ECLI:NL:GHAMS:2012:BW1287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000143-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging plofkraak en poging tot doodslag op politieambtenaren tijdens onderzoek 'Havanna'

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het onderzoek 'Havanna', is de verdachte beschuldigd van een poging tot plofkraak en poging tot doodslag op leden van een arrestatieteam. De feiten vonden plaats in Schoonhoven op 11 en 12 februari 2010, waar de verdachte samen met medeverdachten een ontploffing in een geldautomaat trachtte te veroorzaken. Tijdens de uitvoering van deze poging werden de verdachten betrapt door de politie, wat leidde tot een chaotische situatie waarbij de verdachte met zijn auto op leden van het arrestatieteam inreed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de politieambtenaren zou verwonden of doden. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen betoogd dat hij in paniek was en niet opzettelijk op de agenten is ingereden. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de poging tot doodslag, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte handelde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren.

Uitspraak

parketnummer: 23-000143-11
datum uitspraak: 30 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 24 december 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-700107-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
adres 1: [adres], [woonplaats],
adres 2: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van
11 november 2010, 22 november 2010, 29 november 2010 en 10 december 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 9 maart 2012, 13 maart 2012 en 16 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
(zaak 31a: poging plofkraak Schoonhoven)
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft geforceerd en/of een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen leden van een arrestatieteam van de politie, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een (andere) deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met een of meer motorvoertuigen op die leden van dat arrestatieteam van de politie zijn ingereden;
1. subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, opzettelijk een of meer motorvoertuigen en/of een of meer (gas)flessen met toebehoren en/of een ontstekingsmechanisme en/of een of meer bivakmutsen bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(zaak 31b: poging tot doodslag politieambtenaren)
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer leden van een arrestatieteam, in ieder geval ambtenaren van de politie van het leven te beroven, met een of meer motorvoertuigen is ingereden op die leden van dat arrestatieteam, in ieder geval die politieambtenaren, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing (artikel 157 wetboek van strafrecht) en/of van diefstal door middel van braak/verbreking (artikel 311 wetboek van strafrecht), althans voorbereidingshandelingen daartoe (zoals beschreven in het onder 1 telastegelegde),
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit/die feiten voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot andere bewijsbeslissingen komt dan de rechtbank.
Partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte bij zijn poging om zich te onttrekken aan zijn aanhouding tevens heeft getracht de verbalisant AOE-HGL 112 van het leven te beroven. Het hof zal de verdachte dan ook in zoverre vrijspreken van de poging tot doodslag.
Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer
Namens de verdachte is het standpunt ingenomen dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde doodslag in de vorm van inrijden op twee leden van het arrestatieteam. Primair heeft de raadsman daartoe gesteld - zakelijk weergegeven - dat de door de politie geworpen stungranaten desoriëntatie bij de verdachte tot gevolg hebben gehad. De verdachte is als bestuurder van de auto in een paniekreactie weggereden, waarbij hij gericht is geweest op louter ontsnappen en niet met opzet op de twee betrokken leden van het arrestatieteam is ingereden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat over de plaats waar de beide verbalisanten hebben gestaan toen de verdachte in de Mitsubishi van de plaats delict is weggereden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt van de volgende gang van zaken.
Naar aanleiding van een reeks zogeheten plofkraken, gepleegd in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 22 april 2009, is door de politie onder de naam "Havanna" het voorbereidend onderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken, onder meer op 5 en 9 februari 2010, gevoerd met een telefoon waarvan het gebruik moet worden toegeschreven aan de medeverdachte [medeverdachte 1], afgeluisterd en opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft vanaf 11 februari 2010 te 21.56 uur een observatie plaatsgevonden, waarbij op 12 februari 2010 omstreeks 03.19 uur is gezien dat vanaf de [adres] te Almere twee personenauto's, te weten een Audi type A6 (hierna: de Audi) en een Mitsubishi Colt (hierna: de Mitsubishi), zijn weggereden.
Vervolgens is door middel van observatie op 12 februari 2010, omstreeks 04.28 uur, de aanwezigheid van die Audi en die Mitsubishi bij een vrijstaande kiosk met daarin een pinautomaat aan de Albert Plesmanlaan te Schoonhoven vastgesteld. De Audi is geparkeerd naast dit gebouw met de voorzijde daarvan in de richting van de Edelsmidsdreef. De bestuurder van de Audi is in die auto blijven zitten. Voorts is waargenomen dat de Mitsubishi uiteindelijk vóór de Audi is geparkeerd, met de voorzijde daarvan in de richting van de Rotterdamseweg.
Vervolgens is gezien dat twee verdachten zwarte sporttassen uit de Audi hebben gepakt en daarmee zijn gelopen naar de pinautomaat. Eén van deze twee verdachten heeft een slang uit de tas gehaald en heeft een uiteinde daarvan in de pinautomaat geplaatst.
Zoals uit de inhoud van de ten aanzien van feit 1 gebezigde bewijsmiddelen blijkt, is de verdachte als bestuurder van de Mitsubishi strafbaar betrokken geweest bij deze handelingen. De verdachte heeft zich aldus handelend schuldig gemaakt aan het respectievelijk medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en van een poging tot diefstal met braak.
Wat de feitelijke gang van zaken betreft, die is gevolgd op deze pogingen stelt het hof voorts nog het volgende vast.
Op het moment dat de slang in de pinautomaat is gebracht, is aan het arrestatieteam, waarvan de leden verspreid over vier locaties rondom genoemde kiosk aanwezig waren, het commando "actie nu" gegeven. Nog vóórdat door leden van het arrestatieteam vanaf het dak van het naast het gebouw met de pinautomaat gelegen restaurant "Mei Mie" handelend is opgetreden in de vorm van het gebruik van twee stungranaten, is door de verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 106 (hierna ook te noemen: 106) gezien dat er beweging komt bij de twee verdachten die bij de pinautomaat staan. In de richting van deze twee verdachten die van de pinautomaat wegrennen, heeft de politie zogenoemde beanbag-patronen afgeschoten.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 118 (hierna: 118) heeft zich in de winkel van de bakkerij in het winkelcentrum gelegen achter de vrijstaande kiosk met daarin een pinautomaat bevonden. Na genoemd commando is de verbalisant 118 vanuit de bakkerij in de richting van de pinautomaat gerend, onder het aanroepen: 'politie staan blijven'. De verbalisant 118 heeft gezien dat alle verdachten zijn weggerend en hij heeft iets ingehouden om overzicht van de situatie te krijgen en heeft vervolgens links van hem de Mitsubishi zien staan met de voorzijde naar hem toe. De verbalisant 118 heeft de Mitsubishi extra gas horen geven en de wielen horen spinnen en heeft vervolgens de Mitsubishi op hem af zien komen en vol op hem in zien rijden. De verbalisant 118 is weggesprongen in de richting van de Albert Plesmanstraat.
Ter terechtzitting heeft de verbalisant 118 als getuige verklaard dat hij nagenoeg in het midden van (het hof begrijpt: de baan van) de auto stond en dat hij uit de baan van de auto is gesprongen waarna de auto toen rakelings langs hem heen is gereden.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 108 (hierna: 108) heeft zich eveneens in de winkel van de bakkerij in het winkelcentrum gelegen achter de vrijstaande kiosk met daarin een pinautomaat bevonden. Op het moment dat hij als sectiecommandant het commando 'actie nu' heeft gegeven, is hij in de richting van de rijbaan van de Albert Plesmanstraat gerend. Op het moment dat hij bij de pinautomaat is aangekomen en nog in beweging is, heeft hij vanaf zijn linkerzijde de Mitsubishi zien aankomen die op zeer korte afstand vol gas voor hem over het trottoir langs is gereden. De verbalisant 108 heeft gezien dat de bestuurder geen enkele actie heeft ondernomen om te stoppen nadat hij de verbalisant 108 kon zien, maar is met hoge snelheid doorgereden om weg te komen, terwijl om hem heen meerdere collega's liepen.
Ter terechtzitting heeft de verbalisant 108 als getuige verklaard dat hij de lichten van de Mitsubishi op zich af heeft zien komen, dat hij heeft kunnen afremmen en daarbij is uitgegleden en dat hij niet voor de Mitsubishi heeft gestaan.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-RR 0329 (hierna: 329) is bij het commando 'actie nu' uit een onopvallend voertuig op de Albert Plesmanstraat gestapt en heeft de Mitsubishi met gierende motor en vol gas weg zien rijden.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 104 (hierna: 104) die zich op het dak van het evengenoemde restaurant heeft bevonden, heeft gezien dat de bestuurder van de Mitsubishi met hoge snelheid en behoorlijk accelererend is weggereden over het trottoir in de richting van de Rotterdamseweg. De verbalisant 104 heeft gezien dat de bestuurder van de Mitsubishi bijna 108 heeft aangereden. De verbalisant 108 liep net voorbij de pinautomaat en wilde de hoek omgaan toen hij werd geconfronteerd met de Mitsubishi. De afstand was enkele tientallen centimeters. De verbalisant 108 is achteruit gedeinsd en moest wegspringen. Als hij dat niet had gedaan dan had de Mitsubishi 108 overreden, aldus de verbalisant 104.
De verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 110 ( hierna: 110) die zich evenals 104 op het dak van dat restaurant heeft bevonden, heeft gezien dat de Mitsubishi met hoge toeren vlak langs het gebouw op het dak waarvan hij zich ophield, is gereden.
Om te voorkomen dat de Mitsubishi zou ontkomen, heeft de verbalisant 329 een traangasgranaat door het linker portierraampje van de Mitsubishi geschoten. De verbalisant 329 heeft vervolgens gezien dat de Mitsubishi daarna eerst nog rechtdoor is gereden en vervolgens een beweging naar links heeft gemaakt, de stoep op is gereden en vervolgens tegen een prullenbak, een fietsenrek en uiteindelijk een muur is aangereden. De bestuurder, zijnde verdachte, is vervolgens aangehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij toen en daar als bestuurder in de Mitsubishi was gezeten, dat de auto op het trottoir met draaiende motor stilstaand gereed stond, dat hij het geluid van een ontploffende granaat en van schoten heeft gehoord, dat hij twee van zijn mededaders heeft zien wegrennen, waarna hij rechts van de auto twee andere onbekende mannen heeft gezien, ieder met gestrekte arm naar hij aannam met een vuurwapen in de hand, en dat hij met het oog op zijn vlucht vooruit is gereden, over het trottoir naar de rijbaan, met het oog op het redden van zijn leven.
Het hof overweegt als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de mogelijke dood van de verbalisanten 118 en 108 - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat voor deze aanvaarding ook is vereist dat de verdachte intreding van de gevolgen heeft gewild.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bedoelde (grove) onachtzaamheid dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De verdachte en zijn medeverdachten waren in Schoonhoven om een zogeheten plofkraak te plegen. Het is van algemene bekendheid dat degenen die tot het plegen van dergelijke misdrijven overgaan het trachten daarheen te leiden dat die feiten bij voorkeur zoveel als mogelijk heimelijk worden gepleegd, in zoverre dat door hen het nodige wordt gedaan om de kans op ontdekking vooraf, betrapping of identificatie achteraf tot een minimum te reduceren. Dit een en ander brengt mee dat in het algemeen moet worden aangenomen dat de daders van dit soort misdrijven de daarvoor nodige maatregelen treffen en een zekere alertheid aan de dag zullen leggen. Van dit een en ander is ook in het onderhavige geval gebleken. Zo is voor het plegen van het misdrijf het nachtelijk uur gekozen, is gebruik gemaakt van gestolen auto's (en derhalve van minder eenvoudig tot hun persoon te herleiden kentekens), en is waargenomen dat op het moment waarop een personenauto is gepasseerd de tassen weer werden ingepakt en teruggeplaatst in de kofferbak van de Audi. Nadat de politie ter plaatse is verschenen, hebben de verdachten getracht aan hun aanhouding te ontsnappen.
Op het moment van ingrijpen door de politie moet het voor de verdachten duidelijk zijn geweest dat het om een politie-interventie ging. Het hof neemt daarbij naast de vastgestelde staat van alertheid van de verdachten in aanmerking dat het zicht ter plaatse goed was. Voorts is van betekenis dat de meeste leden van het arrestatieteam (AT) voor derden herkenbare politiekleding droegen, terwijl alle leden van het AT zich bovendien luid roepend als politieambtenaren kenbaar maakten en aan de verdachten herhaald opdracht hebben gegeven te blijven staan.
Daarbij komt, dat moet worden aangenomen dat dit geluid van verschillende kanten is gekomen, nu de leden van het AT zich voorafgaand aan hun verschijnen zich op vier verschillende plaatsen rondom de plaats van het delict hebben schuil gehouden.
Voorts is de verklaring van de verdachte van betekenis dat hij twee personen rechts van de auto heeft gezien, hetgeen aansluit bij hetgeen de verbalisanten 118 en 108 hebben verklaard over hun positie ten opzichte van de Mitsubishi.
Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien rechtvaardigen de conclusie dat de verdachte zich zeer wel bewust is geweest van de aanwezigheid van de politie ter plaatse en dat hij zich vervolgens aan de aanhouding door de politie heeft willen onttrekken.
Deze onttrekking heeft plaatsgevonden in de situatie waarin diverse leden van het arrestatieteam zich rennend hebben bewogen in de richting van de auto waarin de verdachte zich als bestuurder heeft bevonden teneinde hem aan te houden. Ook de verdachte moet die aanwezigheid van politiemensen en hun motief van aanhouding hebben afgeleid uit de gebeurtenissen zoals deze zich op dat moment hebben voltrokken. Dit oordeel houdt tevens een ander oordeel in, te weten dat het hof geen geloof hecht aan verdachtes verklaring, voor zover deze inhoudt dat hij geen besef heeft gehad van de identiteit van de door hem opgemerkte mannen, te weten ambtenaren van politie.
Geconfronteerd met deze feiten en omstandigheden heeft de verdachte de keuze gemaakt om, wetend dat hij en de zijnen waren betrapt, niet aan de vordering van de politie te voldoen en te stoppen maar wél om in die auto vanuit stilstand weg te rijden en te blijven rijden teneinde de politie te verhinderen aan te houden, daarbij gas gevend en aldus snel accelerend de snelheid verhogend en zich verplaatsend in een lijn die zich blijkens waarnemingen van de AT-leden laat uitleggen als dat in het geheel niet anderszins is gereageerd op de aanwezigheid van personen - onder wie de verbalisanten 118 en 108 - in de omgeving van de auto. Het hof sluit niet uit dat de aan de verdachte gebleken politie-interventie zijn gemoedstoestand heeft beïnvloed, in de betekenis dat zijn handelen en nalaten mede moet worden bezien tegen de achtergrond van gevoelens van paniek. Dat het oriëntatievermogen van de verdachte door het effect van in het kader van die interventie geworpen stungranaten en/of afgevuurde beanbags zodanig is ontregeld dat - zo begrijpt het hof de raadsman - daardoor de door de verdachte met die Mitsubishi gevolgde koers hem in de sleutel van het bewijs niet kan worden tegengeworpen acht het hof niet aannemelijk.
Voorts acht het hof van betekenis dat zowel het trottoir als de rijbaan door de aanwezigheid van bevroren sneeuw op diverse plekken glad waren hetgeen voor de gebruikers van dat trottoir en die rijbaan risico's inhoudt. Het risico voor automobilisten - derhalve ook voor de verdachte - dat het vermogen om het voertuig behoorlijk onder controle te houden afneemt, en het risico voor rennende personen - derhalve ook voor de verbalisanten 118 en 108 - dat zij eenmaal in beweging door uitglijden ten val komen.
Dit een en ander leidt tot de slotsom dat de verdachte door in het licht van de vorenweergegeven feiten en omstandigheden door de wijze van zijn weg- en doorrijden in de door hem bestuurde Mitsubishi zich toen en daar willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de door hem bestuurde auto leden van het AT - onder wie de verbalisanten 118 en 108 - zou raken en deze daarbij dodelijk zou verwonden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat botsingen of aanrijdingen tussen een auto en een voetganger ook bij lagere snelheden met een aanzienlijke versnelling, ernstige gevolgen kunnen hebben. Dat die kans niet is verwezenlijkt, is het gevolg van het wegspringen van de verbalisant 118 en het net op tijd tot stilstand komen van de verbalisant 108.
Het hof acht derhalve de ten laste gelegde poging tot doodslag op de verbalisanten 118 en 108 wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte bij het wegrijden heeft gehandeld met het ten laste gelegde oogmerk. Het daarvoor vereiste onvoorwaardelijke opzet gericht op een instrumentele inzet van het potentieel dodelijke geweld ten behoeve van de vlucht blijkt niet uit de inhoud van de bewijsmiddelen.
Op deze zelfde grond zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde strafverzwarende geweld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, een of meerdere slangen, die verbonden waren met gasflessen en een ontstekingsmechanisme in de uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander dan verdachte en zijn mededaders en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, de uitgifteklep van die geldautomaat heeft geforceerd en slangen, die verbonden waren met gasflessen en een ontstekingsmechanisme in de uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven opzettelijk ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk leden van een arrestatieteam van het leven te beroven, met een motorvoertuig is ingereden op die leden van dat arrestatieteam, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
de voorgezette handeling van poging tot doodslag en poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken, voor zover betrekking hebbend op de poging doodslag op verbalisant, ook bekend onder de code AOE-HGL 112, en de verdachte voor het onder 1 primair en het overige onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op de poging doodslag op verbalisant AOE-HGL 112 zal worden vrijgesproken en voor het onder 1 primair en het overige onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders getracht met behulp van een gasmengsel en een ontstekingsmechanisme een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, teneinde de achterzijde van die automaat te ontzetten, en daaruit - nadat die achterzijde was bereikt door middel van het met een auto rammen van de toegangsdeur naar de beveiligde ruimte achter de geldautomaat - een geldbedrag te ontvreemden. Dat de verdachte en zijn mededaders uiteindelijk niet zijn geslaagd in hun missie is louter te danken aan het tijdig ingrijpen van een ter plaatse aanwezig arrestatieteam.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat door zijn handelen en dat van zijn mededaders zeer aanzienlijke materiële en financiële schade had kunnen ontstaan, niet alleen aan de geldautomaat maar ook aan de overige in de directe omgeving van die geldautomaat aanwezige goederen en gebouwen. Dergelijk grof en brutaal handelen pleegt bovendien in het algemeen sterke gevoelens van angst en onrust in de samenleving te veroorzaken. Uit het kennelijke gemak waarmee verdachte en zijn mededaders tot hun daden zijn overgegaan, blijkt dat zij uitsluitend oog hebben gehad voor hun eigen financieel gewin en zich in het geheel niet hebben bekommerd om de gevaren en de eigendommen van anderen.
Voorts heeft de verdachte, nadat hij en zijn mededaders op heterdaad waren betrapt bij de hiervoor omschreven poging tot plof- en ramkraak, getracht met zijn auto te ontkomen aan de toegesnelde leden van het arrestatieteam. Hierbij heeft hij nietsontziend rijgedrag vertoond. Dat daarbij niemand ernstig of dodelijk gewond is geraakt, is louter te danken aan de adequate reactie van de betreffende leden van het arrestatieteam, en geenszins aan het handelen van de verdachte. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij kennelijk tot elke prijs bereid is geweest om te vluchten en dat hij zich nimmer heeft bekommerd om de veiligheid van anderen. Zijn handelen heeft blijkens de aangiftes en blijkens de verklaringen van de betrokken leden van het arrestatieteam ter terechtzitting in hoger beroep gevoelens van angst veroorzaakt bij de betrokken leden van het arrestatieteam, die zich ernstig bedreigd hebben gevoeld.
Het hof heeft onder ogen gezien dat de verdachte blijkens het zijn persoon betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2012 in Nederland niet eerder ter zake van strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft bij de strafoplegging daarnaast ten voordele van de verdachte rekening gehouden met diens gewijzigde procesopstelling in hoger beroep, in zoverre dat hij thans de volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor het onder 1 ten laste gelegde en spijt heeft betuigd voor zijn daden.
Het hof acht voorts geen termen aanwezig het door het arrestatieteam toegepaste geweld voorafgaand aan de aanhouding te verdisconteren in de aan de verdachte op te leggen straf. Het daartoe strekkende in hoger beroep gevoerde verweer van de raadsman is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende en geboden straf is. Voorts zal het hof de verdachte, gelet op de grove inbreuk die hij als bestuurder van een auto heeft gemaakt op de verkeersveiligheid, een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen van enige duur opleggen.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 108, Politie Haaglanden
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 112, Politie Haaglanden
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 350,00. De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, kan haar vordering buiten beschouwing blijven.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 118, Politie Haaglanden
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 56, 57, 157, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van de onder 2 bewezen verklaarde poging tot doodslag (voor zover betrekking hebbend op de verbalisant 108) de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van de onder 2 bewezen verklaarde poging tot doodslag (voor zover betrekking hebbend op de verbalisant 118) de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 108, Politie Haaglanden
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 108, Politie Haaglanden, terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Haaglanden, een bedrag te betalen van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 118, Politie Haaglanden
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij verbalisant AOE-HGL 118, Politie Haaglanden, terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Haaglanden, een bedrag te betalen van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 maart 2012.
mrs. Steinhaus en Loyson zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.