ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.214-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschillen over dekking bij diefstal van auto's en sleutels uit een showroom

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een geschil tussen VVS Assuradeuren B.V. en Automobielbedrijf [geïntimeerde] B.V. over de dekking van schade onder een garageverzekering en een inboedelverzekering na diefstal van auto's en autosleutels uit een showroom. De diefstal vond plaats in de nacht van 20 op 21 augustus 2007. VVS Assuradeuren B.V. beroept zich op een uitsluiting die met een 'en bloc'-wijziging van de polisvoorwaarden van toepassing is verklaard. De en bloc-clausule houdt in dat de verzekeringnemer stilzwijgend instemt met wijzigingen, tenzij bezwaar wordt gemaakt. Het hof oordeelt dat VVS niet voldoende heeft aangetoond dat de verzekeringnemer op de hoogte was van de wijziging en dat er geen beroep kan worden gedaan op de uitsluiting.

Daarnaast werd de vraag behandeld of de kosten voor het 'inleren' van de autosleutels onder de inboedelverzekering vallen. Het hof concludeert dat deze kosten niet zijn verzekerd, omdat de verzekering alleen dekking biedt voor de vervangingswaarde van de gestolen zaken. De kosten voor het inleren van de sleutels worden gezien als niet-verzekerde gevolgschade van de schade aan de auto’s. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en kent VVS een bedrag van € 2.319,02 toe, terwijl de overige vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen. VVS wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE (VOORHEEN VIJFDE) MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VVS ASSURADEUREN B.V. (voorheen VVS VERZEKERINGEN B.V.),
gevestigd te Diemen,
APPELLANTE,
advocaat: mr. G.C. Endedijk te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AUTOMOBIELBEDRIJF [GEÏNTIMEERDE] B.V.,
gevestigd te Zaandam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr.D.H. Denecke te Haarlem.
De partijen worden hierna VVS en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Voor het verloop van het geding tot 28 juni 2011 verwijst het hof naar het op die datum gewezen tussenarrest (hierna: het tussenarrest).
VVS heeft een akte na tussenarrest genomen en daarbij producties in het geding gebracht. Daarop heeft [geïntimeerde] een antwoordakte na tussenarrest genomen en eveneens producties in het geding gebracht.
VVS heeft bij antwoordakte van 11 oktober 2011 op de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte producties gereageerd en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt om wederom producties in het geding te brengen. Bij rolbeslissing van 14 oktober 2011 is op het bezwaar van de zijde van [geïntimeerde] tegen deze akte bepaald dat de behandelende combinatie te zijner tijd moet beslissen of de akte toelaatbaar is.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Ten aanzien van het tussenarrest
2.1. Het tussenarrest bevat in r.o. 3.20 een verschrijving. In de eerste volzin moet in plaats van “brand” worden gelezen: “braak”.
3. De verdere beoordeling in hoger beroep
3.1. Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de antwoordakte van 11 oktober 2011 overweegt het hof het volgende. Bij deze antwoordakte heeft VVS gereageerd op de producties die door [geïntimeerde] bij haar antwoordakte na tussenarrest in het geding zijn gebracht. Dit acht het hof gelet op het beginsel van hoor en wederhoor toelaatbaar. Verder heeft VVS bij deze antwoordakte naar aanleiding van de stellingen die [geïntimeerde] op basis van de door haar overgelegde producties heeft ingenomen een bewijsaanbod gedaan en in verband daarmee een stuk (productie 8) overgelegd. Dit acht het hof eveneens toelaatbaar. Of [geïntimeerde] nog in de gelegenheid moet worden gesteld op dit stuk te reageren, zal afhangen van de verdere beslissingen in deze zaak. Tot slot heeft VVS naar aanleiding van de stelling van [geïntimeerde] dat VVS bij haar akte van 26 juli 2011 verkeerde polisstukken heeft overgelegd bij antwoordakte van 11 oktober 2011 de haars inziens juiste stukken in het geding gebracht. Het hof acht ook dit toelaatbaar. Beide partijen zijn het er kennelijk over eens dat de bij akte van 26 juli 2011 overgelegde stukken niet juist zijn. Met de doorgevoerde correctie wordt voorkomen dat het geschil aan de hand van volgens partijen onjuiste gegevens zou moeten worden beslist, of dat mogelijk een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Of [geïntimeerde] nog in de gelegenheid moet worden gesteld op de bij antwoordakte van 11 oktober 2011 overgelegde polisstukken te reageren, zal eveneens afhangen van de verdere beslissingen in deze zaak. De conclusie is dat de antwoordakte van 11 oktober 2011 in zijn geheel toelaatbaar is en tot de processtukken behoort.
3.2. VVS heeft zich ter afwering van de dekking onder de verzekering beroepen op een door haar gestelde bedongen uitsluiting, een zogenaamde sleutelclausule. [geïntimeerde] heeft betwist dat deze clausule op de verzekeringsvoorwaarden van toepassing is en heeft in dat verband onder andere gesteld dat VVS niet was gerechtigd deze clausule door een “en bloc” wijziging van toepassing te verklaren op de cascoverzekering. Bij het tussenarrest heeft het hof overwogen dat nu VVS zich op een uitsluiting beroept, het aan haar is aan te tonen dat deze toepasselijk is. VVS is in de gelegenheid gesteld de polishistorie in het geding te brengen en deze toe te lichten.
3.3. VVS heeft bij akte na tussenarrest gesteld dat ten tijde van het plaatsvinden van de braak in de nacht van 20 op 21 augustus 2007 van toepassing zijn de verzekeringsvoorwaarden GAR 92-05. Deze voorwaarden zijn vanaf het polisblad van 2 september 2005 van toepassing. Artikel 3 van de GAR 92-05 is de sleutelclausule waarop VVS zich beroept. Op grond van artikel 6 van de daaraan voorafgaande verzekeringsvoorwaarden GAR 92-92 (en artikel 7 van de daaropvolgende GAR 92-03) was VVS gerechtigd de verzekeringsvoorwaarden en bloc te wijzigen, onder andere door de sleutelclausule aan de verzekeringsvoorwaarden toe te voegen. Deze en bloc clausule houdt in dat [geïntimeerde] als verzekeringnemer geacht wordt met een wijziging van de verzekeringsvoorwaarden in te stemmen, tenzij daartegen door haar bezwaar wordt gemaakt. Dat laatste heeft [geïntimeerde] niet gedaan, aldus VVS.
3.4. Het hof overweegt dat de en bloc clausule VVS de bevoegdheid geeft de verzekeringsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen. Met de sleutelclausule is een uitsluiting aan de verzekeringsvoorwaarden toegevoegd, waardoor de dekking aan meer beperkingen onderhevig is geworden. [geïntimeerde] had als verzekeringnemer de mogelijkheid tegen deze wijziging bezwaar te maken, in welk geval de verzekering was geëindigd. Uit het door VVS gestelde en de na het tussenarrest overgelegde stukken blijkt niet dat VVS aan [geïntimeerde] een wijziging van de verzekeringsvoorwaarden heeft voorgesteld en [geïntimeerde] aldus met zoveel woorden de gelegenheid is geboden met de wijziging in te stemmen. VVS beroept zich op de tekst van en bloc clausule waaruit volgt dat de verzekeringnemer geacht wordt te hebben ingestemd met een wijziging als deze niet binnen dertig dagen het tegendeel aan VVS heeft bericht. Het hof is van oordeel dat een dergelijke stilzwijgende instemming met een wijziging van de verzekeringsvoorwaarden slechts kan worden aanvaard, als VVS in haar berichtgeving aan [geïntimeerde] de voorgestelde wijziging zodanig duidelijk heeft aangegeven dat [geïntimeerde] geacht kan worden daarvan kennis te hebben genomen. Nu zodanige berichtgeving niet is gesteld en ook anderszins niet is gebleken, kan niet worden aanvaard dat de sleutelclausule onderdeel van de verzekeringsvoorwaarden is gaan uitmaken. Daarmee faalt het beroep van VVS op deze clausule.
3.5. Bij deze stand van zaken kunnen de overige stellingen en weren, waaronder de ontkenning “bij gebrek aan wetenschap” van de zijde van [geïntimeerde] dat zij ooit enig polisstuk heeft ontvangen en het daarop gebaseerde beroep op de vernietigbaarheid van de in de polisvoorwaarden opgenomen algemene voorwaarden, wat daar verder van zij, buiten bespreking blijven. Ook heeft [geïntimeerde] er geen belang bij dat zij nog in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op de door VVS bij antwoordakte van 11 oktober 2011 in het geding gebrachte stukken. De conclusie is dat bij gebreke van de door VVS gestelde uitsluiting de schade van [geïntimeerde] ter zake van de gestolen auto’s verzekerd en gedekt is onder de cascoverzekering. De vordering van [geïntimeerde] is in zoverre toewijsbaar. De tweede grief, hoewel deze deels terecht is voorgesteld (tussenarrest, r.o. 3.10), kan niet tot een ander eindoordeel leiden, zodat deze grief vergeefs is voorgesteld.
3.6. Grief 3 heeft betrekking op de aanspraak van [geïntimeerde] onder goederen-/inventarisverzekering ter zake van de kosten voor het aanmaken en inleren van de duplicaatsleutels.
3.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de schade als gevolg van de diefstal van de originele sleutels is verzekerd en gedekt onder de goederen-/inventarisverzekering. Het gaat in dit geval om totaal verlies. Verzekerd is dan het bedrag, in artikel 1.14 van de betreffende verzekeringsvoorwaarden gedefinieerd als de ‘vervangingswaarde’, dat “benodigd is voor het verkrijgen van naar soort, kwaliteit, staat en ouderdom gelijkwaardige zaken”. Blijkens de goederen-/inventaris¬verzekering (artikel 8.2.1) zijn partijen overeengekomen dat als uitsluitend bewijs van de grootte van de schade zal gelden een taxatie gemaakt door een gezamenlijk te benoemen expert of door twee experts waarvan partijen ieder één benoemen. De schade als gevolg van de diefstal van de sleutels was ten tijde van het wijzen van het tussenarrest nog niet met inachtneming van deze contractuele regeling bindend tussen partijen vastgesteld. Het hof heeft partijen bij het tussenarrest in de gelegenheid gesteld die taxatie alsnog te laten uitvoeren. Beide partijen hebben daarvan afgezien. Dit brengt mee dat het hof door uitleg van de goederen-/inventarisverzekering aan de hand van de door partijen gestelde bedragen zal vaststellen of [geïntimeerde] voor de door haar geclaimde kosten dekking heeft.
3.8. Bij algemene verzekeringsvoorwaarden zoals die van de onderhavige goederen-/inventarisverzekering waarover in beginsel niet wordt onderhandeld (en niet is gesteld dat zulks in dit geval anders is), is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel.
3.9. [geïntimeerde] heeft de auto’s waarvan de sleutels zijn gestolen aan de importeur daarvan ter beschikking gesteld die deze heeft geherprogrammeerd (het inleren van de sleutels) om te bereiken dat de contactsloten van deze auto’s alleen met de duplicaatsleutels kunnen worden bediend en niet meer met de originele gestolen sleutels. [geïntimeerde] claimt onder de verzekering de kosten die daarmee waren gemoeid. VVS wil die kosten niet vergoeden en heeft aangevoerd dat het inleren van de sleutels in feite neerkomt op het ‘vervangen’ van de sloten in de auto’s, maar dan in elektronische zin. Dergelijke kosten zijn niet verzekerd, aldus VVS.
3.10. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] met het inleren van de sleutels kosten heeft gemaakt die weliswaar het gevolg zijn van de aanschaf van de duplicaatsleutels, maar het betreft geen kosten ter vervanging van de gestolen sleutels als zodanig. De goederen-/inventarisverzekering is een objectverzekering en VVS heeft er terecht op gewezen dat uit de bewoordingen daarvan volgt dat in beginsel alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vervangingswaarde van de zaken die als gevolg van een verzekerd evenement verloren zijn gegaan. Dat betreft in dit geval alleen de kosten die zijn gemoeid met het aanschaffen van de duplicaatsleutels.
3.11. Bij het bestreden tussenvonnis van 16 september 2009 heeft de rechtbank overwogen dat de vervangende sleutels gelet op de stand van de techniek goed werkende sleutels moeten zijn en het inleren daarvan een onderdeel is. Met dit oordeel miskent de rechtbank dat onbestreden is dat de duplicaatsleutels goed werkende sleutels zijn waarmee de auto’s bediend kunnen worden. Het inleren van de sleutels is slechts bedoeld om te voorkomen dat de auto’s ook nog met de originele gestolen sleutels geopend zouden kunnen worden. VVS heeft er terecht op gewezen dat het inleren wat dit betreft kan worden gezien als het vervangen van de sloten van de auto’s, maar dan in elektronische zin. De bewoordingen van de goederen-/inventarisverzekering geven geen steun aan het standpunt van [geïntimeerde] dat de daarmee gemoeide kosten, die slechts als niet-verzekerde gevolgschade van de ontstane zaakschade zouden kunnen worden beschouwd, als kosten ter vervanging van de gestolen zaken kunnen worden aangemerkt. Het bestreden oordeel van de rechtbank kan niet in stand blijven. Grief 3 is terecht voorgesteld.
3.12. [geïntimeerde] heeft uitkering onder de goederen-/inventarisverzekering gevorderd voor een bedrag van € 5.519,29. De verschillende componenten waaruit dit totaalbedrag is samengesteld, zijn door partijen niet gespecificeerd. Het genoemde bedrag betreft in ieder geval de som van de kosten van de duplicaatsleutels en het inleren. VVS heeft zich conform het door haar gevoerde beleid coulancehalve bereid verklaard de helft van dit bedrag, exclusief omzetbelasting, dat is € 2.319,02 uit te keren. Het hof begrijpt daaruit dat de kosten van het aanmaken van de duplicaatsleutels minder waren dan € 2.319,02 en VVS dus coulancehalve een hoger bedrag heeft aangeboden, wat haar uiteraard vrij staat. VVS heeft gesteld dat zij het door haar aangeboden bedrag van € 2.319,02 gedurende de procedure in eerste aanleg heeft uitgekeerd. Wanneer die betaling heeft plaatsgevonden, is door partijen niet kenbaar gemaakt. Om executieproblemen te voorkomen en met het oog op de door VVS verschuldigde wettelijke rente over dit bedrag, zal het hof de door de rechtbank uitgesproken veroordeling voor zover die betrekking heeft op een bedrag van € 2.319,02 in stand laten. De vordering van [geïntimeerde], die strekt tot een uitkering onder de verzekering voor een hoger bedrag dan € 2.319,02, moet worden afgewezen en de veroordeling waarbij het meerdere boven dit bedrag door de rechtbank is toegewezen, zal worden vernietigd. Het hof merkt daarbij op dat indien VVS inderdaad aan haar verplichting tot betaling heeft voldaan, [geïntimeerde] van die veroordeling geen gebruik meer kan maken, omdat in dat geval al bevrijdend is betaald. Omgekeerd kan VVS terugbetaling vorderen als zij meer heeft voldaan dan zij op grond van dit arrest aan [geïntimeerde] is verschuldigd, zoals hierna zal worden vermeld.
3.13. Er zijn geen stellingen of weren uit de eerste aanleg die nog bespreking behoeven.
3.14. De slotsom is dat de derde grief slaagt en het hoger beroep voor het overige vergeefs is ingesteld. De bestreden vonnissen zullen door het hof worden vernietigd, met dien verstande dat het eindvonnis waarvan beroep op het punt van de door de rechtbank toegewezen kosten ter zake van de diefstal van de sleutels deels wordt vernietigd, zodat VVS daarvoor € 2.319,02 aan [geïntimeerde] is verschuldigd. Als onvoldoende bestreden zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen VVS meer aan [geïntimeerde] heeft voldaan dan VVS op grond van dit arrest aan haar is verschuldigd.
3.15. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal VVS worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Voor een andere proceskostenveroordeling dan in eerste aanleg uitgesproken, bestaat geen grond.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2009 in deze zaak onder zaak- / rolnummer 410006 / HA ZA 08-2858 tussen partijen gewezen, waarvan beroep;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2010 in deze zaak onder zaak- / rolnummer 410006 / HA ZA 08-2858 tussen partijen gewezen, waarvan beroep, voorzover VVS daarbij in het dictum onder 3.1 is veroordeeld tot een hoger bedrag dan € 50.219,02;
bekrachtigt het vonnis van 14 april 2010 voor het overige;
verwijst VVS in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 1.605,00 aan verschotten en € 2.446,50 aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen VVS meer aan [geïntimeerde] heeft voldaan dan VVS op grond van dit arrest aan haar is verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling, tot aan de datum van terugbetaling;
verklaart de hiervoor weergegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, E.M. Polak E.J.H. Schrage en op 31 januari 2012 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.