ECLI:NL:GHAMS:2012:4478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
200.108.487/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onterecht vervreemden van een beslagen auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellanten, [appellant] en [appellante]. De rechtbank Haarlem had eerder op 12 juni 2012 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelde dat de appellanten een auto hadden verkocht terwijl daarop beslag was gelegd, zonder toestemming van de beslaglegger. Dit feit was niet bekend bij de rechtbank ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, en had geleid tot een afwijzing van het verzoek om toelating als het bekend was geweest.

De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van het beslag en dat zij te goeder trouw handelden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellanten wisten dat de auto niet zonder toestemming van de beslaglegger mocht worden vervreemd. De verkoop van de auto, die plaatsvond in november 2009, werd als een onttrekking aan het beslag beschouwd. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw waren, en dat de rechtbank terecht de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en benadrukt dat de appellanten verantwoordelijk zijn voor het niet melden van relevante feiten aan de rechtbank. De reden voor de verkoop van de auto en de waarde ervan zijn niet relevant voor de beoordeling van de goede trouw van de appellanten. De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om transparant te zijn over hun financiële situatie en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST van 16 augustus 2012 in de zaak met zaaknummer 200.108.487/01 van:
[appellant],en zijn echtgenote
[appellante],
beiden wonende aan de[adres 1],
[woonplaats 1],
APPELLANTEN,
mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appellanten – hierna ook wel [appellanten] – zijn bij op 18 juni 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Haarlem van 12 juni 2012 met insolventienummers 92/2011 en 93/2011, waarbij ten aanzien van appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op de wijze zoals in het dictum van die beslissingen is vermeld.
1.2
Op 17 juli 2012 hebben[schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als schuldeisers van [appellanten] een verweerschrift ingediend met nadere producties. Voorts hebben zij een nadere reactie aan het hof doen toekomen op 20 juli 2012.
1.3
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 24 juli 2012. Bij deze behandeling zijn [appellanten] verschenen, bijgestaan door hun advocaat voornoemd. De schuldeisers [schuldeisers] zijn bijgestaan door mr. K.A.M.J. Horsch, advocaat te Valkenburg a/d Geul. Voorts is namens de bewindvoerder, mevrouw [D.], verschenen.
1.4
Het hof heeft besloten de zaak aan te houden en nadere informatie te vragen aan rechter-commissaris A.J. Wolfs van de rechtbank Haarlem. [schuldeisers] hebben gereageerd op de informatie van rechter-commissaris Wolfs bij brief van 31 juli 2012 en [appellanten] bij brief van 7 augustus 2012.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Op verzoek van schuldeisers [schuldeisers] van 24 april 2012 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] op grond van artikel 350 lid 3 sub f van de Faillissementswet (Fw) beëindigd. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van [appellanten] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zou zijn afgewezen als ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling bekend was geweest dat [appellanten] in weerwil van het beslag op hun auto deze hebben verkocht.
2.2
Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag d.d.
18 juli 2012 met producties aan het hof doen toekomen. Hiervan hebben [appellanten] en [schuldeisers] kennis genomen.
2.3
In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1
Op 13 april 2007 zijn [appellanten] en de heer [schuldeiser 1] een overeenkomst van geldlening aangegaan, waarbij [schuldeiser 1] € 100.000,- ter beschikking stelt aan [appellanten] Bepaald is voorts dat [appellanten] € 300.000,- in termijnen terugbetalen en dat zij ter zekerheid een hypothecaire inschrijving verlenen aan [schuldeiser 1] op hun woonhuis aan de[adres 2] te [woonplaats 2].
Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 oktober 2009 zijn [appellanten] veroordeeld tot het betalen aan [schuldeisers] een bedrag van € 115.000,- ineens en een bedrag van € 172.533,38 in termijnen (e.e.a. zonder rente en kosten opgenomen).
2.3.2
Op 7 april 2010 (bij brief gedateerd 17 maart 2010) hebben [schuldeisers] aangifte gedaan van onttrekking van zaken, waaronder een Volkswagen Lupo, aan het beslag. Deze aangifte is op 29 april 2011 geseponeerd.
Bij brief van 23 april 2010 heeft de toenmalige advocaat van [schuldeisers] aan Sociaal.nl Schuldhulpverlening inzake bovenstaande lening bericht bezwaar te hebben tegen toelating van [appellanten] tot (eventuele) latere schuldsaneringsregelingen, omdat [appellanten] alles in het werk gesteld hebben om zaken aan het verhaal door [schuldeisers] te onttrekken, waarbij er sprake is geweest van strafbare feiten, namelijk de verkoop van roerende goederen waarop een beslag rustte.
2.3.3
Op 15 februari 2011 zijn [appellanten] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op de verklaring ex artikel 285 lid 1 sub a Fw van 23 juni 2010 staat de schuld aan [schuldeisers] vermeld onder nummer 2. als schuld aan Flanderijn & Ellens ontstaan in 2007 en groot € 152.184,43. In het intakeverslag van Sociaal.nl van 13 oktober 2010 staat op de tweede pagina vermeld dat [appellanten] een lening hebben lopen bij de zus van[appellant] van € 140.000,-, dat daarover een rechtszaak loopt en dat er beslag ligt op de auto in verband met die lening.
2.3.4
De bewindvoerder heeft uit de zich in haar dossier bevindende stukken geconcludeerd dat er voor Sociaal.nl in het voortraject geen feiten zijn gebleken die toelating in de weg zouden staan en voor de rechtbank geen redenen [appellanten] niet toe te laten tot de schuldsanering. Ook de brief van 23 april 2010, die uit het dossier van Sociaal.nl komt, aldus de bewindvoerder, gaf geen aanleiding de toegang tot de schuldsaneringsregeling te blokkeren, nu geen enkel bewijs werd aangedragen voor de beschuldigingen van [schuldeisers]
Na de toelating, waarvan de advocaat van [schuldeisers] en de deurwaarders in deze zaak op de hoogte waren gesteld, heeft de bewindvoerder geen bericht van hen ontvangen dat haar aan de juistheid van de toelating zou laten twijfelen en zijn er ook in een telefoongesprek met de advocaat geen strafbare feiten naar voren gekomen.
Gezien de tijd die is verstreken tussen de beslaglegging en de eventuele onttrekking aan het beslag, acht de bewindvoerder niet aannemelijk dat [appellanten] de auto bewust aan het beslag hebben onttrokken. Nu bovendien niet meer met zekerheid valt vast te stellen wat er op de toelatingszitting is gezegd, is het volgens de bewindvoerder de vraag of [appellanten] niet zouden zijn toegelaten als zij hun verhaal hadden verteld over de Volkswagen Lupo.
De bewindvoerder verzoekt de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] conform haar verzoek van 3 april 2012 te beëindigen met toepassing van de vereenvoudigde afwikkeling.
2.3.5
[appellanten] hebben gesteld dat zij zich niet bewust waren van het feit dat zij de Volkswagen Lupo niet mochten vervreemden. De deurwaarder heeft de auto en de papieren daarvan niet meegenomen, zodat hen niet kenbaar was dat er beslag op lag. Het beslag was gelegd in mei 2009, in november 2009 moest de auto gerepareerd worden. De auto was toen tien jaar oud. Omdat [appellanten] de kosten van reparatie ad € 900,- niet konden voldoen, hebben zij de auto ingeruild voor een andere auto. Volgens de dealer was de auto toen nog zo’n € 1.000,- waard. Volgens [appellanten] is de omvang van de benadeling van de schuldeisers, zo die er al is, verwaarloosbaar in vergelijking met de hoofdsom. [appellanten] verwijzen in dat verband ook naar enkele gerechtelijke uitspraken. Volgens [appellanten] ligt het dan ook niet vast dat wanneer de rechtbank van de vervreemding op de hoogte geweest zou zijn, besloten had tot niet toelating van [appellanten] verzoeken overigens in de gelegenheid gesteld te worden de geschatte waarde van de auto aan [schuldeisers] te voldoen ter compensatie van het geleden nadeel, dan wel om verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. [appellanten] verzoeken daarbij rekening te houden met het feit dat zij € 47.000,- hebben betaald aan [schuldeisers] en dat zij meerdere voorstellen hebben gedaan, die niet werden geaccepteerd.
Voorts ligt volgens hen nog niet vast dat de rechtbank niet op de hoogte was van de onttrekking. De brief van 23 april 2010 bevond zich waarschijnlijk in het dossier van de rechtbank. Volgens Sociaal.nl wordt ook altijd het hele dossier, met de afwijzingen van de schuldeisers, opgestuurd aan de rechtbank en worden er geen stukken rechtstreeks aan de bewindvoerder gestuurd. De brief heeft de bewindvoerder dus van de rechtbank gekregen. [appellanten] verzoeken hieromtrent de bewindvoerder te horen. Daarnaast heeft de rechtbank bij brief van 26 oktober 2010 nadere informatie over de schuld onder punt 2. opgevraagd en is er tijdens de toelatingszitting gesproken over “overwaarde naar zwager gegaan (vies zaakje) in i.v.m. het huis”. Hieruit blijkt volgens [appellanten] voldoende dat de rechtbank op de hoogte was en desondanks [appellanten] heeft toegelaten. Zij menen overigens dat het op de weg van [schuldeisers] ligt om te bewijzen dat de rechter niet op de hoogte was.
2.3.6
[schuldeisers] hebben gesteld dat [appellanten] wel op de hoogte waren van het beslag op de auto en dat zij wisten dat zij deze auto niet mochten vervreemden. De auto staat genoemd op de lijst genoemd in het proces-verbaal van het conservatoir beslag van 6 mei 2009, waarbij [appellant] aanwezig was. [appellanten] hebben op 19 november 2009 het verhaal gefrustreerd door de beslagen auto in te ruilen voor een andere (duurdere) auto. [schuldeisers] bestrijden dan ook dat [appellanten] de belangen van de schuldeisers op het oog hebben gehad met deze ruil. Overigens is de ‘nieuwe’ auto inmiddels ook weer verkocht zonder dat de opbrengst daarvan in de boedel is gevloeid. [schuldeisers] hebben deze gang van zaken wel vermeld in hun brief van 23 april 2010, maar hebben daarop geen reactie ontvangen.
Waren deze feiten omstandigheden aan de rechtbank bekend geweest, dan had dit aan toelating in de weg gestaan omdat [appellanten] niet te goeder trouw zijn geweest. De omvang van de benadeling speelt geen rol, aldus [schuldeisers] Zij betwisten bovendien dat zij aannemelijk moeten maken dat de rechter ten tijde van de toelating van [appellanten] niet op de hoogte was van de onttrekking van de auto (en andere zaken) aan het beslag. Het ligt immers op de weg van [appellanten] bij de toelating hun goede trouw aannemelijk te maken. [schuldeisers] verzoeken de uitspraak van de rechtbank te bekrachtigen met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.
2.4
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat indien gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 eerste en tweede lid Fw, de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd.
2.5
Gelet op het ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden is ook het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw dient te worden beëindigd. Vast staat dat [appellanten] een auto hebben verkocht waarop beslag was gelegd door [schuldeisers] Niet aannemelijk is dat [appellanten] niet wisten van het beslag, terwijl dit beslag op 8 mei 2009 in persoon is betekend en in de lijst van beslagen goederen de Volkswagen Lupo is genoemd. [appellanten] wisten dat de beslagen auto niet zonder toestemming van de beslaglegger(s) mocht worden vervreemd. Met name omdat in diezelfde periode eind 2009 zij aangeschreven waren door de advocaat van [schuldeisers] over de “schijn”verkoop van een andere beslagen auto. Vaststaat dat [appellanten] de Volkswagen Lupo in november 2009 hebben verkocht. De reden daartoe acht het hof niet ter zake doend; niet voldoende gemotiveerd gesteld is dat de beslaglegger misbruik van executierecht heeft gemaakt.
Niet gebleken is dat de bovengeschetste gang van zaken betreffende de vervreemding van de Volkswagen Lupo, de aangifte en de brief van 23 april 2010 bekend zijn geweest bij de rechtbank ten tijde van de toelating.
Dat de brief van 23 april 2010 van [schuldeisers] zich in het dossier van de rechtbank bevond ten tijde van de toelating acht het hof niet aannemelijk. Deze brief bevond zich niet in dossier dat het hof van de rechtbank heeft gekregen. Ook de bewindvoerder zegt in haar brief van 18 juli 2012 dat deze brief zich in het dossier van Sociaal.nl bevond en de rechter-commissaris op de toelatingszitting heeft verklaard dat hij deze brief niet kent. Dat een medewerkster van Sociaal.nl verklaart dat zij de brieven van schuldeisers altijd doorsturen aan de rechtbank en niet rechtstreeks stukken aan een bewindvoerder sturen, doet er niet aan af dat het in dit geval toch anders gelopen lijkt te zijn. Gezien de verklaring van de rechter-commissaris hieromtrent ziet het hof geen aanleiding de bewindvoerder hierover nader te horen.
Uit de (handgeschreven) aantekeningen van de griffier en de verklaring van de rechter-commissaris blijkt voldoende dat het beslag op de auto niet ter sprake is gekomen. Op het zittingsformulier staat daarentegen aangekruist dat verzoekers geen auto hebben en dat er geen civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures lopen. Dat ter zitting gezegd is dat de overwaarde van het huis naar de zwager is gegaan en dat dit een vies zaakje is, is onvoldoende om aan te nemen dat de beslagen zijn genoemd, met name gezien hetgeen hierboven is vermeld betreffende het zittingsformulier. Dat het beslag, de onttrekking en de daaruit volgende procedures ten tijde van de toelating niet bekend waren, dient naar het oordeel van het hof voor risico van [appellanten] te komen. Zij hebben de verklaring ex artikel 285 lid 1 sub a Fw ondertekend en het had op hun weg gelegen om de schuldhulpverlener en de rechtbank erop te attenderen dat de gang van zaken betreffende het beslag van de auto daarin niet was opgenomen.
Daaruit vloeit mede voort dat [appellanten] ten aanzien van het onbetaald blijven van de schuld aan [schuldeisers] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest. Zoals hierboven is vermeld, staat vast dat [appellanten] de auto hebben onttrokken aan het beslag. Het verweer van [appellanten] dat de auto een geringe waarde vertegenwoordigt doet hier niet aan af.
2.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank terecht de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw heeft beëindigd. Het hof acht het in deze procedure niet op zijn plaats een kostenveroordeling uit te spreken.

3.De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen,
R.H. de Bock en A.L.M. Keirse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van
16 augustus 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.