ECLI:NL:GHAMS:2012:4488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.087.977/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris met betrekking tot specificatie van werkzaamheden en waarheidsgetrouwe verklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer van toezicht over notarissen. De klager, vertegenwoordigd door mr. J.G.W. Bors, had een klacht ingediend tegen de notaris, vertegenwoordigd door mr. P.J.B. Koetsier, over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden had uitgevoerd. De klacht bestond uit negen onderdelen, waarvan de eerste zeven eerder door de kamer van toezicht als niet-ontvankelijk waren verklaard. Het hof heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor deze onderdelen, omdat er geen rechtsmiddel openstond tegen de eerdere beslissing van de kamer.

De klachtonderdelen die wel in hoger beroep zijn behandeld, betroffen de specificatie van de werkzaamheden door de notaris en de waarheidsgetrouwe verklaring die de notaris had afgelegd tijdens een getuigenverhoor. Het hof oordeelde dat de notaris tekort was geschoten in zijn verplichting om een specificatie van zijn werkzaamheden te geven, aangezien hij dit pas na een lange periode had gedaan. Dit klachtonderdeel werd gegrond verklaard en de kamer legde de notaris een waarschuwing op.

Wat betreft de beschuldiging dat de notaris onwaarheid had gesproken, oordeelde het hof dat niet was komen vast te staan dat de notaris niet de waarheid had gesproken. De kamer van toezicht had de verklaringen van de notaris als geloofwaardig beoordeeld en de klacht op dit punt ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kamer van toezicht, waarbij de notaris een waarschuwing werd opgelegd voor het niet tijdig specificeren van zijn werkzaamheden, maar de overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 14 februari 2012 (bij vervroeging) in de zaak van:
[naam],
wonende te [gemeente],
APPELLANT,
gemachtigde:
mr. J.G.W. Bors, advocaat te Utrecht
t e g e n
[naam],
notaris te [gemeente],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde:
mr. P.J.B. Koetsier,advocaat te Amsterdam.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 26 mei 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder de kamer, van 28 april 2011, waarbij de kamer de klacht van klager tegen geïntimeerde, verder de
notaris, voor een deel gegrond heeft verklaard, onder oplegging van de maatregel van waarschuwing, en voor het overige ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van klager is op 14 oktober 2011 een aanvullend beroepschrift, gedateerd op 5 juli 2011, ter griffie van het hof ingekomen. Voorts zijn van klager op 11 en 12 december 2011 aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 16 december 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2011, alwaar klager en de notaris – vergezeld van hun gemachtigden – zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, klager en de gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep
3.1. De klacht van klager, zoals deze op 22 april 2010 bij de kamer werd ingediend, bestond uit 9 onderdelen. In zijn beslissing van 29 april 2010 heeft de voorzitter van de kamer de klachtonderdelen 1 tot en met 7 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing van de voorzitter verzet aangetekend. De kamer heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 14 september 2010 op de grond dat het verzet niet was ingesteld binnen de bij artikel 99 lid 6 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) bepaalde termijn van veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van de beslissing van de voorzitter. Op de klachtonderdelen 8 en 9 heeft de kamer vervolgens beslist bij de beslissing waarvan beroep.
3.2. In zijn hoger beroep stelt klager de klachtonderdelen1 t/m 7 opnieuw aan de orde. Op grond van artikel 99 lid 10 Wna staat echter tegen de beslissing van de kamer van 14 september 2010 geen rechtsmiddel open. Het hof is niet gebleken dat in de procedure, die geleid heeft tot de beslissing van de kamer van 14 september 2010 een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zodat er aanleiding zou kunnen zijn het appelverbod te doorbreken. Klager kan dan ook in zoverre niet worden ontvangen in zijn hoger beroep.
3.3. Voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de klachtonderdelen 8 en 9. waarop in de beslissing waarvan beroep is beslist, zal dit in het navolgende worden behandeld.
4.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
5.
De standpunten van partijen
5.1. Klager verwijt de notaris het volgende:
a. de notaris heeft, ondanks zijn toezegging daartoe, geen specificatie gegeven van zijn in rekening gebrachte werkzaamheden;
b. de notaris heeft, in zijn ten overstaan van de rechtbank Utrecht onder ede afgelegde getuigenverklaring van 10 februari 2010, niet de waarheid gesproken.
5.2. Klager heeft zijn hiervoor onder a. genoemde klacht uitgebreid in die zin dat de klacht ook betrekking heeft op de inhoud van de – inmiddels gegeven – specificatie.
5.3. Voor het overige blijken de standpunten van partijen uit de beslissing waarvan beroep.
6.
De beoordeling
6.1. Met betrekking tot de beide klachtonderdelen zoals weergegeven onder 5.1. heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zicht verenigt.
6.2. Voor zover klager zijn klacht in hoger beroep heeft uitgebreid – zoals omschreven onder 5.2. – oordeelt het hof dat geen kennis kan worden genomen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Het hof zal klager dan ook in zoverre niet ontvankelijk verklaren.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
Het hof:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de met de beslissing van de kamer van 14 september 2010 afgedane onderdelen1 t/m 7 van zijn klacht;
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht, zoals genoemd onder 5.2;
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 februari 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE AMSTERDAM
Beslissing van 28 april 2011 in de zaak met nummers 479267 NT 10-40 P in de zaak:
[naam],
wonende te [gemeente],
raadsman: mr J.A.Th. Spoor,
klager,
tegen:
[naam],
notariste [gemeente].
Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
  • klaagschrift met bijlagen van 21 april 2010;
  • beslissing van de voorzitter van 29 april 2010;
  • beslissing van de kamer van 14 september 2010;
  • verweerschrift met bijlagen van 29 september 2010;
  • repliek met bijlage van 25 november 2010;
  • dupliek met bijlage van 19 januari 2011.
Bij beslissing van 29 april 2010 - die als hier ingelast en overgenomen wordt beschouwd en in fotokopie aan deze beslissing is gehecht - heeft de voorzitter van de kamer van toezicht de klachtonderdelen, vermeld in het klaagschrift onder 1 tot en met 7 als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. Klager heeft tegen de beslissing van de voorzitter verzet aangetekend. De kamer van toezicht heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 14 september 2010, aangezien het verzet niet was ingesteld binnen de bij de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) bepaalde termijn van veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van de beslissing van de voorzitter. In die beslissing heeft de kamer voorts bepaald dat de notaris, zoals reeds vermeld in voornoemde beslissing van de voorzitter, diende te antwoorden op de klachtonderdelen genoemd onder 8 en onder 9 van het klaagschrift (hierna te noemen onder de nummers 2.1 en 2.2). Daarover dient de kamer derhalve nog uitspraak te doen.
Bij de mondelinge behandeling op 3 maart 2011 van de hiervoor genoemde klachtonderdelen waren klager, bijgestaan door zijn raadsman, en de notaris aanwezig. Beiden hebben het woord gevoerd, klager aan de hand van een pleitnotitie. Uitspraak is bepaald op 28 april 2011.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
Klager en zijn ex-partner mevrouw [X] hebben op 17 maart 1995 een samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat in het geval er een geschil zou bestaan over de uitleg of de wijze van uitvoering van de overeenkomst, een derde in onderling overleg of bij gebreke daarvan op verzoek van de meest gerede partij door een notaris kan worden aangewezen om een vaststellingsovereenkomst tot stand te doen komen (conform titel 15 van boek 7 Burgerlijk Wetboek).
In een brief van 25 augustus 2008 heeft notaris [naam] klager bericht dat [notaris] zich bereid had verklaard als bindend adviseur op te treden in het tussen klager en zijn ex-partner gerezen geschil over de verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen en gelden.
Op 24 juni 2009 heeft de notaris zijn bindend advies aan partijen bekend gemaakt.
Op 10 februari 2010 heeft de notaris ten overstaan van de sector handels- en familierecht van de rechtbank Utrecht onder ede een verklaring afgelegd in de procedure van [X] tegen klager.

2.De klacht

2.1
Klager verwijt de notaris dat hij, ondanks zijn toezegging, geen specificatie heeft gegeven van zijn werkzaamheden.
2.2
Klager verwijt de notaris dat hij in zijn verklaring van 10 februari 2010, afgelegd ten overstaan van de sector handels- en familierecht van de rechtbank Utrecht, niet de waarheid heeft gesproken.
Klager stelt dat de notaris heeft gelogen over feiten en data, onder meer betreffende het aanvaarden van de opdracht, de omschrijving van de geschilpunten en de omgang met de dossierstukken.

3.Het verweer

3.1
De notaris heeft bij verweerschrift een urenspecificatie overgelegd. Hij stelt dat hij veel meer tijd aan het dossier heeft besteed dan dat hij in rekening heeft gebracht. Overigens is naar zeggen van de notaris het grootste gedeelte van die rekening betaald door de ex-partner van klager.
3.2
De notaris zegt naar eer en geweten antwoord te hebben gegeven toen hij onder ede bij de rechtbank een verklaring moest afleggen. Hij zegt daarbij niet te hebben gelogen en ook niet te weten wat voor zin dat zou hebben. De notaris zegt geen vertrouwelijke stukken te kennen die hij niet aan de ex-partner zou hebben mogen doorsturen.
Hij meent dat hij niet in verzuim is geweest met het doorsturen van stukken van de ene partij naar de ander. De notaris benadrukt dat hij is opgetreden als bindend adviseur en niet als raadsman van klager of diens ex-partner.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. Beoordeeld dient te worden of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2
Vast staat dat klager op 17 maart 2009 de notaris om een specificatie van de rekening voor het bindend advies heeft gevraagd, waarna de notaris op 20 maart 2009 de toezegging heeft gedaan die specificatie te verzorgen. De notaris heeft, ondanks rappel van klager, echter deze specificatie pas bij verweerschrift ingediend, na daarom gevraagd te zijn door de voorzitter van de kamer. De kamer is dan ook van oordeel dat indien een notaris declareert op basis van bestede uren, hij desgevraagd binnen een redelijke termijn zijn nota moet specificeren.
De notaris heeft hiermee echter 1,5 jaar gewacht. Dit is geen redelijke termijn.
De notaris is op dit punt tekortgeschoten. Het klachtonderdeel wordt gegrond verklaard en de kamer acht de maatregel van waarschuwing passend.
4.3
Aan de hand van door klager in de repliek en de pleitnotitie opgesomde reacties op de punten in de getuigenverklaring van de notaris oordeelt de kamer als volgt over de klacht dat de notaris als getuige onwaarheid zou hebben gesproken:
 De punten 2, 3, 4, 5 en 7 van de getuigenverklaring van de notaris gaan over het zenden van stukken door klager en zijn ex-partner aan de notaris. De notaris verklaart dat hij partijen verzocht heeft hem, naast hun formele standpunt, hun persoonlijke standpunt in eigen bewoordingen mee te delen en dat hij dit stuk vertrouwelijk zou behandelen. Hij zegt van de ex-partner een uitvoerig stuk met persoonlijke opvattingen te hebben ontvangen. Hij heeft dit stuk dus niet naar klager gestuurd. De notaris erkent ook een stuk van klager te hebben ontvangen, maar zegt dat niet als persoonlijk stuk te hebben gezien, maar als een overzicht van zakelijke punten. Daarom heeft hij dit stuk doorgestuurd naar [X].
Dat klager het daarmee niet eens is, betekent naar het oordeel van de kamer nog niet dat de notaris daarmee onwaarheid heeft gesproken.
Klager is het niet eens met deze handelwijze van de notaris, die zijn stuk wel heeft doorgestuurd, maar het stuk van zijn ex-partner als vertrouwelijk aan haar retour heeft gezonden. Dat levert echter geen leugenachtige verklaring op.
De notaris heeft als getuige ook toegegeven dat het stuk van [X] “zijdelings in de vorm van irritatie” bij de besprekingen is voorgeko men; naar zijn beleving heeft dat echter het proces van het bindend advies niet belemmerd. Dat klager over een en ander een andere mening heeft, maakt de verklaring niet leugenachtig.
  • Hetzelfde geldt voor punt 8 van de verklaring. In dit punt verklaart de notaris over de inspraak die partijen hebben gehad over het verloop van de procedure. Dat de geschilpunten vaststonden levert, anders dan klager meent, geen schriftelijke agenda voor de procedure op.
  • Klager en de notaris verschillen eveneens van mening over de vraag of alle geschilpunten zijn besproken. De notaris meent van wel, klager vindt dat zijn standpunten onvoldoende aan bod zijn gekomen. Het feit dat de notaris daar anders over denkt, betekent niet dat hij daarover onwaarheid spreekt. Ook op dit punt (9) heeft de notaris geen onwaarheid gesproken.
  • Het feit dat de notaris vele stukken uit het procesdossier in zijn kast heeft liggen (en misschien wel het hele dossier) hoeft nog niet te betekenen dat hij zich daarin ook verdiept heeft (zoals hij dan ook verklaart in punt 10), zodat de kamer ook daarin geen leugen ziet.
  • In zijn reactie op punt 11 van de verklaring van de notaris verwijt klager de notaris bepaalde zaken die de notaris zou hebben nagelaten. Klager beroept zich op bepaalde feiten, waarover de notaris echter niets heeft verklaard, zodat ook op dit punt geen sprake is van een leugenachtige verklaring.
  • Naar de mening van klager heeft de notaris zijn beslissing niet deugdelijk gemotiveerd. Dat wil echter niet wil zeggen dat als de notaris daar (in punt 12) anders over denkt, hij niet de waarheid zou hebben gesproken.
  • De notaris heeft (in punt 13) bedoeld het bindend adviseurschap te aanvaarden, onder de voorwaarde dat zowel klager als zijn ex-partner het eens zouden zijn met zijn optreden als zodanig. Daarin had de notaris wellicht duidelijker moeten zijn naar partijen, maar het betekent niet dat hij daarover onwaarheid spreekt.
  • In punt 14 verklaart de notaris niet zeker te weten of hij in een bepaalde periode inhoudelijke stukken heeft ontvangen, hetgeen niet als een onwaarheid kan worden aangemerkt.
  • In zijn reactie op punt 15 wordt door klager geen leugen gesteld.
  • De reactie van klager op punt 16 van de verklaring betreft een inhoudelijk bezwaar tegen de beslissing van de bindend adviseur. De notaris beschrijft wat hij zelf heeft waargenomen. Bij de overschrijving van de gelden was hij niet aanwezig. Dat betreft geen leugen.
Uit de reacties van klager blijkt dat hij het niet eens is met de gang van zaken in de bindend adviesprocedure en het door de notaris gegeven bindend advies. Naar de beleving van klager heeft de notaris daarom onwaarheid gesproken. De kamer is echter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de notaris in zijn verklaring niet de waarheid heeft gesproken. Daarom wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
4.4
Dat leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De kamer van toezicht:
  • verklaart het klachtonderdeel hiervoor genoemd onder nummer 2.1 gegrond;
  • legt de notaris een waarschuwing op;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.Y.C. Poelmann, voorzitter, M. Bijkerk,
E.R.S.M. Marres, R.H. Meppelink en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2011.
Mr. E.B.T. Kienhuis, Mr. M.Y.C. Poelmann,
Secretaris. Voorzitter.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam (postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen 30 dagen na de dag van verzending van de aangetekend verzonden kennisgeving.