GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging.
Beslissing van 7 februari 2012 in de zaak van:
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam],
APPELLANT,
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op
2 augustus 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 7 juni 2011. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 12 oktober 2010 gegrond verklaard en de door geïntimeerde, verder klager, tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht op een onderdeel gegrond en voor het overige ongegrond verklaard, onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klager is op 13 september 2011 een verweerschrift – met bijlage – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 januari 2012.
De gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager is na sluiting van de zitting verschenen. Het hof heeft klager alsnog de gelegenheid gegeven het woord te voeren.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. Die feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen op het volgende neer:
i. De gerechtsdeurwaarder was belast met de executie van een op 24 februari 2010 tegen klager gewezen vonnis, waarbij klager is veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van zijn woning.
ii. Klager heeft op 8 april 2010 de sleutels van zijn woning ingeleverd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Bij die gelegenheid is gesproken over de betaling van de schuld. Klager heeft daarbij te kennen gegeven een betalingsvoorstel te zullen doen, omdat een eventueel loonbeslag voor hem een gedwongen ontslagprocedure tot gevolg zou hebben.
iii. Op 12 april 2010 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder voorgesteld om € 200,- per maand op de schuld af te lossen.
iv. De gerechtsdeurwaarder heeft op 14 april 2010 ten laste van klager loonbeslag gelegd. Klager heeft hiervan via zijn werkgever op dezelfde dag kennisgenomen.
v. Eveneens op 14 april 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief het betalingsvoorstel van klager afgewezen, welke brief klager op 16 april 2010 heeft ontvangen.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze alvorens te reageren op het door klager ingediende betalingsvoorstel ten laste van klager loonbeslag heeft gelegd. Door het gelegde loonbeslag is klager ermee bekend geworden dat de gerechtsdeurwaarder zijn voorstel had afgewezen.
4.2. Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder zijn betalingsvoorstel op geen enkele wijze serieus genomen. Dit klemde te meer daar de gerechtsdeurwaarder wist dat een loonbeslag nadelige consequenties zou hebben voor de baan van klager.
Een loonbeslag als executiemiddel zou “ultimum remedium” moeten zijn, aldus klager.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij wel degelijk naar het betalingsvoorstel van klager heeft gekeken, maar dat het aanbod dusdanig laag was dat het is afgewezen.
5.2. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft hij niet verwijtbaar gehandeld door direct na afwijzing van het betalingvoorstel ten laste van klager loonbeslag te leggen. Gelet op de vele schulden van klager was het aannemelijk dat op korte termijn andere schuldeisers loonbeslag zouden leggen, hetgeen uiteindelijk ook is gebeurd.
5.3. Bovendien meent de gerechtsdeurwaarder dat hij niet gehouden is met een schuldenaar te onderhandelen over de wijze waarop die wil voldoen aan een executabel rechterlijk vonnis. In het onderhavige geval was die verplichting er zeker niet, omdat het gezien de financiële situatie van klager niet voor de hand lag dat hij met een hoger aanbod zou komen.
5.4. Voorts voert de gerechtdeurwaarder aan dat door een samenloop van omstandigheden de afwijzing van het betalingsvoorstel klager later heeft bereikt dan de betekening van het loonbeslag. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder dienaangaande verklaard dat op dezelfde dag dat de brief aan klager – met daarin de afwijzing van zijn betalingsvoorstel – op de post is gegaan hij voor een afspraak in [plaats] moest zijn, waar ook de toenmalige werkgever van klager is gevestigd. Uit efficiencyoverwegingen heeft de gerechtsdeurwaarder toen meteen beslag gelegd.
6.1. Het hof is - anders dan de kamer - van oordeel dat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder niet in strijd is met enige tuchtrechtelijke norm. Allereerst is het wettelijk uitgangspunt dat een schuldenaar alleen met toestemming van de schuldeiser bevoegd is om het verschuldigde in termijnen te voldoen. Dat houdt in dat een schuldeiser een aangeboden betalingsregeling mag weigeren. Anderzijds is het zo dat indien de gerechtsdeurwaarder een debiteur in de gelegenheid stelt om een betalingsvoorstel te doen, hij een tijdig gedaan voorstel van die debiteur dient af te wachten, voordat hij overgaat tot het nemen van (verdere) rechtsmaatregelen.
Onweersproken is komen vast te staan dat klager op 8 april 2010 met de gerechtsdeurwaarder een afspraak heeft gemaakt dat hij een betalingsvoorstel zou doen. Tevens staat vast dat klager op 12 april 2010 aan de gerechtdeurwaarder een betalingsvoorstel heeft gedaan van € 200,- per maand ter aflossing van een schuld die op dat moment ongeveer € 10.000,- bedroeg. Voorts is gebleken dat er bij een door de gerechtsdeurwaarder te leggen loonbeslag ruim € 1.000,- per maand voor beslag vatbaar zou zijn. Het voorstel van klager week derhalve zo ver af van wat bij loonbeslag voor beslag vatbaar zou zijn dat de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten dat hij te voortvarend heeft gehandeld door op 14 april 2010 ten laste van klager loonbeslag te leggen. De omstandigheid dat klager via het loonbeslag heeft moeten vernemen dat zijn betalingsvoorstel was verworpen - hoe ongelukkig ook - maakt het vorenstaande niet anders. Dat, zoals klager stelt, de gerechtsdeurwaarder niet serieus naar het betalingsvoorstel heeft gekeken is het hof in deze niet gebleken. De klacht is ongegrond.
6.2. Gezien het voorgaande is het hof tevens – in tegenstelling tot de kamer – van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet gehouden was klager de gelegenheid te bieden een nieuw voorstel te doen.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en
L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 februari 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 7 juni 2011 zoals bedoeld in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met zaaknummer 822.2010 ingediend door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij beschikking van 12 oktober 2010 (zaaknummer 578.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.
Bij brief van 1 november 2010 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Bij brief van 12 november 2010 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 januari 2011 waarbij de behandeling op verzoek van klager is aangehouden tot een nader te bepalen datum.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De behandeling van het verzet is nader bepaald op 26 april 2011.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 14 maart 2011 verzocht de zaak op de stukken af te doen.
De behandeling van het verzet is voortgezet op openbare terechtzitting van 26 april 2011 waar niemand is verschenen.
Van de voortgezette behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 7 juni 2011.
2. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager het volgende aangevoerd. De beslissing van de voorzitter acht klager onbegijpelijk omdat klager in de gelegenheid had moeten worden gesteld te reageren op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder. Klager is het er niet mee eens dat hij zich tot de executierechter had moeten wenden. Dan zouden alle klachten over gerechtsdeurwaarders die een vonnis executeren voorgelegd moeten worden aan de executierechter. In dat geval zou de rechtsbescherming via het tuchtrecht illusoir worden. Er is niet alleen geklaagd over de executie. Klager is het eveneens niet eens met de overweging dat de gerechtsdeurwaarder gelet op de hoogte van de schuld en de aangeboden regeling, het voorstel van klager mocht afwijzen. Klager vraagt zich af waarop dat is gebaseerd. Dat er geen toezeggingen zijn gedaan is ook onjuist. Klager is door het handelen van de gerechtsdeurwaarder wel degelijk gedwongen geweest zijn dienstverband te beeindigen. De ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder is geen vrijbrief om handelingen te verrichten die ertoe leiden dat een klager in de positie komt zijn dienstverband op te zeggen. Als openbaar ambtenaar gelden voor hem hogere normen, als een belangenafweging en een proportionaliteitstoetsing. Daarnaast is het standaardpraktijk dat gerechtsdeurwaarders na een vonnis eerst contact opnemen met de schuldenaar om een minnelijke regeling overeen te komen.
3. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
4.1 In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij wist dat een loonbeslag voor zijn werkgever reden zou zijn om klager niet in dienst te houden, althans dat veelvuldig loonbeslag werd opgevat als plichtsverzuim. Op 8 april 2010 is afgesproken dat klager een voorstel zou doen voor een regeling ter voldoening aan het vonnis. Onverwacht is echter loonbeslag gelegd. Als gevolg waarvan klager gedwongen ontslag heeft genomen.
4.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast dat deze geen loonbeslag had mogen leggen, gelet op de ernstige gevolgen voor klager, waarvan de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was. De gerechtsdeurwaarder had nog niet eens op zijn betalingsvoorstel gereageerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat een verzoek tot een regeling niet betekent dat geen beslag gelegd mag worden, is niet juist. Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder zijn voorstel nooit serieus in overweging willen nemen.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat het onder andere betreft een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.
5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat niet gebleken is dat door de gerechtsdeurwaarder toezeggingen zijn geschonden. Gelet op de hoogte van de schuld en de aangeboden regeling, mocht hij het voorstel van klager afwijzen. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag. Met klager is intensief contact geweest hetgeen ertoe heeft geleid dat het beslag op 28 april 2010 is opgeschort. Dat klager zich gedwongen voelde zijn dienstverband te beëindigen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 Uit de gerechtsdeurwaarderswet noch uit een andere regel van Nederlands recht volgt de verplichting om een klager voordat een voorzittersbeslissing wordt gegeven te laten reageren op het verweer van de gerechtsdeurwaarder (LJN: BN7335, Notariskamer Gerechtshof Amsterdam).
6.2 Anders dan klager meent is het doel van het tuchtrecht niet om op directe wijze de juridische belangen van klagers te beschermen. Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen (HR 12 juli 2002, RvdW 2002,122).
6.3 De overweging van de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder gelet op de hoogte van de schuld en de aangeboden regeling, het voorstel van klager mocht afwijzen is in overeenstemming met artikel 6:29 BW. Op grond daarvan is een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit artikel brengt derhalve mee dat de schuldeiser gedeeltelijke nakoming kan weigeren.
6.4 In zoverre falen de door klager in verzet aangevoerde gronden.
6.5 Klager heeft wel een punt ten aanzien van het gelegde loonbeslag. Uit de stukken blijkt dat hij op 8 april 2010 met de gerechtsdeurwaarder heeft gesproken over een afbetalingsregeling. In dat gesprek werd de gerechtsdeurwaarder bekend met de werkgever van klager. Op 12 april 2010 heeft klager een schriftelijk afbetalingsvoorstel gedaan. Op 14 april 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag onder de werkgever van klager gelegd. Op 14 april 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een brief gestuurd met de mededeling dat het afbetalingsvoorstel werd afgewezen.
6.6 Of er al dan niet terecht loonbeslag is gelegd, is niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Wel wordt hier geoordeeld dat de deurwaarder de afwijzing van de regeling, eerder aan klager bekend moeten worden gemaakt teneinde klager in de gelegenheid te stellen een ander (beter) voorstel te doen. Daarvoor was te meer reden gezien de extra belasting van het loonbeslag voor klager, waarvan vaststaat dat de gerechtsdeurwaarder daarmee bekend was. In de visie van klager hing het voorstel voor een regeling nog en is het naar het oordeel van de Kamer laakbaar om alvorens de afwijzing bekend te maken, beslag te leggen. In die zin is dit onderdeel van de klacht door klager terecht voorgesteld.
6.4 De beslissing van de voorzitter kan op grond van het voorgaande op dit onderdeel niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Voor het overige wordt de beslissing van de voorzitter bevestigd.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart het verzet gegrond voor zover het verzet is gericht tegen het feit dat beslag is gelegd voordat klager kon reageren op de afwijzing van zijn regelingsvoorstel;
? vernietigt de beslissing van de voorzitter op dit punt;
? verklaart de klacht op dit onderdeel gegrond;
? leg aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op,
? verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter en mr. A.W.J. Ros en M.J-M.L. Baudoin leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.