ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.053.248/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking bij de verkoop van een auto door een beschikkingsonbevoegde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen meerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam. De kern van het geschil betreft de onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking die voortvloeien uit de verkoop van een auto door een beschikkingsonbevoegde partij, Montana B.V. [appellant] had een Mercedes Benz CLK 320 Cabriolet gekocht, maar de auto werd later verkocht door Montana aan [geïntimeerde sub 2] voor een aanzienlijk lagere prijs. [appellant] stelt dat deze verkoop onrechtmatig was, omdat Montana niet bevoegd was om de auto te verkopen. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, onder andere omdat het deskundigenbericht dat de waarde van de auto moest vaststellen niet was uitgebracht door een gebrek aan betaling van het voorschot door [appellant].

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] behandeld en vastgesteld dat er behoefte is aan een deskundigenbericht om de waarde van de auto op het moment van verkoop te bepalen. Het hof oordeelt dat, ondanks het ontbreken van een causaal verband voor de onrechtmatige daad, er voldoende grond is voor een vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof laat [appellant] toe om te bewijzen dat Montana ten tijde van de verkoop niet bevoegd was over de auto te beschikken.

Daarnaast heeft het hof de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] afgewezen, omdat deze partij te goeder trouw de auto had gekocht van [geïntimeerde sub 2]. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank in het geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De zaak wordt terugverwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata voor het bewijslevering.

Uitspraak

zaaknummer 200.053.248/01
28 februari 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. O.F.J. Moorman van Kappen te Eindhoven,
t e g e n
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEEERDE SUB 2],
gevestigd te [N.],
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. G.E. Toxopeus te Rotterdam.
De partijen worden hierna [appellant], [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 16 september 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2006, 24 oktober 2007, 2 juli 2008,
1 oktober 2008 en 17 juni 2009 en van het herstelvonnis van 29 juli 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer
339831 / HA ZA 06-1056 gewezen tussen [appellant] enerzijds en [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 1] en anderen anderzijds.
Bij memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de vonnissen van 2 juli 2008 en
17 juni 2009 en het herstelvonnis van 29 juli 2009 zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen zal toewijzen, met dien verstande dat [appellant] haar vordering tot afgifte van de ten processe bedoelde auto heeft vervangen door een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding van € 36.000,- ten aanzien van [geïntimeerde sub 2] en € 35.500,- ten aanzien van [geïntimeerde sub 1], althans een door het hof te bepalen bedrag, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] de grieven bestreden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof de vonnissen zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel, heeft [geïntimeerde sub 2] de grieven van [appellant] bestreden, harerzijds twee grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof in elk geval het vonnis van
17 juni 2009 en het herstelvonnis van 29 juli 2009 zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel, tevens akte in het principaal appel, heeft [appellant] de grieven van [geïntimeerde sub 2] bestreden, zich uitgelaten in het principaal appel en producties overgelegd.
Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis van 26 juli 2006 onder rov. 2.1 tot en met 2.3 en in het vonnis van 2 juli 2008 onder het kopje "2. de feiten" sub a tot en met m feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Op 24 juli 2001 heeft [appellant] een personenauto,
Mercedes Benz CLK 320 Cabriolet (hierna: de auto), met Duitse nummerplaten, gekocht voor f 97.500,- (dit is in euro's: € 44.243,57). De in Nederland verschuldigde invoerrechten/belastingen dienden nog te worden betaald.
b. [appellant] heeft het Nederlandse kentekenbewijs voor de auto laten aanvragen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) door Montana B.V. (hierna: Montana), vertegenwoordigd door [R.] (hierna: [R.]).
De RDW heeft het Nederlandse kenteken (83-JT-BN) op naam van Montana gesteld en het kentekenbewijs op 15 augustus 2002 op die naam afgegeven aan Montana.
c. [appellant] is met de auto gaan rijden. Hij heeft het Nederlandse kentekenbewijs van Montana gekregen.
d. Omstreeks begin december 2005 is de auto in handen gekomen van Montana/[R.]. Op 5 december 2005 heeft de RDW aan Montana een duplicaat van het kentekenbewijs uitgegeven. Het duplicaat vermeldt "duplicaatcode 01" en staat (evenals het oorspronkelijke kentekenbewijs) op naam van Montana.
e. Op of omstreeks 10 december 2005 heeft Montana/[R.] de auto verkocht aan [geïntimeerde sub 2] voor een prijs van € 20.000,-. De kilometerstand was toen 54.663.
f. Op 20 januari 2006 heeft [geïntimeerde sub 2] de auto verkocht aan [geïntimeerde sub 1], tegen inlevering van een andere auto en bijbetaling. Op de hiervoor door [geïntimeerde sub 2] uitgeschreven factuur staat
een koopprijs vermeld van € 26.500,-, waarop € 3.000,-
in mindering is gebracht als "korting i.v.m. vervallen garantie".
g. Op 23 februari 2006 heeft [appellant] aangifte gedaan van verduistering of diefstal van de auto en van oplichting.
2.3 In eerste aanleg heeft [appellant] vorderingen tegen vier wederpartijen ingesteld. In hoger beroep zijn alleen zijn vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] nog van belang. Het hof zal eerst de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 2] beoordelen.
2.4 De vorderingen tegen [geïntimeerde sub 2] zijn gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde sub 2] door de auto voor een te lage prijs van Montana te kopen onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en/of daardoor onrechtmatig is verrijkt ten koste van [appellant].
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Hiertoe heeft zij geoordeeld dat de enkele duplicaatcode op het kentekenbewijs voor [geïntimeerde sub 2] geen reden behoefde te zijn om de beschikkingsbevoegdheid van [R.]/Montana in twijfel te trekken, zeker niet nu ook een kopie van het oorspronkelijke deel III van het kentekenbewijs werd getoond (vonnis van 2 juli 2008, rov. 5.8). Vervolgens heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast om de waarde van de auto per 10 december 2005 te beoordelen.
Het deskundigenbericht is niet uitgebracht, omdat [appellant] het voorschot voor de deskundige niet tijdig heeft betaald.
Bij vonnis van 17 juni 2009 heeft de rechtbank beslist uitspraak te zullen doen zonder deskundigenbericht (rov. 4) en zonder dat [appellant] in de gelegenheid werd gesteld de zaak te bepleiten (rov. 5) en geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de "waarde" van de auto per 10 december 2005 niet overeenkwam met de "reële verkoopprijs" en dat [appellant] voor het overige geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 2] de auto niet te goeder trouw heeft verkregen (rov. 6).
Tegen deze overwegingen van de rechtbank zijn de grieven van [appellant] gericht. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.5 Niet van belang is de vraag of de rechtbank partijen had moeten toelaten tot pleidooi. Indien partijen in eerste aanleg onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten te bepleiten, is dat goedgemaakt doordat zij in hoger beroep alsnog daartoe in de gelegenheid zijn geweest. Overigens is in hoger beroep niet om pleidooi gevraagd.
2.6 Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] een rapport van Schade-onderzoek- en Expertisebureau [J.] vof van
23 maart 2006 in het geding gebracht, waarin de vervangingswaarde van de auto wordt getaxeerd op een bedrag tussen € 37.500,- en € 40.000,- inclusief BTW.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] een rapport van
CED Bergweg B.V. van 17 augustus 2010 in het geding gebracht, waarin de waarde van de auto per 10 december 2005 bij een kilometerstand van 54.000 wordt geschat op
€ 36.000,- inclusief BTW. Laatstgenoemd bedrag noemt [appellant] ook in het petitum van de memorie van grieven.
Het hof neemt daarom aan dat [appellant] zich niet (langer) op het standpunt stelt dat de waarde van de auto per
10 december 2005 hoger was dan € 36.000,-.
[geïntimeerde sub 2] heeft zich beroepen op een rapport van
Stergam Pordon van 16 juni 2006 waarin de prijs van de auto is getaxeerd op € 19.500,-. [geïntimeerde sub 2] heeft in zijn akte van 30 juli 2008 in eerste aanleg vermeld dit rapport van [geïntimeerde sub 1] te hebben ontvangen.
2.7 Het hof heeft behoefte aan een deskundigenbericht om te kunnen beoordelen op welk bedrag de waarde van de auto per 10 december 2005 dient te worden geschat. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat deze waarde zo veel hoger was dan de door [geïntimeerde sub 2] betaalde prijs van € 20.000,- dat [geïntimeerde sub 2] als professionele autohandelaar naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid niet zonder meer erop mocht vertrouwen dat Montana eigenares van de auto was, ondanks de aanwezigheid van het kentekenbewijs, zodat het onrechtmatig jegens [appellant] kan zijn geweest dat hij de auto niettemin voor die prijs heeft gekocht.
Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep kan het hof een deskundigenbericht dienaangaande gelasten.
De omstandigheid dat het door de rechtbank gelaste deskundigenbericht niet is uitgebracht, omdat [appellant] niet tijdig het voorschot heeft betaald, doet daaraan niet af en brengt ook niet mee dat het in strijd met de eisen van een goede procesorde zou zijn om hem daarvoor een nieuwe kans
te bieden.
2.8 Het hof komt zonder deskundigenbericht wel thans reeds tot het oordeel dat de omstandigheid dat de kentekenbewijzen duplicaatcode 01 vermeldden, voor [geïntimeerde sub 2] geen reden behoefde te zijn om extra bedacht te zijn op de mogelijkheid dat Montana niet bevoegd zou zijn om over de auto te beschikken. Het aanvragen van een duplicaat kan en zal in de regel om bona fide redenen gebeuren. Voorts kan een duplicaat alleen worden aangevraagd door of namens degene op wiens naam het kenteken staat, hetgeen de kans op malversaties bij het aanvragen van duplicaten verkleint.
2.9 Voordat het hof overgaat tot het bevelen van een deskundigenbericht is echter het volgende van belang.
De vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 2] zijn mede gebaseerd op de stelling dat Montana ten tijde van de verkoop van de auto aan [geïntimeerde sub 2] niet bevoegd was over de auto te beschikken. Deze stelling heeft [geïntimeerde sub 2] in eerste aanleg en bij incidentele grief betwist.
2.10 Ten eerste heeft [geïntimeerde sub 2] daartoe aangevoerd dat aannemelijk is dat Montana bevoegd was over de auto te beschikken vanaf het moment dat deze was ingevoerd. Dit betoog is onderbouwd met een beroep op de omstandigheid dat het kentekenbewijs van de auto nooit op naam van [appellant] heeft gestaan, maar altijd op naam van Montana, en op de inhoud van de door [appellant] bij inleidende dagvaarding overgelegde huur/koopovereenkomst van 16 augustus 2002, die volgens [geïntimeerde sub 2] er ook op wijst dat de auto eigendom van Montana was.
[appellant] zal tegenover deze gemotiveerde betwisting in de gelegenheid worden gesteld zijn stelling te bewijzen.
2.11 Ten tweede heeft [geïntimeerde sub 2] daartoe aangevoerd dat de eigen verklaring van [appellant], afgelegd bij de aangifte van 23 februari 2006, luidt dat [appellant] met [R.] heeft afgesproken, nadat laatstgenoemde zei dat hij de auto al had verkocht, dat het geld op 9 of 10 december 2005 naar [appellant] gebracht zou worden. Volgens [geïntimeerde sub 2] wijst dit erop dat Montana/[R.] beschikkingsbevoegd was.
Dit betoog faalt. In de verklaring staat ook dat [appellant] tegen [R.] heeft gezegd dat de verkoop van de auto door laatstgenoemde niet volgens de afspraak was. Uit de wens van [appellant] om de verkoopopbrengst van [R.] te ontvangen, mag niet worden afgeleid dat [appellant] zich bij de verkoop had neergelegd. Deze wens lijkt eerder een poging geweest te zijn om de schade voor [appellant] te beperken of om de mogelijkheid te vergroten dat de door [R.] verrichte transactie nog ongedaan zou kunnen worden gemaakt.
2.12 Indien het hof na bewijslevering tot het oordeel komt dat een deskundigenbericht moet worden gelast, zal het daartoe overgaan. In verband daarmee overweegt het hof thans reeds dat partijen bij memorie na getuigenverhoor zich tevens dienen uit te laten over de persoon van de eventueel te benoemen deskundige (wellicht de door de rechtbank benoemde deskundige?) en de aan deze deskundige te stellen vragen. Hierbij kan het geschilpunt over de rol van btw bij de waardebepaling ook aan de orde komen, evenals de rol van de omstandigheid dat de door [geïntimeerde sub 2] betaalde prijs voor hem een inkoopprijs was.
2.13 Voorts is het volgende van belang. De vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 2] zijn mede gebaseerd op de stelling dat hij door malversaties van Montana/[R.] de beschikkingsmacht over de auto heeft verloren. Hij heeft echter niets gesteld ten betoge dat hij de auto niet eveneens zou hebben verloren, indien [geïntimeerde sub 2] de auto niet van Montana had gekocht. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat Montana/[R.] in dat geval de auto eveneens buiten de macht van [appellant] zou hebben gebracht en gehouden, hetzij door die aan een ander te verkopen, hetzij door die voor zichzelf te houden. Over het causaal verband tussen de aan [geïntimeerde sub 2] verweten gedraging en de schade van [appellant] in de zin van "condicio sine qua non"-verband is dus onvoldoende gesteld. Nu op dit punt ook geen verweer is gevoerd, zal het hof - ter voorkomen van een verrassingsbeslissing - partijen in de gelegenheid stellen om zich bij memorie na getuigenverhoor ook hierover uit te laten.
2.14 Indien geen causaal verband kan worden aangenomen, kan geen schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad worden toegewezen en ontbreekt belang bij een verklaring voor recht dienaangaande. Het eventuele ontbreken van dat causaal verband staat echter niet in de weg aan toewijzing van een vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Indien [geïntimeerde sub 2] onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld door de auto te kopen, worden de verrijking van [geïntimeerde sub 2] en de verarming van [appellant] immers niet gerechtvaardigd door die koop en is er weliswaar geen causaal verband, maar wel voldoende verband tussen de verrijking en de verarming om aan de vereisten van art. 6:212 BW te voldoen. Het eventueel toewijsbare bedrag is dan te stellen op het bedrag van de verrijking. Dat is niet de waarde van de auto op de datum van verkoop op zichzelf, maar de waarde van de auto op de datum van verkoop, verminderd met de daarvoor door
[geïntimeerde sub 2] betaalde prijs.
2.15 In het geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2] zal dus thans eerst een bewijsopdracht worden verstrekt.
2.16 De vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 1] zijn in hoger beroep in die zin gewijzigd dat in plaats van afgifte van de auto thans vervangende schadevergoeding wordt gevorderd. Kennelijk zijn de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] thans eveneens gebaseerd op de stelling dat deze door de auto voor een te lage prijs te kopen onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en/of daardoor onrechtmatig is verrijkt ten koste van [appellant].
2.17 Onbetwist staat vast dat [geïntimeerde sub 1] een particulier is zonder bijzondere kennis van auto's. Hij heeft de auto van een professionele autohandelaar gekocht tegen een prijs van
€ 23.500,-, waarbij vermeld staat dat een korting van
€ 3.000,- is gegeven in verband met de omstandigheid dat
[geïntimeerde sub 2] geen garantie gaf.
Gelet hierop en op hetgeen het hof hiervoor onder rov. 2.6 heeft overwogen over de waarde van de auto en onder rov. 2.8 over de duplicaatcodes op het kentekenbewijs, zijn de door [appellant] aangevoerde omstandigheden onvoldoende om het oordeel te kunnen dragen dat [geïntimeerde sub 1] naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid niet erop heeft mogen vertrouwen dat [geïntimeerde sub 2] eigenares van de auto was. Het hof heeft voor dit oordeel geen deskundigenbericht nodig. Dit brengt mee dat de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] terecht zijn afgewezen en dat de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] terecht zijn toegewezen. De bestreden vonnissen zullen daarom worden bekrachtigd, voor zover gewezen tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1]. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] gevallen.
3. Beslissing
Het hof:
in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 2]
laat [appellant] toe te bewijzen dat Montana ten tijde van de verkoop van de auto aan [geïntimeerde sub 2] niet bevoegd was over de auto te beschikken;
bepaalt dat, indien [appellant] daartoe getuigen wil voorbrengen, het getuigenverhoor zal worden gehouden in het Paleis van Justitie van dit hof ten overstaan van
mr. G.C.C. Lewin, daartoe als raadsheer-commissaris aangewezen, op het adres Prinsengracht 436 te Amsterdam op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 13 maart 2012 voor opgave verhinderdata en houdt iedere verdere beslissing aan;
in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1]
bekrachtigt de bestreden vonnissen, inclusief het herstelvonnis, voorzover tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] gevallen, op € 649,00 aan verschotten en € 1.158,00 aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen,
J.C. Toorman en G.C.C. Lewin, en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 28 februari 2012.