parketnummer: 23-002122-11
datum uitspraak: 23 januari 2012
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-657123-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres] [woonplaats]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 april 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 27 november 2010 te Amstelveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten (waardoor die [slachtoffer 1] in diens (boven)been is geraakt);
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 27 november 2010 te Amstelveen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] een schot af te vuren (waardoor die [slachtoffer 1] in diens (boven)been is geraakt);
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 27 november 2010 te Amstelveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten (waardoor die [slachtoffer 1] in diens (boven)been is geraakt);
feit 2 primair:
hij op of omstreeks 27 november 2010 te Amstelveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten (waardoor die [slachtoffer 2] in diens (boven)be(e)n(en) is geraakt);
feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 27 november 2010 te Amstelveen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] een of meer schot(en) af te vuren (waardoor die [slachtoffer 2] in diens (boven)be(e)n(en) is geraakt);
feit 2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 27 november 2010 te Amstelveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] een of meer schot(en) af te vuren (waardoor die [slachtoffer 2] in diens (boven)be(e)n(en) is geraakt).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde
Vaststaande feiten
Op zaterdag 27 november 2010 omstreeks 2:26 uur kreeg de politie Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Amstelveen Zuid, de opdracht te gaan naar de Noorddammerlaan te Amstelveen, waar ter hoogte van perceel 42 een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Op deze locatie is het café “Maal 3” (verder te noemen: Maal 3) gevestigd. De ter plaatse gearriveerde verbalisanten zagen, voor de ingang naast de serre, op de grond twee gewonde personen liggen. Eén van de slachtoffers bleek te zijn genaamd; [slachtoffer 1] en het andere slachtoffer bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 2] ).
[slachtoffer 2] is op 27 november 2010 overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam en daar aan zijn verwondingen behandeld. Uit een brief van 29 maart 2011 van R.W. Peters, traumachirurg, werkzaam bij het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, blijkt dat er bij [slachtoffer 2] sprake was van een schotwond in het linker bovenbeen en een schampwond aan het rechter bovenbeen. Op 12 januari 2011 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de kogel ongeveer halverwege zijn linker bovenbeen aan de buitenkant erin was gekomen en aan de binnenzijde ongeveer drie centimeter lager naar buiten was gekomen; in het rechterbeen was hij ongeveer drie centimeter boven de knie getroffen. In het linkerbeen was een ader geraakt die via de lies was gerepareerd. Hij heeft lange tijd niet zelfstandig kunnen lopen, is pas vijf weken later voor het eerst alleen naar buiten gegaan en heeft vijf of zes weken niet kunnen werken. Op de datum van het verhoor had hij nog pijn aan zijn linkerknie en de spieren in de bovenbenen. Hij had drie dagen in het AMC gelegen.
[slachtoffer 1] is op 27 november 2010 overgebracht naar het VU-ziekenhuis te Amsterdam en daar aan zijn verwondingen behandeld. De medische verklaring die betrekking heeft op de opname van [slachtoffer 1], opgesteld op 1 december 2010 door J. Groot, arts-asssistent, vermeldt dat [slachtoffer 1] van 27 november 2010 tot en met 29 november 2010 opgenomen is geweest op de afdeling Traumachirurgie, waarbij is vastgesteld dat er een schotwond was toegebracht aan zijn rechter bovenbeen. Op 12 januari 2011 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de kogel door zijn rechter bovenbeen is gegaan. Zijn rechter scheenbeen was van knie tot enkel gevoelloos. Hij kon nog steeds niet goed lopen en hij kon niet goed hurken omdat dat te pijnlijk was. Hij heeft zeker een maand niet kunnen werken en heeft drie dagen in het VU-ziekenhuis gelegen.
Gelet op de aard en de gevolgen van het opgelopen letsel is het hof van oordeel dat bij beiden sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
Inhoud van de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 27 november 2010 samen met zijn vriend, [slachtoffer 1], naar Maal 3 is gegaan en dat zij rond 1:30 uur in het café waren. [slachtoffer 2] kwam een aantal oude bekenden tegen, onder wie [getuige 1], en ook [getuige 2], die hij niet bij naam kende maar bij wie hij op school zou hebben gezeten. Hij raakte met hen aan de bar in gesprek, terwijl [slachtoffer 1] aan een tafel zat. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] hem na ongeveer 45 minuten wenkte om weg te gaan. Ze liepen samen naar buiten, waarbij [slachtoffer 1] voorop liep. Terwijl [slachtoffer 2] nog binnen in het café was, vlakbij de uitgang en [slachtoffer 1] inmiddels buiten, vlak voor de ingang, zag [slachtoffer 2], door een raampje in de deur, dat een kale man die tegenover [slachtoffer 1] stond hem, [slachtoffer 1], een duw gaf. Vervolgens ging [slachtoffer 2] naar buiten en gaf op zijn beurt de kale man een duw, waarbij hij tussen [slachtoffer 1] en de kale man ging staan. Er was nog iemand buiten, maar [slachtoffer 2] zag niet of dat een man of een vrouw was. [slachtoffer 2] zag vervolgens dat de kale man een voorwerp pakte en dit op hem richtte. [slachtoffer 2] hoorde een paar keer ‘pang’, waarop hij de kale man naar binnen (het hof begrijpt: het café in) duwde en de deur blokkeerde. Later zag en voelde [slachtoffer 2] dat hij was neergeschoten. [slachtoffer 2] heeft een signalement van de kale man gegeven: een ongeveer 35 jaar oude, blanke man met een kaal hoofd, 1.75 m tot 1.80 m lang, met een normaal, klein beetje breed postuur.
[slachtoffer 1] ging volgens zijn aangifte op 27 november 2010 omstreeks 1:30 uur met [slachtoffer 2] naar Maal 3. Bij binnenkomst ging hij aan een tafeltje zitten. [slachtoffer 2] ging drankjes halen en ging af en toe aan de bar praten. Op de hoek van de bar, nabij de uitgang, zag hij een meisje en een jongen – van wie hij dacht dat het wel de vriend van het meisje zou zijn – zitten. Hij kreeg het idee dat het meisje iets dwars zat. [slachtoffer 1] en het meisje hadden een paar keer oogcontact. [slachtoffer 1] dronk zijn glas leeg, liep naar [slachtoffer 2] en zei hem dat zij (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) weggingen. [slachtoffer 1] liep vast naar de uitgang en kwam langs het meisje met wie hij eerder oogcontact had. Bij het langslopen zei hij tegen het meisje “Het komt wel goed”. Het meisje reageerde niet en hij liep door naar buiten. Toen hij net buiten was, werd hij op zijn schouder getikt. Hij draaide zich om en zag de jongen staan die bij het meisje hoorde en hij hoorde de jongen tegen hem zeggen “Vind je het normaal wat je tegen mijn vriendin zegt?”.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de jongen in kwestie met zijn borst bijna tegen de zijne aan stond. Hij duwde daarom de jongen van zich af en zag vervolgens dat de jongen een pistool tevoorschijn haalde. [slachtoffer 1] zag dat de jongen het pistool, nadat hij dit een paar keer had doorgeladen, op hem richtte. Hij voelde, zag en hoorde dat de jongen op hem schoot. Toen hij op de grond lag, zag hij dat [slachtoffer 2] de schutter een duw gaf. Net voor het schieten, toen hij het wapen van de schutter probeerde af te pakken, werd hij van achteren aan zijn capuchon getrokken. Dit bleek het meisje van de bar te zijn (het hof begrijpt: de vriendin van de jongen met het pistool). [slachtoffer 1] zag en hoorde dat ook [slachtoffer 2] door de jongen werd neergeschoten. [slachtoffer 1] zag dat de jongen na het incident naar rechts ging, de kant waar de ingang van Maal 3 zit. Hij meent zich te herinneren dat de schutter met het meisje weer het café in ging.
[slachtoffer 1] heeft als signalement van de schutter gegeven: een Nederlandse jongen van ongeveer 27 jaar, ongeveer 1.75 m lang, sportieve bouw, met kort gemillimeterd haar en met een getint of Indisch uiterlijk of een zonnebankkleur.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ontkend dat hij of zijn vriendin in de vroege ochtend van 27 november 2010 in Maal 3 zijn geweest. De raadsman heeft zich – aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota – kort en zakelijk weergegeven op het standpunt gesteld dat – op de getuige [getuige 1] na – vrijwel niemand heeft verklaard dat de verdachte op 27 november 2010 in Maal 3 is geweest en dat verder niemand, behalve [slachtoffer 1], de verdachte heeft herkend als de dader van de schietpartij, nog daargelaten welke waarde aan deze herkenning kan worden gehecht. Bij gebrek aan forensisch dan wel ander objectief bewijs is naar het oordeel van de raadsman niet vast komen te staan dat de verdachte op 27 november 2010 in Maal 3 aanwezig is geweest, waardoor zijn betrokkenheid bij het schietincident evenmin kan worden vastgesteld, hetgeen tot vrijspraak van het overigens onder 1 en 2 ten laste gelegde zou moeten leiden.
Overwegingen van het hof en verder bewijs
Het hof constateert allereerst dat de beide aangiftes inhoudelijk overeenkomen, waarbij met name het volgende voor de conclusies van het hof van belang is:
- beide aangevers hebben verklaard dat de schutter in het gezelschap was van iemand anders op de momenten dat geschoten werd;
- het signalement dat [slachtoffer 2] van de schutter heeft gegeven, komt op belangrijke punten overeen met het door [slachtoffer 1] opgegeven signalement.
De aangiftes worden voorts op cruciale punten bevestigd door de verklaringen van [getuige 3] (mede-eigenaar van Maal 3), [getuige 2] en getuige 1]. Deze verklaringen zijn korte tijd na het plaatsvinden van de schietpartij afgelegd en daarom in de ogen van het hof, mede doordat zij ook onderling op een belangrijk punt overeenkomen, betrouwbaar.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat een Marokkaanse jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en zijn vriend (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) ruzie kregen met een andere jongen. De Marokkaanse jongen en zijn vriend en de jongen met wie zij ruzie hadden gekregen gingen via de voordeur naar buiten. Buiten, op het terras ontstond er een handgemeen tussen deze drie jongens. Ook [getuige 3] ging naar buiten. Opeens hoorde hij knallen. Hij zag dat de jongen die het handgemeen had met de Marokkaanse jongen en zijn vriend op deze beiden geschoten had met een vuurwapen. Vervolgens duwde [getuige 3] de schutter naar binnen. Hij wilde de schutter bij de slachtoffers weg hebben. Met betrekking tot de vriendin van de schutter heeft [getuige 3] verklaard dat zij – nadat er was geschoten – ook naar buiten kwam. [getuige 3] zag dat zij een van de jongens (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]), die neergeschoten was, vasthield. Ook haar haalde hij naar binnen. [getuige 3] heeft ten slotte verklaard dat hij niet weet waar de schutter en zijn vriendin zijn gebleven, maar dat het kan zijn dat zij bij het zaaltje, waar een zij-uitgang is, naar buiten zijn gegaan. Bij het restaurant konden ze er niet uit, want daar was de deur op slot. Bij de bar konden ze er ook niet uit, omdat [getuige 3] en anderen daar stonden.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 27 november 2010 rond 0:30 uur in Maal 3 kwam. Na enige tijd ging hij aan de bar zitten. Later kwam een oud-klasgenoot, [getuige 2] binnen, met wie hij in gesprek raakte. In de hoek zag hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2], die ook een oud-klasgenoot van [getuige 1] is, kwam even bij [getuige 1] en [getuige 2] staan. Op een gegeven moment zag [getuige 1] een jongen en een meisje binnenkomen en zag [getuige 1] dat zij vervolgens weer naar buiten liepen. Ongeveer 30 seconden later zag hij die jongen en het meisje naar binnen rennen. De eigenaar (het hof begrijpt: [getuige 3]) rende achter de jongen en het meisje aan. Ze renden door het café, de zaal en het restaurant, en kwamen toen weer terug. Toen gingen ze weer naar buiten. Van het personeel hoorde hij dat er geschoten was. Toen hij ging kijken, bleek het voor de deur te zijn.
De verklaringen van [getuige 3] en [getuige 1] ondersteunen elkaar op het punt dat een jongen en een meisje naar buiten zijn gegaan, vervolgens weer naar binnen zijn gegaan en door de zaak zijn gelopen om uiteindelijk weer naar buiten te gaan, waar is niet bekend. [getuige 3] bevestigt daarbij nog de aangifte van [slachtoffer 1] op het punt dat de vriendin van de schutter [slachtoffer 1] heeft vastgehouden/vastgepakt.
Ook [getuige 2] heeft verklaard dat, nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2) (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), die zij van de basis- en middelbare school kende, naar buiten waren gegaan, een persoon, niet zijnde iemand van het personeel, door de zaak heeft gerend.
Het hof concludeert uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2], dat de jongen en het meisje die door Maal 3 renden, dezelfden zijn als degenen die buiten de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn aangegaan, waarbij de jongen heeft geschoten. Waar [getuige 1] in zijn verklaringen over een rennende jongen spreekt, zal het hof dan ook verder volstaan met de aanduiding “de schutter”.
[getuige 3] heeft het volgende signalement van de schutter gegeven: kort donkerblond stekeltjeshaar, blank, ongeveer 25 jaar oud, lichtgroene jas met bontkraag.
[getuige 1] omschrijft de schutter aldus: rond de 1.70 m – 1.75 m lang, een breed postuur en een kaal hoofd. Hij droeg een groenkleurige dikke jas met bontkraag.
[getuige 1] heeft voorts verklaard dat het meisje dat hij, kort samengevat, met de schutter door de zaak heeft zien rennen een collega van hem bij sportschool ‘All Sports’ te Amstelveen was, genaamd [vriendin van de verdachte] en dat de schutter haar vriend, [verdachte], was, die bij ‘All Sports’ trainde.
Dat deze identificatie zou zijn ingegeven door geruchten die [getuige 1] heeft gehoord tussen de schietpartij in de vroege ochtend van 27 november 2010 en 30 november 2010, de dag waarop hij zijn verklaring heeft afgelegd, acht het hof niet aannemelijk.
De omschrijving die [getuige 1] van [verdachte] geeft, komt namelijk overeen met het direct na de schietpartij door [getuige 3] gegeven signalement, terwijl beiden ook spreken over een groene jas met bontkraag die zou zijn gedragen. Bovendien kende [getuige 1] de schutter en ook diens vriendin persoonlijk, zodat het onwaarschijnlijk is dat hij deze eerst niet zou hebben herkend, maar wel na het vernemen van een gerucht dat [verdachte] de schutter was.
De aanwijzing door [getuige 1] van de verdachte, in gezelschap van zijn [vriendin van de verdachte], als aanwezig in en rennend door Maal 3 in de vroege ochtend van 27 november 2010, en de conclusie van het hof dat [verdachte] de schutter was, worden voorts ondersteund door het volgende onderdeel van de verklaring die [slachtoffer 1] op 30 november 2010 heeft afgelegd :
“Het meisje dat op zaterdag 27 november 2010 bij de schietpartij aanwezig was, volgens mij de vriendin van de dader, heet [vriendin van de verdachte]. Ik dacht al dat ik haar weleens eerder gezien had. Ik kom weleens in het café Sticks in het Stadshart van Amstelveen. Ik had het idee dat ik haar daarvan kende. Ik ben op Hyves gaan zoeken op het profiel van café Sticks. Daar staan foto’s op van mensen die vrienden zijn geworden van het profiel Sticks. Ik ben de foto’s door gaan bladeren en zag een foto waar dat meisje op stond. Toen ik erop klikte, kwam ik op haar Hyves profiel uit. Zodoende weet ik dat ze [vriendin van de verdachte] heet”.
Het hof hecht aan deze herkenning door [slachtoffer 1] van [vriendin van de verdachte] in het bijzonder waarde, omdat hij haar heeft herkend van een foto op een Hyves-pagina waarop drie jonge vrouwen zijn afgebeeld. Bij die foto was niet vermeld wie van deze personen [vriendin van de verdachte] was. Hij heeft op die foto de rechter vrouw aangewezen als de vriendin van de schutter. Ter terechtzitting in hoger beroep is de foto aan de verdachte voorgehouden. Hij herkende daarop de door [slachtoffer 1] aangewezen vrouw als zijn vriendin.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde.
De verdediging heeft vraagtekens geplaatst bij de herkenning door [slachtoffer 1] van de verdachte als de schutter van een op het Internet geplaatste foto van de verdachte.
Deze herkenning is als volgt tot stand gekomen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij van iemand in Maal 3 had gehoord dat [verdachte] de schutter zou zijn geweest. Hij is vervolgens via Google afbeeldingen op de naam van [verdachte] gaan zoeken; hij vond zo een aantal foto’s van een man die hij meteen herkende als de schutter. De foto’s waarop hij de schutter het duidelijkst herkende zijn bij het proces-verbaal gevoegd. De verdachte heeft erkend dat het inderdaad om foto’s van hem gaat.
Wat er verder ook zij van de waarde van deze herkenning, verdere bespreking daarvan kan achterwege blijven, nu deze herkenning niet door het hof als bewijs wordt gebezigd. Geconstateerd kan voorts worden dat de herkenning in elk geval geen contra-indicatie is voor het bewijs dat de verdachte de schutter was.
De verdediging heeft ten slotte bezwaren opgeworpen tegen de mate van betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 4]. Deze bezwaren kunnen om dezelfde reden buiten bespreking blijven.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 subsidiair:
hij op 27 november 2010 te Amstelveen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] een schot af te vuren waardoor die [slachtoffer 1] in diens bovenbeen is geraakt;
feit 2 subsidiair:
hij op 27 november 2010 te Amstelveen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] een of meer schoten af te vuren waardoor die [slachtoffer 2] in diens bovenbeen is geraakt.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De raadsman heeft in geval van een eventuele strafoplegging verzocht rekening te houden met de enorme impact die de strafzaak op het leven van de verdachte heeft gehad, aangezien de verdachte als gevolg van de strafzaak vroegtijdig een einde heeft moeten maken aan zijn professionele kickbokscarrière. Ten slotte heeft de raadsman gevraagd de voorlopige hechtenis van de verdachte, indien niet wordt gekomen tot oplegging van een gevangenisstraf die de duur van de thans ondergane voorlopige hechtenis overtreft, met onmiddellijke ingang op te heffen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft om niets van korte afstand in de bovenbenen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geschoten. Als gevolg van deze schietpartij hebben beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Blijkens de slachtofferverklaring van 18 april 2011 van [slachtoffer 1] heeft hij gedurende anderhalve maand niet goed kunnen lopen. Ook heeft hij niet kunnen kickboksen, welke sport hij als hobby beoefent. Los van dit fysieke ongemak heeft hij studievertraging opgelopen en psychische klachten gehad. Uit de slachtofferverklaring van 14 april 2011, waarin de fysieke en psychische gevolgen van het voorval voor [slachtoffer 2] staan beschreven, is duidelijk geworden dat hij eveneens langdurig heeft geleden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van de schietpartij.
Het hof rekent het de verdachte aan dat de slachtoffers door de verdachte aan buitensporig geweld zijn blootgesteld, op straat, voor een publieke gelegenheid, hetgeen niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij andere cafébezoekers die van een en ander getuige zijn geweest angstgevoelens teweeg heeft gebracht. Voorts leert de ervaring dat hetzelfde geldt voor een kring van burgers die via via, uit de media of anderszins vernemen van dergelijk gebruik van een vuurwapen.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
De verdachte heeft geen medewerking verleend aan een psychologisch onderzoek, waarvan de uitkomst het hof wellicht aanleiding had kunnen geven rekening te houden met de psychische gesteldheid van de verdachte. De verdachte heeft voorts beide feiten steeds ontkend. Van het verschaffen van enig inzicht in het waarom van zijn handelen, laat staan van een spijtbetuiging zijnerzijds, is dus geen sprake.
Het hof ziet dan ook geen aanknopingspunten om, zoals door de raadsman is verzocht, de hierna te noemen straf te matigen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 december 2011 is de verdachte eerder veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Het hof ziet hierin aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Nu het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de tot nu toe door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis overtreft, wijst het hof het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1268,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep tot een bedrag van EUR 1268,00 toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en daarbij andermaal, naast de hoofdsom, vergoeding van de wettelijke rente gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna genoemd bedrag, met vergoeding van de wettelijke rente zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 3.436,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep tot een bedrag van EUR 3.436,80 toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna genoemd bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.268,00 (twaalfhonderd achtenzestig euro), te weten een bedrag van EUR 168,00 (honderdachtenzestig euro) ter zake van geleden materiële schade en een bedrag van EUR 1.100,00 (elfhonderd euro) ter zake van geleden immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van EUR 1.268,00 (twaalfhonderd achtenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting, ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 3.436,80 (vierendertighonderdzesendertig euro en tachtig eurocent), te weten een bedrag van EUR 636,80 (zeshonderdzesendertig euro en tachtig eurocent) ter zake van geleden materiële schade en een bedrag van EUR 2.800,00 (achtentwintighonderd euro) ter zake van geleden immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 3.436,80 (vierendertighonderdzesendertig euro en tachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. P.C. Kortenhorst en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2012.