het doel van de reis door hem niet is opgehelderd en zijn verklaring ook geen zicht geeft op een de verdachte niet belastende reden waarom de datum van de heen- en terugreis elkaar zo snel zouden opvolgen. Ook is gebleken dat de verdachte in het bezit was van handbagage met kleding, geschikt voor een verblijf van enkele dagen, een omstandigheid waaruit blijkt dat de verdachte er in ieder geval rekening mee heeft gehouden dat de door hem als ruimbagage ingecheckte koffer niet op zijn eindbestemming zou arriveren.
Nu mitsdien de verdachte geen hem ontlastende verklaring heeft gegeven kan het, gelet op vorenomschreven omstandigheden, niet anders zijn dan dat de verdachte heeft geweten van de manipulatie van de claimtag van de koffer die door hem was aangebracht, met de bedoeling aldus verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2011 tot en met 09 juli 2011 te Mexico-Stad (Mexico) en te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne te bevorderen, een of meer anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte
- een vliegticket gekocht en betaald op 05 juli 2011 voor de route Mexico-Stad naar Amsterdam (vertrek op 08 juli 2011 aankomst op 09 juli 2011) en
- op de luchthaven van Mexico-Stad een stuk ruimbagage ingecheckt voor de vlucht KL0686 van Mexico-Stad naar Schiphol
- aldaar zelf ingecheckt voor voormelde vlucht, om daarna met deze vlucht naar Schiphol te vliegen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te bevorderen, door een ander of anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde ten laste gelegde veroordeeld tot dezelfde straffen als opgelegd in eerste aanleg
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bevorderen van de opzettelijke invoer van een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De ernst van het handelen van de verdachte dient in beginsel te leiden tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anders dan de advocaat-generaal neemt het hof het gewicht van de aangetroffen cocaïne niet als uitgangspunt voor de hoogte van de op te leggen straf, nu niet aannemelijk is dat de verdachte wetenschap van dat gewicht heeft gehad en ook niet dat hij daarop invloed heeft uitgeoefend.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2012 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een GSM van het merk Blackberry en een GSM van het merk Nokia.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. S. Clement en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2012.