ECLI:NL:GHAMS:2012:BV2142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.761
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik door verhuurder met inwonende au pair

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een huurovereenkomst tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, die zelf een deel van het pand bewoont, heeft de huurovereenkomst opgezegd met het argument van 'dringend eigen gebruik'. De huurder, die sinds 1980 de woning huurt, heeft de huuropzegging betwist. De verhuurder heeft aangevoerd dat hij en zijn partner een au pair willen inwonen voor de zorg van hun kind. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het inwonen van een au pair niet kan worden aangemerkt als 'dringend eigen gebruik', tenzij kan worden aangetoond dat de zorg voor het kind dit vereist. Het hof heeft deze beslissing bevestigd, waarbij het heeft opgemerkt dat de verhuurder niet heeft aangetoond dat er geen andere mogelijkheden voor kinderopvang zijn. Bovendien is de huidige woning van de verhuurder, met een oppervlakte van 116 m2, niet te klein voor een gezin met twee kinderen. Het hof heeft de grief van de verhuurder verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de verhuurder in de proceskosten van het hoger beroep is verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE (VOORHEEN VIJFDE) MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. H.M. Meijerink te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 5 april 2011 is appellant (hierna: [appellant]) in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder zaak-/rolnummer CV 10-23744 tussen partijen – [appellant] als eiser en geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]) als gedaagde – gewezen en uitgesproken op 14 februari 2011.
De appeldagvaarding bevat één grief. Overeenkomstig dit exploot heeft [appellant] ter rolle bewijs aangeboden, bescheiden in het geding gebracht, en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof, na vernietiging van het vonnis waarvan beroep, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woning [adres], eerste verdieping te [gemeente] zal beëindigen met veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van die woning, en voorts [geïntimeerde] in de proceskosten zal verwijzen, een en ander zoals in (het petitum van) de appeldagvaarding nader omschreven.
Nadien heeft [appellant] nog een “akte houdende aanvulling feiten” genomen.
Bij memorie heeft [geïntimeerde] vervolgens op de grief en op de inhoud van die akte geantwoord en beschei¬den in het geding gebracht, met conclu¬sie, kort gezegd, dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Partijen hebben de zaak op 28 november 2011 doen bepleiten, [appellant] door mr. F.L.J. van Dijk, advocaat te Amsterdam, [geïntimeerde] door mr. Meijerink voornoemd, wederzijds aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Bij die gelegenheid heeft [appellant] nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd. Het hof zal oordelen op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. De feiten
2.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.4 feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Aangezien deze feiten niet in geschil zijn zal ook het hof daarvan uitgaan.
2.2 Het gaat, mede gelet op hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt en niet of onvoldoende is weersproken, in deze zaak om het volgende.
(i) [geïntimeerde] huurt vanaf 25 januari 1980 de zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [gemeente], tegen een huurprijs van laatstelijk (ongeveer) € 434,- per maand.
(ii) [appellant] is sinds ruim twaalf jaar eigenaar van het desbetreffende pand en verhuurder van de door [geïntimeerde] bewoonde woning. Sinds februari 2009 bewoont [appellant] zelf, met zijn levensgezel en hun kind, de daarboven gelegen woning met huisnummer [nummer].
(iii) De door [appellant] en de zijnen bewoonde woning bestaat uit twee woonlagen met een woonkamer en keuken op de middelste verdieping en daarboven drie kamers en een badkamer.
(iv) Per aangetekende brief van 22 februari 2010 heeft [appellant] de huurovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd tegen 1 september 2010, met onder andere een aanbod van huurcompensatie gedurende één jaar. [geïntimeerde] is met de huuropzegging niet akkoord gegaan.
3. Beoordeling
3.1 [appellant] vordert in deze procedure beëindiging van de huurovereenkomst met [geïntimeerde] wegens ‘dringend eigen gebruik’ als bedoeld in art. 7:274, eerste lid, aanhef en onder c BW.
3.2 Dit ‘dringend eigen gebruik’ heeft [appellant] in eerste aanleg onderbouwd met de stelling dat hijzelf en zijn partner inwoning willen bieden aan de au pair die voor hun kind zorgt.
3.3 De kantonrechter heeft hierin geen ‘dringend eigen gebruik’ gezien, met name omdat [appellant] niet heeft toegelicht dat kinderopvang in de vorm van een inwonende au pair in zijn situatie de enige oplossing is, waarbij de kantonrechter in aanmerking heeft genomen dat in een stad als [gemeente] andere mogelijkheden voor kinderopvang voorhanden zijn.
3.4 De grief strekt ertoe dit oordeel aan te tasten waarbij tevens wordt betoogd (zo volgt uit de na de memorie nog genomen akte) dat het ‘dringend eigen gebruik’ inmiddels ook voortvloeit uit gezinsuitbreiding: de partner van [appellant] is (hoog)zwanger van hun tweede kind.
3.5 Met betrekking tot de au pair betoogt [appellant] dat het vele malen praktischer zou zijn indien zij inwonend is, dat zij op grond van ‘geldende regelgeving’ (in verband met haar verblijfsvergunning) verplicht is bij [appellant] in te wonen, en dat het nu voor haar gevonden onderdak slechts tijdelijk is.
3.6 Het hof kan de juistheid van deze stellingen in het midden laten, aangezien [appellant] ook in hoger beroep niet de bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd waaruit ten minste volgt dat de verzorging van zijn kind geen andere keuze laat dan het aantrekken van een inwonende au pair. Dit wordt niet anders doordat [appellant] bij pleidooi – in algemene termen - heeft aangevoerd dat het schaarser en (dus) duurder worden van plaatsen in een kinderdagverblijf meebrengt dat het inhuren van een au pair inmiddels als normaal moet worden beschouwd.
3.7 Overigens verenigt het hof zich geheel met het in de overwegingen van de kantonrechter besloten liggende oordeel dat het bieden van inwoning aan een au pair slechts ‘dringend eigen gebruik’ in de zin van art. 7:274, eerste lid, aanhef en onder c BW kan opleveren indien ten minste in voldoende mate is gesteld en (bij betwisting) aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke verzorging van het kind dringend vergt dat de daarvoor aangetrokken kracht inwonend is. In zoverre faalt de grief.
3.8 Dat doet de grief ook voor zover [appellant] zijn vordering thans doet steunen op de verwachting dat er spoedig een tweede kind zal zijn, reeds omdat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat de nu door [appellant] en de zijnen bewoonde woning een oppervlakte van 116 m2 beslaat, hetgeen in beginsel, mede gelet op de plaatselijke voorschriften, voor een gezin met twee kinderen niet als te weinig kan worden beschouwd. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel dwingen zijn gesteld noch gebleken.
4. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 284,- voor verschotten en € 2.682,- voor salaris van de advocaat, op de voet van artikel 243 Rv (oud) te betalen aan de griffier van het hof;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J. Wortel en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.