ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9016

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003003-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de voorbereiding van een diefstal met geweld of afpersing in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, was beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van een diefstal met geweld of afpersing. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze voorbereiding, waarbij het hof de locatie van de feiten in het winkelgebied van Amsterdam en de aangetroffen voorwerpen in overweging nam. De verdachte had samen met mededaders een imitatievuurwapen, pepperspray, tie-rips, een moker en schroevendraaiers in bezit, welke voorwerpen geschikt waren voor het plegen van geweld of bedreiging. Het hof concludeerde dat er sprake was van een voldoende geconcretiseerd misdadig doel.

Het hof verwierp de overige verweren van de verdachte, die grotendeels gelijkluidend waren aan die in eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was en dat er geen twijfel bestond over zijn nauwe samenwerking met de andere daders bij de voorbereiding van het misdrijf. De verdachte was niet volledig op de hoogte van de voorwerpen die zijn mededaders bij zich hadden, maar dit deed niets af aan zijn betrokkenheid.

Daarnaast werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met enkele aanpassingen in de feitelijke weergave van de zaak. De uitspraak werd gedaan door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters H.S.G. Verhoeff, L.A.J. Dun en A.E.M. Röttgering aanwezig waren. De uitspraak vond plaats op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

parketnummer: 23-003003-11
datum uitspraak: 14 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-650466-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976]
zich noemende [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 juni 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 29 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat:
Bij paragraaf 4.3.2 het oordeel van het onder 1 ten laste gelegde
- de alinea beginnend met "Op 11 maart 2011 (...) te volgen" (op pagina 3 en 4 van het vonnis) vervalt en dat daarvoor in de plaats dient te worden gelezen:
"Op 18 maart 2011 omstreeks 13.45 bevonden wij, verbalisanten, ons op de Prins Hendrikkade. Wij volgden op dat moment vijf personen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], passeerde op dat moment twee personen, die later opgaven te zijn: [mededader 1] en [mededader 2]. Ik, [verbalisant 1], had de dag ervoor fotoprints gezien van twee personen die een tas hadden gestolen in het Krasnapolsky. Ik zag dat [mededader 1] en [mededader 2] gelijkenis hadden met de personen op de fotoprints. Ik heb vervolgens de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter plaatse laten komen en hen de fotoprints en [mededader 1] en [mededader 2] laten bekijken. Wij, [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], kwamen tot de conclusie [mededader 1] en [mededader 2] niet de personen waren op de fotoprints. Wij, verbalisanten zijn vervolgens verder gegaan met het volgen van de vijf personen. Omstreeks 14.20 uur zijn we die personen kwijt geraakt in de metro bij het Centraal Station."
- de zinsnede: "Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat er veel overvallen worden gepleegd door Oost-Europeanen" (op pagina 5 van het vonnis) vervalt.
- bij voetnoot 22 dient te worden gelezen: wordt verwezen naar (onder meer pagina 5 van) het rapport van het NFI van 16 mei 2011.
- de zin "De auto kon worden gestart met de bij [mededader 3] aangetroffen loper en steeksleutel" (pagina 6 van het vonnis) vervalt en daarvoor in de plaats dient te worden gelezen:
"De auto kon worden gestart met de bij [mededader 3] aangetroffen valse sleutel (loper)."
Bij paragraaf 4.3.3 het oordeel ten aanzien van de verweren:
- aan de zinsnede: "Ten aanzien van verdachte geldt bovendien dat de verdachte is aangehouden nadat er bij [mededader 2] een (imitatie)wapen en bij [mededader 1] geprepareerde tie-rips zijn aangetroffen" (pagina 6/7 van het vonnis) wordt toegevoegd de zinsnede: "en nadat dit aan de verbalisanten die de verdachte later hebben aangehouden was doorgegeven".
Nadere overwegingen ten aanzien van de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren
Het hof acht, evenals de rechtbank, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van - kort gezegd - een diefstal met geweld of afpersing.
Het hof betrekt bij zijn oordeel de locatie waar een en ander is voorgevallen, te weten in het hart van het winkelgebied in Amsterdam, alwaar zich een groot aantal winkels bevindt met waardevolle (in vitrines geëtaleerde) voorwerpen. Ook betrekt het hof bij zijn oordeel de onder de verdachte én zijn mededaders aangetroffen voorwerpen, waarbij geldt dat het imitatievuurwapen, de pepperspray en tie-rips bij uitstek geschikt zijn voor het plegen van geweld jegens personen dan wel de bedreiging daarmee, terwijl de moker en de schroevendraaiers kunnen worden gebruikt voor het kapotslaan en/of openen van vitrines.
Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van een (voldoende) geconcretiseerd misdadig doel.
Gelet op de bewezenverklaring behoeft het verweer van de raadsvrouw betreffende de partiële nietigheid van de dagvaarding, te weten ten aanzien van de zinsnede: "in elk geval een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld" geen bespreking, nu daarbij geen belang is.
De overige verweren, die in de kern gelijkluidend zijn aan de verweren die in eerste aanleg zijn gevoerd, worden door de rechtbank reeds besproken en/of vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen en worden verworpen.
Het hof is aldus van oordeel dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geschied. Bovendien kan er gelet op die bewijsmiddelen geen twijfel over bestaan dat de verdachte in nauwe en volledige samenwerking met de andere daders opereerde bij de voorbereiding van het misdrijf alsmede dat de verdachte met dit doel de schroevendraaiers voorhanden had. Zijn mededaders hadden de andere voorwerpen voorhanden. Dat de verdachte wellicht niet (geheel) op de hoogte was van welke voorwerpen zijn mededaders bij zich hadden doet aan een en ander niet af.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2012.
Mr. Röttgering is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen