ECLI:NL:GHAMS:2012:4478
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- W.J. Noordhuizen
- R.H. de Bock
- A.L.M. Keirse
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onterecht vervreemden van een beslagen auto
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellanten, [appellant] en [appellante]. De rechtbank Haarlem had eerder op 12 juni 2012 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat de appellanten een auto hadden verkocht terwijl daarop beslag was gelegd, zonder toestemming van de beslaglegger. Dit feit was niet bekend bij de rechtbank ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, en had geleid tot een afwijzing van het verzoek om toelating als het bekend was geweest.
De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van het beslag en dat zij te goeder trouw handelden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellanten wisten dat de auto niet zonder toestemming van de beslaglegger mocht worden vervreemd. De verkoop van de auto, die plaatsvond in november 2009, werd als een onttrekking aan het beslag beschouwd. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw waren, en dat de rechtbank terecht de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de appellanten verantwoordelijk zijn voor het niet melden van relevante feiten aan de rechtbank. De reden voor de verkoop van de auto en de waarde ervan zijn niet relevant voor de beoordeling van de goede trouw van de appellanten. De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om transparant te zijn over hun financiële situatie en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke verplichtingen.