ECLI:NL:GHAMS:2012:BW1500

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00594
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake reiskosten en bewijsvoering bij driesterrenabonnement

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 3 april 2012, ging het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 29 juli 2009 geoordeeld dat het enkele overleggen van een driesterrenabonnement onvoldoende bewijs vormde dat de uitgaven voor dit abonnement als reiskosten konden worden aangemerkt volgens artikel 3.87 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er in hoger beroep geen nieuwe onderbouwing was gegeven voor de stelling dat deze uitgaven reiskosten waren. Het Hof verwees naar de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het risico van het niet bewaren van de vereiste betalingsbewijzen voor rekening van de belanghebbende kwam.

Tijdens de zitting op 20 maart 2012 werd het onderzoek gevoerd, waarbij belanghebbende zijn grieven naar voren bracht. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het ontbreken van bewijs voor de reiskosten niet kon worden gecompenseerd door de omstandigheden die belanghebbende had aangevoerd. Ook de grieven met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek voor buitengewone uitgaven werden door het Hof verworpen, met een verwijzing naar een eerdere uitspraak in het hoger beroep van de echtgenoot van belanghebbende.

De mondelinge uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de belastingkamer, met mr. E.G. van der Laan als griffier. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 09/00594
3 april 2012
eerste meervoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hogere beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 09/36 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 29 juli 2009 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam, de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. De rechtbank heeft in haar uitspraak in onderdeel 23 terecht overwogen dat het enkele overleggen van een driesterrenabonnement onvoldoende bewijs vormt dat de voor dat abonnement gedane uitgaven zijn aan te merken als reiskosten in de zin van artikel 3.87 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Nu in hoger beroep evenmin enige onderbouwing is gegeven voor de stelling dat deze uitgaven reiskosten in voormelde zin zijn, volstaat het Hof met een verwijzing naar onderdeel 23 van de uitspraak van de rechtbank.
2. De rechtbank heeft in onderdeel 39 van haar uitspraak geoordeeld dat het risico van het niet bewaren van de vereiste betalingsbewijzen voor rekening van belanghebbende komt. Zij heeft daarbij de door belanghebbende gestelde omstandigheden in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft deze omstandigheden in hoger beroep deels weer naar voren gebracht. Het Hof sluit zich ook op dit punt bij aan bij het oordeel van de rechtbank.
3. Voor zover belanghebbendes grieven zijn gericht tegen het niet verlenen van een persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven, verwijst het Hof naar de heden gedane uitspraak op het onder kenmerk 09/00593 ingeschreven hogere beroep van haar echtgenoot; van het daarvan opgemaakte proces-verbaal is een kopie aan het proces-verbaal van deze uitspraak gehecht.
Slotsom
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het hogere beroep ongegrond is. De op het beroep van belanghebbende betrekking hebbende uitspraak van de rechtbank dient derhalve te worden bevestigd.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 3 april 2012 door mrs. A.D.R.M. Boumans, voorzitter van de belastingkamer, J.P.F. Slijpen en D. Hund, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.