De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij – voor zover hier van belang – heeft overwogen:
“Beroep op Sopropé
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan eiseres (Hof: belanghebbende) opgelegde utb’s de belangen van eiseres aanmerkelijk raken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de rechten van de verdediging zijn geschonden en dat de utb’s dientengevolge dienen te worden vernietigd. Verweerder (Hof: de Minister) betwist dit en voert aan dat het FIOD-rapport aan eiseres is uitgereikt. De fiscale consequenties van het onderzoek waren, zo blijkt uit hetgeen hiervoor onder 2.3 is opgenomen, daarin opgenomen. Zodoende was eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren op zowel de feitelijke grondslag van het FIOD-onderzoek als op de fiscale consequenties, alvorens de utb’s aan haar zijn uitgereikt.
4.2. De rechtbank stelt vast dat nu op 23 februari 2006 het FIOD-rapport aan eiseres is uitgereikt en de utb’s op 22 mei 2006 aan haar zijn opgelegd, eiseres in de gelegenheid is gesteld zich vooraf uit te laten over het FIOD-onderzoek waarop de utb’s zijn gebaseerd, zodat de rechten van de verdediging niet zijn geschonden. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt immers dat eiseres in de gelegenheid moet worden gesteld zich uit te laten over de elementen waarop de utb’s zijn gebaseerd. Nu deze elementen zijn verwoord in het
FIOD-rapport en verweerder de fiscale consequenties daarvan zonder toevoeging of wijziging heeft overgenomen in de utb’s, heeft eiseres vorenbedoelde gelegenheid gehad en is zij niet in haar verdediging geschaad. Dat eiseres ten tijde van de ontvangst van het FIOD-rapport niet wist dat de zaak fiscaal zou worden afgedaan, omdat haar strafzaak pas op 26 juli 2007 is geseponeerd en zij tot die tijd vanwege het feit dat zij als verdachte werd aangemerkt niet vrijuit kon praten maakt dat niet anders. Verweerder is immers – ongeacht of eiseres strafrechtelijk vervolgd wordt – gehouden om te weinig betaalde ADH in te vorderen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een mogelijk conflict met haar belangen als verdachte haar recht op verdediging in de fiscale procedure in de weg zou kunnen staan. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 maart 2010, P08/00703 en P08/00704, LJN BL6952, NTFR 2010, 702 heeft een verzuim geen gevolgen indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld. Het beroep van eiseres op schending van het recht van verdediging slaagt dan ook niet.
Ten principale
4.3.1. Artikel 1, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 255/2001 van de Commissie van 7 februari 2001 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen uit de Volksrepubliek China, die op 9 februari 2001 in werking is getreden, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van elektronische compacte fluorescerende gasontladingslampen met één of meer glazen buizen waarbij alle verlichtingselementen en elektronische componenten aan de lampvoet zijn bevestigd of in de lampvoet zijn geïntegreerd, ingedeeld onder GN-code ex 8539 31 90 (Taric-code 8539 31 90 91) uit de Volksrepubliek China."
4.3.2. Artikel 1, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1470/2001 van de Raad van 16 juli 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i) uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van de ingestelde voorlopige rechten, die op 20 juli 2001 in werking is getreden, luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van elektronische compacte fluorescerende gasontladingslampen met een of meer glazen buizen, waarbij alle verlichtingselementen en elektronische componenten aan de lampvoet bevestigd of in de lampvoet geïntegreerd zijn, ingedeeld onder GN-code ex 8539 31 90 (Taric-code 8539 31 90*91) uit de Volksrepubliek China."
Het algemene tarief van de antidumpingheffing bedraagt 66,1%. Echter, spaarlampen die door C Ltd, […], Volksrepubliek China (hierna: C) worden geproduceerd, werden belast met 20,2%. Dat C de producent is kan worden aangegeven met aanvullende Taric-code A239.
4.4. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat verweerder, die wenst af te wijken van de aangiften, de bewijslast draagt van zijn stelling dat de op de aangiften vermelde informatie, zoals de aanvullende Taric-code A239, onjuist was.
4.5. In het kader van de op haar rustende bewijsopdracht heeft verweerder in hoofdzaak verwezen naar het onder 2.2 genoemde FIOD-rapport. Daarnaast heeft verweerder afschriften van de aangiften dan wel uitdraaien uit het Sagitta Invoer systeem overgelegd.
Utb nr. 3 ten bedrage van € 67.611,62 (zaak Awb 08/1028)
4.6.1. Deze utb beziet de zeven aangiften gelegen in de periode van 26 mei 2004 tot en met 4 maart 2005, eindigend op de volgende nummers: 18, 22, 21, 20, 19, 17 en 16.
4.6.2. Uit de stukken van het geding volgt dat in de aangiften waar deze utb op ziet steeds China is aangegeven als oorsprongsland, en dat de aanvullende code A239 is vermeld, hetgeen toepasbaar is op de spaarlampen van fabrikant C. Uit de bij de aangiften overgelegde oorsprongsbewijzen form A volgt, dat deze steeds achteraf zijn afgegeven door de autoriteiten van de Volksrepubliek China, onder verwijzing naar code A239. Op de oorsprongsbewijzen is tevens vermeld dat C de fabrikant is, en volgens de bij de aangiften overgelegde facturen is de leverancier D1. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de oorsprongsbewijzen niet zijn ingetrokken.
4.6.3. Verweerder stelt ter onderbouwing van deze utb dat uit de emailcorrespondentie met F, zoals weergegeven onder 2.2, volgt dat eiseres wist dat de spaarlampen niet door C zijn geproduceerd. Eiseres heeft hier, ter zitting, tegenin gebracht dat de overgelegde correspondentie niet ziet op het fabricageproces van de lampen maar op een andere relatie die zij heeft met F. De heer F is directeur van […] en deed zaken in Duitsland. Een aantal leveranciers hebben de heer F benaderd, onder andere D2. F verkoopt derhalve lampen die niet bij C zijn geproduceerd en kan deze lampen goedkoper leveren. Dit is wat de heer F aangeeft in de e-mailcorrespondentie. De in het FIOD-rapport vermelde medewerker van eiseres deed of hij dit geloofde, omdat de heer F de rekeningen niet betaalde en wel lampen afnam van eiseres. Aangezien de orders te groot zijn om te financieren, heeft F verzocht om samenwerking met eiseres. Daar ziet de aangehaalde correspondentie voor een deel op. Daarnaast heeft eiseres onderbouwd aangegeven dat zij een vordering heeft op F, waar ook een deel van de correspondentie op ziet.
4.6.4. De rechtbank concludeert uit de toelichting die eiseres heeft gegeven op de in het FIOD-rapport omschreven gang van zaken dat op grond van het FIOD-onderzoek niet geoordeeld kan worden dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de spaarlampen niet door C zijn geproduceerd, zodat afgeweken moet worden van de aangiften. Ten aanzien van de aangiften eindigend op de nummers 18, 17 en 16 geldt bovendien dat die zijn gedaan op 14 september, 13 augustus en 26 mei 2004, zodat de uit december 2004 stammende correspondentie ook om die reden niet kan dienen om af te wijken van die drie aangiften.
Utb nr. 2 ten bedrage van € 184.076,45 (zaak Awb 08/2802)
4.7.1. Deze utb beziet de negen aangiften gelegen in de periode van 27 september 2002 en 15 juli 2003, eindigend op de volgende nummers: 07, 08, 09, 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
4.7.2. Uit de stukken van het geding volgt dat in de aangiften waar deze utb op ziet steeds China is aangegeven als oorsprongsland, en dat de aanvullende code A239 is vermeld, hetgeen toepasbaar is op de spaarlampen van fabrikant C. Uit de bij de aangiften overgelegde oorsprongsbewijzen form A volgt, dat deze steeds achteraf zijn afgegeven door de autoriteiten van de Volksrepubliek China, onder verwijzing naar code A239. Op de
oorsprongsbewijzen is tevens vermeld dat de fabrikant C is, en volgens de bij de aangiften overgelegde facturen is de leverancier D1. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de oorsprongsbewijzen niet zijn ingetrokken.
4.7.3. Verweerder heeft ter onderbouwing van deze utb enkel een beroep gedaan op de in het FIOD-rapport aangehaalde correspondentie, gevoerd in december 2004. De aangiften waar deze utb op ziet, betreffen echter allen aangiften gedaan in de periode gelegen voor 15 juli 2003; deze correspondentie kan, naast het hiervoor onder 4.6.3 gegeven inhoudelijke oordeel, hoe dan ook niet dienen om af te wijken van aangiften gedaan in een ruim daarvoor gelegen periode. Verweerders stelling hieromtrent ter zitting dat uit het FIOD-rapport blijkt dat “al in 2001 paniek in de tent was over de prijzen van spaarlampen” is onvoldoende om te oordelen dat eiseres ten onrechte tariccode A239 heeft gebruikt. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van deze utb met hetgeen hij naar voren heeft gebracht onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt te kunnen afwijken van de aangiften.
Utb nr. 1 ten bedrage van € 323.026,44 (zaak Awb 08/2801)
4.8.1. Deze utb beziet zes aangiften gedaan in de periode gelegen tussen 8 oktober 2001 en 4 juni 2002. De aangiften zijn derhalve alle gedaan meer dan drie jaar voordat de utb is opgelegd. De aangiften eindigen op de volgende nummers: 01, 02, 03, 04, 05 en 06. Bij de aangiften zijn oorsprongscertificaten overgelegd van de Singaporese autoriteiten. De oorsprongscertificaten vermelden leverancier B te Singapore, alsmede oorsprongsland Indonesië.
4.8.2. Verweerder heeft ter onderbouwing van deze utb gesteld dat de doelomschrijving van leverancier B visserij zou zijn, zodat daarom niet aannemelijk is dat B leverancier van de spaarlampen is. Voorts heeft verweerder in het kader van zijn bewijslast verwezen naar correspondentie in het FIOD-rapport. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de Singaporese autoriteiten evenmin de oorsprong van de goederen kon bevestigen.
4.8.3. Naar het oordeel van de rechtbank is een doelomschrijving van een in Singapore gevestigde vennootschap, los van de vraag of doelomschrijving “visserij” juist is, niet relevant bij de beoordeling van de daadwerkelijk oorsprong van producten. Het is niet ongebruikelijk dat een doelomschrijving van een rechtspersoon niet alle activiteiten van die rechtspersoon vermeldt.
4.8.4. Ter zitting heeft verweerder weliswaar verklaard dat de Singaporese autoriteiten de oorsprong van de goederen niet kon bevestigen, maar hieruit volgt niet dat de oorsprongscertificaten ten onrechte zijn afgegeven. Uit de tekst van de onder 2.3. genoemde brief volgt evenmin dat de Singaporese autoriteiten de oorsprongscertificaten hebben ingetrokken noch dat zij voornemens zijn dat te doen.
4.8.5. Tot slot heeft verweerder zich beroepen op de onder 2.2 aangehaalde correspondentie van eiseres aangaande C. Deze vanaf eind 2004 gevoerde correspondentie kan niet onderbouwen dat eiseres eind 2001 en begin 2002 ten onrechte heeft aangegeven dat de onderhavige (spaar)lampen oorsprong Indonesië hadden. Wat hier ook van zij, de oorsprongscertificaten bevestigen de oorsprong Indonesië. De fabricage door C is met betrekking tot deze aangiften niet relevant, nu verweerder onvoldoende heeft aangevoerd om af te wijken van de aangiften. Ook wanneer de spaarlampen niet door C zouden zijn geproduceerd, leidt dit nog niet tot een antidumpingheffing voor spaarlampen van oorsprong uit China, zoals verweerder voorstaat. Verweerder is derhalve niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat hij kon afwijken van de aangifte.
Utb nr. 4 ten bedrage van € 6.849 (zaak Awb 08/1026)
4.9.1. Deze utb beziet twee aangiften, gedaan op 11 augustus 2004 (aangiftenummer eindigend op 23) en 23 september 2004 (aangiftenummer eindigend op 24). Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven geen oorsprongscertificaten te hebben gevonden bij deze aangiften, doch dat ten onrechte aanspraak is gemaakt op de aanvullende tariccode A239. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat bij de onderhavige aangiften sprake was van goederen geproduceerd door fabrikant C te China, en dat D1 als leverancier optrad, gelijk als bij utb nummers 3 en 2.
4.9.2. Nu verweerder in deze zaak geen andere onderbouwing heeft gegeven dan in de zaken aangaande de utb’s eindigend op 3 en 2, verwijst de rechtbank naar haar hiervoor onder 4.6.1 tot en met 4.7.3 gegeven oordeel.”