ECLI:NL:GHAMS:2012:BW1300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000052-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot plofkraak en poging tot doodslag op politieambtenaren in Schoonhoven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing in een geldautomaat en van een poging tot diefstal met braak, alsook van poging tot doodslag op leden van een arrestatieteam. De feiten vonden plaats in de nacht van 11 op 12 februari 2010 te Schoonhoven, waar de verdachte samen met medeverdachten een plofkraak wilde plegen. Tijdens de uitvoering van hun plan werden zij betrapt door de politie, waarna de verdachte met een auto op een lid van het arrestatieteam inreed. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans had aanvaard dat hij een politieambtenaar zou kunnen doden, maar sprak hem vrij van het ten laste gelegde oogmerk. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar. De vordering van de benadeelde partij, een politieambtenaar, werd toegewezen tot een bedrag van €350,00 aan immateriële schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-000052-11
datum uitspraak: 30 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 24 december 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-700105-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
adres: [adres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van
11 november 2010, 22 november 2010, 29 november 2010 en 10 december 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 9 maart 2012, 13 maart 2012 en 16 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
(zaak 31a: poging plofkraak Schoonhoven)
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft geforceerd en/of een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen leden van een arrestatieteam van de politie, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een (andere) deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met een of meer motorvoertuigen op die leden van dat arrestatieteam van de politie zijn ingereden;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen ter voorbereiding van het misdrijf om
- tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, opzettelijk een of meer motorvoertuigen en/of een of meer (gas)flessen met toebehoren en/of een ontstekingsmechanisme en/of een of meer bivakmutsen bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
1. meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in de geldlade of uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken en/of die (geldlade of uitgifteklep van die) geldautomaat heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte [verdachte], op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven en/of Almere, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een (vlucht)auto te leveren en/of (vervolgens) te besturen en/of (daarmee) een of meer mededader(s) te vervoeren naar de geldautomaat en/of (daar) blijven wachten tijdens het plegen van voornoemde poging en/of zich gereed te houden om (als bestuurder) deze mededader(s) te helpen wegkomen
en/of dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat, gelegen aan de openbare weg, Albert Plesmanlaan, weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededaders en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in de geldlade of uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken en/of (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte [verdachte], op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven en/of Almere, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een (vlucht)auto te leveren en/of (vervolgens) te besturen en/of (daarmee) een of meer mededader(s) te vervoeren naar de geldautomaat en/of (daar) blijven wachten tijdens het plegen van voornoemde poging en/of zich gereed te houden om (als bestuurder) deze mededader(s) te helpen wegkomen;
(zaak 31b: poging tot doodslag politieambtenaren)
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer leden van een arrestatieteam, in ieder geval ambtenaren van de politie van het leven te beroven, met een of meer motorvoertuigen is ingereden op die leden van dat arrestatieteam, in ieder geval die politieambtenaren, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing (artikel 157 wetboek van strafrecht) en/of van diefstal door middel van braak/verbreking (artikel 311 wetboek van strafrecht), althans voorbereidingshandelingen daartoe (zoals beschreven in het onder 1 telastegelegde),
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit/die feiten voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot andere bewijsbeslissingen komt dan de rechtbank.
Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer ter zake van het onder 1 ten laste gelegde
Namens de verdachte is - met verwijzing naar hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen -partiële vrijspraak van de onder 1 in verschillende varianten ten laste gelegde betrokkenheid bij poging tot dan wel voorbereiding van het teweeg brengen van een ontploffing bepleit, aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing in een geldautomaat. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - gesteld dat noch uit tapgesprekken, noch uit observaties is gebleken dat de verdachte in de aanloop naar de plofkraak betrokken is geweest bij de planning en/of voorbereiding van die plofkraak. Volgens de raadsman is de verdachte op het laatste moment benaderd om in verband met een te plegen inbraak een auto te besturen, en zijn hem overigens geen bijzonderheden bekend geworden over de aard en strekking van die inbraak. Voorts is niet gebleken dat de verdachte de gasflessen heeft gezien dan wel had moeten zien, aangezien deze in zwarte tassen in de kofferbak van de auto werden vervoerd, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de gang van zaken moet worden afgeleid dat de verdachte moet hebben geweten dat het ging om een zogeheten plofkraak. Nu hij onder de gegeven omstandigheden zich niet heeft gedistantieerd moet de verdachte worden aangemerkt als medepleger van de poging tot plofkraak.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt van de volgende gang van zaken.
Naar aanleiding van een reeks zogeheten plofkraken, gepleegd in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 22 april 2009, is door de politie onder de naam “Havanna” het voorbereidend onderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken, onder meer op 5 en 9 februari 2010, gevoerd met een telefoon waarvan het gebruik moet worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte 1], afgeluisterd en opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft vanaf 11 februari 2010 te 21.56 uur een observatie plaatsgevonden, waarbij op 12 februari 2010 omstreeks 03.19 uur is gezien dat twee personenauto’s, te weten een Audi type A6 (hierna: de Audi) en een Mitsubishi Colt (hierna: de Mitsubishi), in de nabijheid van de woning [adres] te Almere, de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1], zijn geparkeerd en dat twee personen uit die auto zijn gestapt. Deze personen waren in het donker gekleed en droegen gezichtsbedekkende kleding. Voorts is vastgesteld dat twee in het donker geklede personen uit de richting van de zojuist genoemde woning zijn komen lopen en dat zij een tas bij zich droegen. Deze personen zijn naar de Audi gelopen en hebben de tas in de kofferbak gelegd. Deze vier personen zijn vervolgens in de Audi gestapt en gevolgd door de Mitsubishi weggereden.
Vervolgens is door middel van observatie op 12 februari 2010, omstreeks 04.28 uur, de aanwezigheid van die Audi en die Mitsubishi bij een vrijstaande kiosk met daarin een pinautomaat aan de Albert Plesmanlaan te Schoonhoven vastgesteld. De Audi is geparkeerd met de bestuurderszijde langs deze kiosk en met de voorzijde daarvan in de richting van de Edelsmidsdreef. De bestuurder van de Audi is in die auto blijven zitten waarbij het raam aan zijn zijde van de auto gedurende de periode dat de hierna genoemde activiteiten plaatsvonden onafgebroken geopend is geweest. Eén persoon is uit de Audi gestapt en naar de pinautomaat gelopen en heeft daar handelingen verricht waardoor de verlichting van de pinautomaat uit is gegaan. Vervolgens is waargenomen dat de achterklep van de Audi open is gegaan, dat een tweede persoon zich inmiddels bij de eerste persoon heeft gevoegd en dat deze twee personen vervolgens naar de achterkant van de Audi zijn gelopen en daar zwarte sporttassen uit de auto hebben gepakt. Vervolgens is gezien dat de Mitsubishi naast de Audi is geparkeerd en dat de zwarte tassen haastig weer in de kofferbak zijn gelegd, dat de kofferbak is dichtgedaan en dat de alarmlichten van de Audi aan werden gedaan. Gezien is dat de Mitsubishi vervolgens weer is weggereden in de richting van de Edelsmidsdreef en dat een onbekend voertuig is langsgereden. Vervolgens is gezien dat twee personen opnieuw zwarte sporttassen uit de Audi hebben gepakt en daarmee naar de pinautomaat zijn gelopen. Eén van deze twee verdachten heeft een slang uit de tas gehaald en heeft een uiteinde daarvan in de pinautomaat geplaatst.
Vervolgens is het arrestatieteam tot actie overgegaan. Na een achtervolging door de politie is de verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aangehouden. De verdachte bevond zich op het moment van zijn aanhouding in de Audi en wel op de bestuurdersplaats en verklaarde spontaan: “ik heb alleen maar gereden”.
De verdachte heeft bij gelegenheid van diverse verhoren verklaard dat hij gevraagd was om te rijden, dat hij de Audi van Almere naar Schoonhoven heeft bestuurd en dat hem daarbij verteld is dat het om een inbraak ging.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte en die van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat slechts in algemene termen zou zijn gesproken over een inbraak en dat de verdachte daarom niet op de hoogte zou zijn dat een plofkraak zou worden en ook werd gepleegd. Het hof betrekt bij dit oordeel de volgende feiten en omstandigheden.
De medeverdachte [medeverdachte 2], heeft (blijkens een aan het dossier toegevoegd en ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden proces-verbaal) bij gelegenheid van zijn verhoor als verdachte in zijn eigen strafzaak ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat iedereen die bij gelegenheid van de poging plofkraak in Schoonhoven is aangehouden ook wist van het voornemen tot het teweeg brengen van een ontploffing in die geldautomaat. Voorts moet op grond van de hiervoor weergegeven gang van zaken als vaststaand worden aangenomen dat het de verdachte is geweest die, zittend op de bestuurdersplaats van de Audi, de activiteiten bij de pinautomaat heeft waargenomen.
Dit leidt tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad op die ontploffing. Dat de verdachte pas in een laat stadium zou zijn benaderd voor het besturen van de auto en om die reden niet voorkomt in tapgesprekken en observaties voorafgaand aan die op 12 februari 2010 maakt dit oordeel niet anders.
Door de raadsman is in het kader van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat het rechtens onjuist is om de voor de verdachte belastende verklaring die de medeverdachte [medeverdachte 2] bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als verdachte in zijn eigen zaak heeft afgelegd, langs de weg van een proces-verbaal in de zaak van verdachte te voegen en op die wijze een nieuw bewijsmiddel te creëren, omdat de verdediging hierdoor feitelijk buitenspel wordt gezet.
Indien en voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat de zogeheten unus testis-regel bij een bewezenverklaring zou worden geschonden, is het hof van oordeel dat gelet op het voorgaande voldoende steunbewijs voor de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot de plofkraak voorhanden is.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat de verklaring van die medeverdachte niet voor het bewijs mag worden gebruikt wegens strijd met het ondervragingsrecht van artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden, overweegt het hof als volgt.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor als verdachte in zijn “eigen” strafzaak in hoger beroep, welke strafzaak gelijktijdig doch niet gevoegd werd behandeld met die van de verdachte, een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. [medeverdachte 2] is na het afleggen van zijn verklaring als verdachte in de hem betreffende strafzaak door het hof als getuige in de onderhavige zaak ter terechtzitting gehoord, waarbij hij zich bij die gelegenheid in overwegende mate op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Op vordering van de advocaat-generaal is vervolgens een fotokopie van het proces-verbaal, houdende een onderdeel van de door [medeverdachte 2] als verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring bij de stukken van het onderhavige dossier gevoegd.
Voorop moet worden gesteld dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat een proces-verbaal, houdende de verklaring van een medeverdachte, afgelegd als verdachte bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in diens eigen strafzaak, op de hiervoor beschreven wijze in de strafzaak van de verdachte wordt ingebracht. Het enkele feit dat die verklaring als de verdachte belastend kan worden aangemerkt doet daaraan niet af.
Het hof overweegt dat de verdediging de gelegenheid is geboden om de medeverdachte [medeverdachte 2] in diens hoedanigheid van getuige te doen ondervragen ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof onderkent dat de verdediging haar ondervragingsrecht materieel gezien evenwel niet heeft kunnen effectueren doordat medeverdachte [medeverdachte 2] bij die gelegenheid zich in overwegende mate op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Indien en voor zover deze omstandigheid als een inperking van het ondervragingsrecht dient te worden beoordeeld, is het hof niettemin van oordeel dat de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaring gebruikt kan worden voor het bewijs, nu die verklaring - blijkens hetgeen hiervoor is overwogen - naar zijn inhoud bezien niet op zichzelf staat en voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot het teweegbrengen van de ontploffing blijkt. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het teweeg brengen van een ontploffing en van een poging tot diefstal met braak. Zoals hierna zal blijken acht het hof niet bewezen dat deze poging tot diefstal met braak is vergezeld dan wel gevolgd gegaan van geweld.
Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer ter zake van het onder 2 ten laste gelegde
Namens de verdachte is het standpunt ingenomen dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag in de vorm van inrijden op een lid van het arrestatieteam. Primair heeft de raadsman daartoe gesteld dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte ten tijde van het incident de bestuurder was van de auto. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de bestuurder van de betrokken auto met opzet op het betrokken lid van het arrestatieteam is ingereden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt van de volgende gang van zaken.
Zoals het hof hiervoor met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft overwogen, is de verdachte als bestuurder van de Audi strafbaar betrokken geweest bij deze handelingen. Het hof heeft hiervoor overwogen dat het verwijt dat de verdachte zich aldus handelend schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en een poging tot diefstal met braak voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
Wat de feitelijke gang van zaken betreft, die is gevolgd op deze pogingen stelt het hof voorts nog het volgende vast.
Op het moment dat de slang in de pinautomaat is gebracht,is aan het arrestatieteam, waarvan de leden verspreid over vier locaties rondom genoemde kiosk aanwezig waren, het commando “actie nu” gegeven.
Nog vóórdat door leden van het arrestatieteam vanaf het dak van het naast het gebouw met de pinautomaat gelegen restaurant “Mei Mie” handelend is opgetreden in de vorm van het gebruik van twee stungranaten, is door de verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 106 (hierna ook te noemen: 106) gezien dat er beweging komt bij de twee verdachten die bij de pinautomaat staan. In de richting van deze twee verdachten die van de pinautomaat wegrennen, heeft de politie zogenoemde beanbag-patronen afgeschoten.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 107 (hierna ook te noemen: 107) heeft zich in een onopvallend voertuig op de Edelsmidsdreef bevonden en hij was gekleed in een blauw jack met aan de voorzijde reflecterende opdruk “Politie” en op de achterzijde reflecterende opdruk “Politie Arrestatieteam”. Na genoemd commando is de verbalisant 107 uit het voertuig gestapt en is hij naar de hoek Albert Plesmanstraat-Edelsmidsdreef gerend. Hij heeft gezien dat de achteruitrijdlichten van de Mitsubishi achtereenvolgens zijn opgelicht en gedoofd, waarna hij de Mitsubishi vooruit ziet rijden.
Vervolgens heeft hij de Audi met de neus in zijn richting zien staan, met de verlichting ingeschakeld. De Mitsubishi is de stoep opgedraaid waardoor de Audi vrij baan heeft gekregen. De verbalisant 107 heeft daarop de Audi met hoge snelheid, vol gas gevend over de tegengestelde rijbaan op zich af zien komen rijden. De verbalisant 107 heeft herhaald geroepen: ‘stop politie’ en ‘staan blijven’. Hij heeft de afstand vanaf de plaats van het wegrijden van de Audi) tot het punt waar 107 zich bevond, op ongeveer 10 meter geschat.
Volgens de verklaring van de verbalisant 107 is de bestuurder van de Audi met hoge snelheid in één gebogen lijn vanaf de Albert Plesmanstraat de Edelsmidsdreef opgereden en heeft die bestuurder geen snelheid geminderd of haakse stuurbewegingen gemaakt en is hij met dat door hem bestuurde voertuig niet van zijn lijn afgeweken. De verbalisant 107 is vervolgens weggesprongen. De Audi is over de Edelsmidsdreef doorgereden, de bestuurder heeft toen even snelheid geminderd, zodanig dat een andere verdachte rechtsachter in die auto kon instappen.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 119 (hierna ook te noemen: 119) bevond zich evenals de verbalisant 107 op de Edelsmidsdreef en was hetzelfde gekleed als zijn collega 107. Hij heeft gezien dat verbalisant 107 de kruising van de Edelsmidsdreef met de Albert Plesmanlaan is opgerend en hij heeft volgens zijn verklaring gezien dat vervolgens een Audi vanuit de Albert Plesmanlaan de kruising met de Edelsmidsdreef is opgereden. Verbalisant 119 heeft verklaard dat hij de Audi in de richting van 107 heeft zien rijden, zonder te stoppen. Hij heeft gezien dat de bestuurder de snelheid van de Audi heeft verhoogd en hij heeft het luide geluid van een motor gehoord. Op het moment waarop de Audi één meter van verbalisant 107 verwijderd is, heeft verbalisant 119 gezien dat zijn collega 107 is weggesprongen. Volgens de waarneming en bevinding van verbalisant 119 heeft de bestuurder van de Audi die auto niet van 107 vandaan gestuurd en heeft hij kennelijk niets gedaan om een aanrijding van de Audi met verbalisant 107 te voorkomen. Daarna heeft verbalisant 119 gezien dat de Audi de Edelsmidsdreef is opgereden, waarop de Audi vervolgens snelheid heeft geminderd bij gelegenheid waarvan een andere verdachte achter in die Audi is ingestapt.
Een andere verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 110 (hierna ook te noemen: 110), die zich toen en daar ophield op het dak van het eerder genoemde restaurant heeft volgens zijn verklaring gezien dat de Audi met spinnende wielen en met een hoog toerental is weggereden en wel via de linkerzijde van de weg over de Albert Plesmanstraat waarna deze Audi vervolgens rechtsaf door de buitenbocht de rijbaan van de Edelsmidsdreef is opgereden.
De verbalisant 106 heeft, toen hij vanuit zijn locatie naar buiten kwam, gezien en gehoord dat de Audi met een accelererende motor is weggereden in de richting van de kruising met de Edelsmidsdreef. Volgens zijn verklaring heeft hij, terwijl hij de kruising met de Edelsmidsdreef oprende gezien dat de Audi is gestopt op welk moment een persoon rechtsachter in de Audi is ingestapt.
Na een achtervolging door de politie is de verdachte samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aangehouden. De verdachte bevond zich op het moment van zijn aanhouding in de Audi en wel op de bestuurdersplaats. De medeverdachte [medeverdachte 4] was gezeten op de passagiersplaats voorin in de Audi. Een andere verdachte, genaamd [medeverdachte 1] is aangehouden terwijl hij zich ophield in een schuur, in de omgeving van de Audi.
De verdachte [medeverdachte 2] is in de Mitsubishi aangehouden en de verdachte [medeverdachte 3] is in de directe omgeving van de pinautomaat aangehouden.
Het hof stelt op grond van het navolgende vast dat het de verdachte is geweest die ook tijdens de vorenomschreven gebeurtenissen de Audi heeft bestuurd en het hecht derhalve geen geloof aan zijn stelling dat hij het niet is geweest die vanaf het wegrijden uit Schoonhoven, althans op het moment van wegrijden vanuit Schoonhoven, de Audi heeft bestuurd.
De verdachte heeft verklaard te zijn ingehuurd om te rijden en dat hij de auto vanuit Almere naar Schoonhoven heeft bestuurd. De bestuurder van de Audi is, zo blijkt uit de hiervoor weergegeven verklaringen van leden van het arrestatieteam, bij aankomst in Schoonhoven niet uitgestapt. Ten tijde van zijn aanhouding is verdachte op de bestuurdersplaats van de Audi aangetroffen en heeft hij spontaan verklaard: “ik heb alleen maar gereden”.
De medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [naam] ( het hof begrijpt: de verdachte) vanuit Almere de bestuurder is geweest, dat hij zelf steeds de bijrijder is geweest en dat hij staande naast de auto (het hof begrijpt: de Audi) bij het zien van de explosieven in Schoonhoven is ingestapt naast de bestuurder. Volgens [medeverdachte 4] had de derde man niet zoveel tijd om in te stappen omdat zij zo snel weg waren. Net om de hoek (het hof begrijpt: de hoek Albert Plesmanstraat-Edelsmidsdreef) en daarmee ná het incident waarvan onder andere de verbalisant 107 melding heeft gemaakt en aangifte heeft gedaan, is de Audi langzamer gaan rijden opdat een medeverdachte in de auto kon instappen. [medeverdachte 4] heeft voorts verklaard dat deze derde man rechtsachter is ingestapt en dat dit [naam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) betrof. De verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij is weggerend naar de Edelsmidsdreef, dat de auto (het hof begrijpt: de Audi) er toen aan kwam, dat hij rechtsachter in die auto is ingestapt en dat ze toen zijn weggereden.
Op grond van deze verklaringen moet als vaststaand worden aangenomen dat het de verdachte is geweest die de Audi heeft bestuurd bij de vlucht uit Schoonhoven.
De juistheid van de waarnemingen van de opsporingsambtenaren, toen en daar gedaan vanuit een helikopter kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven, nu het in de tenlastelegging bedoelde incident zich heeft voorgedaan vóórdat [medeverdachte 1] in de Audi was gestapt. Het is daarom met het oog op de beoordeling van het voorhanden bewijs niet van belang door welke deur [medeverdachte 1] ten tijde van de aanhouding de Audi heeft verlaten.
Namens de verdachte is betoogd dat, mocht het hof ervan uit gaan dat verdachte wél de bestuurder van de Audi bij de vlucht uit Schoonhoven is geweest, er geen sprake is geweest van een poging tot doodslag op verbalisant 107. De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op verschillen en tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van de aangever 107 en de getuige verbalisant 119.
Het hof overweegt als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de mogelijke dood van 107 - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat voor deze aanvaarding ook is vereist dat de verdachte intreding van de gevolgen heeft gewild.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bedoelde (grove) onachtzaamheid dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte noch zijn medeverdachten hebben op enig moment verklaard dat bij hen de wetenschap bestond dat de verbalisant 107 zich toen en daar in de nabijheid van de Audi bevond. Uit de getuigenverklaringen van de leden van het arrestatieteam kan evenmin ondubbelzinnig worden afgeleid dat de verdachte de verbalisant 107 of een andere verbalisant heeft waargenomen of zich van hun aanwezigheid bewust is geweest.
Bij deze stand van zaken zal derhalve beoordeeld dienen te worden wat de stukken in het dossier met betrekking tot de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht, inhouden. Het hof stelt daartoe het volgende vast.
De verdachte en zijn medeverdachten waren in Schoonhoven om een zogeheten plofkraak te plegen. Het is van algemene bekendheid dat degenen die tot het plegen van dergelijke misdrijven overgaan het trachten daarheen te leiden dat die feiten bij voorkeur zoveel als mogelijk heimelijk worden gepleegd, in zoverre dat door hen het nodige wordt gedaan om de kans op ontdekking vooraf, betrapping of identificatie achteraf tot een minimum te reduceren. Dit een en ander brengt mee dat in het algemeen moet worden aangenomen dat de daders van dit soort misdrijven de daarvoor nodige maatregelen treffen en een zekere alertheid aan de dag zullen leggen. Van dit een en ander is ook in het onderhavige geval gebleken. Zo is voor het plegen van het misdrijf het nachtelijk uur gekozen, is gebruik gemaakt van gestolen auto’s (en derhalve van minder eenvoudig tot hun persoon te herleiden kentekens), en is waargenomen dat op het moment waarop een personenauto is gepasseerd de tassen weer werden ingepakt en teruggeplaatst in de kofferbak van de Audi. Nadat de politie ter plaatse is verschenen, hebben de verdachten getracht aan hun aanhouding te ontsnappen.
Op het moment van ingrijpen door de politie moet het voor de verdachten duidelijk zijn geweest dat het om een politie-interventie ging. Het hof neemt daarbij naast de vastgestelde staat van alertheid van de verdachten in aanmerking dat het zicht ter plaatse goed was. Voorts is van betekenis dat de meeste leden van het arrestatieteam (AT) voor derden herkenbare politiekleding droegen, terwijl zij zich bovendien luid roepend als politieambtenaren kenbaar maakten en aan de verdachten herhaald opdracht hebben gegeven te blijven staan.
Daarbij komt, dat moet worden aangenomen dat dit geluid van verschillende kanten is gekomen, nu de leden van het AT zich voorafgaand aan hun verschijnen zich op vier verschillende plaatsen rondom de plaats van het delict hebben schuil gehouden.
Voorts is de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 4] op dit punt van betekenis. Deze verdachte heeft verklaard dat alle ramen aan de voorzijde (het hof begrijpt: van de Audi) nog open stonden, dat hij op de voorzijde (het hof begrijpt: voor de Audi) politie zag staan en hoorde schreeuwen: ‘politie’.
Deze medeverdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat het om politie ging en dat ze (het hof begrijpt: met de Audi) niet zijn gestopt omdat ze een hele grote kans hadden om weg te komen. Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 4], zich zeer wel bewust is geweest van de aanwezigheid van de politie ter plaatse, en dat hij zich vervolgens aan de aanhouding door de politie heeft willen onttrekken.
Deze onttrekking heeft plaatsgevonden in de situatie waarin diverse leden van het arrestatieteam zich rennend hebben bewogen in de richting van de auto waarin de verdachte zich als bestuurder heeft bevonden teneinde aanhoudingen te verrichten. Ook de verdachte moet die aanwezigheid van politiemensen en hun motief van aanhouding hebben afgeleid uit de gebeurtenissen zoals deze zich op dat moment hebben voltrokken.
Geconfronteerd met deze feiten en omstandigheden heeft de verdachte de keuze gemaakt om, wetend dat hij en de zijnen waren betrapt, niet aan de vordering van de politie te voldoen en te stoppen maar wél om in die auto vanuit stilstand weg te rijden en te blijven rijden teneinde de politie te verhinderen hem en de zijnen aan te houden, daarbij gas gevend en aldus snel accelerend de snelheid verhogend en zich verplaatsend in een lijn die zich blijkens waarnemingen van de AT-leden laat uitleggen als dat in het geheel niet anderszins is gereageerd op de aanwezigheid van personen - onder wie de verbalisant 107 - in de omgeving van de auto.
Evenals de rechtbank en met de raadsman is het hof van oordeel dat de verklaringen van de verbalisanten op onderdelen weliswaar niet gelijkluidend zijn, maar naar het oordeel van het hof zijn deze verschillen van onvoldoende betekenis om aan te nemen dat de verbalisant 107 niet is weggesprongen teneinde een aanrijding met de Audi te voorkomen.
Voorts acht het hof van betekenis dat zowel het trottoir als de rijbaan door de aanwezigheid van bevroren sneeuw op diverse plekken glad waren hetgeen voor de gebruikers van dat trottoir en die rijbaan risico’s inhoudt. Het risico voor automobilisten - derhalve ook voor de verdachte - dat het vermogen om het voertuig behoorlijk onder controle te houden afneemt, en het risico voor rennende personen - derhalve ook voor de verbalisant 107 - dat zij eenmaal in beweging door uitglijden ten val komen.
Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de verdachte door in het licht van de vorenweergegeven feiten en omstandigheden door de wijze van zijn weg- en doorrijden in de door hem bestuurde Audi zich toen en daar willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de door hem bestuurde auto één van de leden van het AT - onder wie de verbalisant 107 - zou raken en deze daarbij dodelijk zou verwonden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat botsingen of aanrijdingen tussen een auto en een voetganger ook bij lagere snelheden met een aanzienlijke versnelling, ernstige gevolgen kunnen hebben. Dat die kans niet is verwezenlijkt, is het gevolg van het wegspringen van verbalisant 107.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte bij het wegrijden heeft gehandeld met het ten laste gelegde oogmerk. Het daarvoor vereiste onvoorwaardelijke opzet gericht op een instrumentele inzet van het potentieel dodelijke geweld ten behoeve van de vlucht blijkt niet uit de inhoud van de bewijsmiddelen.
Op deze zelfde grond zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde strafverzwarende geweld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, slangen die verbonden waren met gasflessen en een ontstekingsmechanisme in de uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander dan verdachte en zijn mededaders en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, de uitgifteklep van die geldautomaat heeft geforceerd en slangen, die verbonden waren met gasflessen en een ontstekingsmechanisme in de uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven opzettelijk ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een lid van een arrestatieteam van het leven te beroven, met een motorvoertuig is ingereden op dat lid van dat arrestatieteam, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair eerste deel ten laste gelegde medeplegen van poging tot het teweegbrengen van een ontploffing in een geldautomaat en de verdachte voor onder 1 primair tweede deel en voor het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest en tot een rijontzegging voor de duur van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders getracht met behulp van een gasmengsel en een ontstekingsmechanisme een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, teneinde een geldbedrag te ontvreemden. Dat de verdachte en zijn mededaders uiteindelijk niet zijn geslaagd in de volvoering van hun plan is louter te danken aan het tijdig ingrijpen van een ter plaatse aanwezig arrestatieteam.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat door zijn handelen en dat van zijn mededaders zeer aanzienlijke materiële en financiële schade had kunnen ontstaan, niet alleen aan de geldautomaat maar ook aan overige in de directe omgeving van die geldautomaat aanwezige goederen en gebouwen. Dergelijk grof en brutaal handelen pleegt bovendien in het algemeen sterke gevoelens van angst en onrust in de samenleving te veroorzaken. Uit het kennelijke gemak waarmee verdachte en zijn mededaders tot hun daden zijn overgegaan, blijkt dat zij uitsluitend oog hebben gehad voor hun eigen financieel gewin en zich in het geheel niet hebben bekommerd om de eigendommen van anderen.
Voorts heeft de verdachte, nadat hij en zijn mededaders op heterdaad waren betrapt bij de hiervoor omschreven poging tot plofkraak, getracht met zijn auto te ontkomen aan de toegesnelde leden van het arrestatieteam. Hierbij heeft hij nietsontziend rijdgedrag vertoond. Dat daarbij uiteindelijk niemand ernstig of dodelijk gewond is geraakt, is louter te danken aan de adequate reactie van het betrokken lid van het arrestatieteam en geenszins aan het handelen van de verdachte. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij kennelijk tot elke prijs bereid is geweest om te vluchten en dat hij zich nimmer heeft bekommerd om de veiligheid van anderen. Zijn handelen heeft blijkens de aangifte, gevoelens van angst veroorzaakt bij het betrokken lid van het arrestatieteam, dat zich ernstig bedreigd heeft gevoeld.
Ten nadele van de verdachte wordt voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder tot aanzienlijke vrijheidsstraffen is veroordeeld wegens vermogens- en geweldsdelicten. Voorts blijkt hieruit dat de verdachte het onderhavige feit in een proeftijd heeft begaan. Klaarblijkelijk hebben deze veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten, zoals bewezen verklaard, schuldig te maken.
Het hof stelt voorts vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende en geboden straf is. Deze straf is, gelet op de partiële vrijspraken, lager dan door de advocaat-generaal gevorderd. Voorts zal het hof de verdachte, gelet op de grove inbreuk die hij als bestuurder van een auto heeft gemaakt op de verkeersveiligheid, een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen van enige duur opleggen. Het hof heeft daarbij onder ogen gezien hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht met betrekking tot zijn belang bij het beschikken over een rijbewijs in verband met zijn mogelijkheden tot het behoud en/of het verwerven van een baan. Echter, gelet op de aard en ernst van het bewezen geachte misdrijf ziet het hof geen ruimte voor het afzien van het opleggen van deze bijkomende straf als hierna te melden.
Bespreking van een strafmaatverweer
De raadsman heeft - onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank, bij welke overwegingen de raadsman zich bij pleidooi heeft aangesloten - strafvermindering bepleit wegens, zo begrijpt het hof, disproportionele geweldstoepassing door leden van het arrestatieteam tijdens en na de aanhouding van de verdachte.
Met betrekking tot het in de onderhavige zaak toegepaste geweld tijdens en na de aanhouding stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De verbalisant 119 heeft bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige op 15 november 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat de aanhouding van de verdachte overeenkomstig de standaard aanhoudingstechnieken heeft plaatsgevonden. De verbalisant heeft verklaard dat hij de bestuurder van de Audi (het hof begrijpt: de verdachte) naar achteren heeft getrokken en naar de grond heeft gewerkt toen deze is uitgestapt en dat hij hem mededeelde dat hij was aangehouden. De verbalisant heeft verklaard dat de verdachte toen heeft geroepen dat hij alleen maar had gereden, dat de verbalisant de bestuurder hierop de handboeien heeft om gedaan en tegen de verdachte heeft gezegd: “Je moet je bek houden, je hebt bijna een collega van mij doodgereden”. De verbalisant heeft voorts verklaard dat hij de bestuurder met de binnenkant van zijn rechterhand een zogenaamde attentieklap heeft gegeven tegen de linkerzijkant van zijn hoofd, omdat de bestuurder zo lacherig deed. De verbalisant heeft tot slot verklaard dat hij de verdachte tijdens de aanhouding ook een stuk over de grond heeft versleept.
Verbalisant 107 heeft bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige op 15 november 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat de bestuurder van de Audi (het hof begrijpt: de verdachte) bij zijn aanhouding werd gesommeerd om op zijn buik te gaan liggen en zijn armen te spreiden, maar dat hij dit weigerde en met zijn arm onder zijn borst bleef duwen en dat de verbalisant hem daarop - omdat een of meer van de verdachten als vuurwapengevaarlijk bekend stond - uit veiligheidsoverwegingen en om, zo begrijpt het hof, het boeien te vergemakkelijken een schop tegen de bovenarm heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken uit het dossier en het onderzoek op de terechtzittingen in beide instanties niet aannemelijk is geworden dat anderszins door de politie geweld is toegepast tijdens of na de aanhouding van de verdachte.
Het hof overweegt dat het verweer strekkend tot strafvermindering dient te worden beoordeeld binnen het toetsingskader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering nu het gaat om de toepassing van een bevoegdheid in het kader van het vooronderzoek.
Het hof overweegt dat de aan de verdachte door verbalisant 107 uitgedeelde schop tegen de bovenarm en de door verbalisant 119 verrichte handelingen, met uitzondering van de door hem gegeven als attentieklap geduide oorvijg, in het bestek van de uitoefening van de bevoegdheid tot aanhouding onder de gegeven omstandigheden proportioneel zijn geweest. Derhalve is geen sprake van schending van enige ongeschreven rechtsregel bij de toepassing van deze bevoegdheid en is naar het oordeel van het hof in zoverre geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot die door verbalisant 119 uitgedeelde oorvijg oordeelt het hof, gelet op de gegeven toelichting van de betrokken opsporingsambtenaar zelf, dat deze in het kader van de aanhouding als zodanig onnodig was en dat de verbalisant in zoverre in strijd met het beginsel van proportionaliteit heeft gehandeld, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. Gelet echter op de geringe ernst van het verzuim zal het hof op deze plaats volstaan met de constatering ervan, en hieraan verder geen rechtsgevolgen - ook niet in de vorm van strafmatiging zoals door de raadsman is verzocht - verbinden.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 107, Politie Haaglanden
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 157, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 107, Politie Haaglanden
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 107 van de Politie Haaglanden terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Haaglanden, een bedrag te betalen van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 maart 2012.
mrs. Steinhaus en Loyson zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.