GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 6 november 2012 in de zaak van:
1. [ DE NOTARIS ],
notaris te [ plaats ],
2. [ DE KANDIDAAT-NOTARIS ],
kandidaat-notaris te [ plaats ],
APPELLANTEN,
gemachtigden:
mrs. D.M.S. Gribling, M.M. Schut en E.J.M. van Rijckevoorsel-Teeuwen, advocaten te Amsterdam,
1. de stichting: [ STICHTING ],
gevestigd te [ plaats ],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [ B.V. ],
gevestigd te [ plaats ],
in haar hoedanigheid van beherend vennoot van:
a. de commanditaire vennootschap [ I ];
b. de commanditaire vennootschap [ II ],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde:
mr. K. Baetsen, advocaat te Rotterdam.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, de notaris en de kandidaat-notaris, hierna tezamen aangeduid als: de notarissen, is bij een op 10 maart 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, verder de kamer, van 15 februari 2011, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerden, verder klagers, tegen de notarissen gegrond heeft verklaard voor wat betreft de onderdelen a., e., f., g., h. en i. en ongegrond heeft verklaard voor wat betreft de onderdelen b., c., d. en j. en aan de appellant sub 1. de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken en aan de appellant sub 2. de maatregel van waarschuwing is opgelegd.
1.2. Van de zijde van de notarissen is op 18 mei 2011 een aanvullend beroepschrift – met bijlagen – ingediend.
1.3. Van de zijde van geïntimeerden, hierna klagers, is op 15 augustus 2011 een verweerschrift – met bijlagen – en op 27 februari 2012 een aanvullende productie ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 maart 2012. De notarissen met hun gemachtigde mr. E.J.M. van Rijckevoorsel-Teeuwen en namens klagers mr. [ B ] en gemachtigde mr. K. Baetsen zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
De feiten zoals door de kamer in de bestreden beslissing vastgesteld, zijn door partijen niet betwist, zodat die ook het hof tot uitgangspunt strekken. De notarissen hebben echter aangevoerd dat de feitenvaststelling onvolledig is. Voor zover van belang, zal het hof de bezwaren die door de notarissen zijn geuit tegen de wijze waarop de feiten door de kamer zijn vastgesteld, vermelden en mede in zijn beoordeling betrekken.
4.
Het standpunt van klagers
Volgens klagers hebben de notarissen in een aanzienlijk aantal gevallen en situaties niet gehandeld als redelijk handelend en redelijk vakbekwaam notarissen. Alhoewel klagers van mening zijn dat de vaktechnische fouten zowel de notaris als de kandidaat-notaris zijn aan te rekenen, hebben zij de indruk dat de kandidaat-notaris een grotere rol had willen vervullen dan de notaris, maar dat de notaris dit niet toestond.
Klagers voeren de volgende klachtonderdelen aan.
4.1. De door de notarissen verzorgde documentatie is gebrekkig en innerlijk tegenstrijdig. Zo is in de prospectus die is uitgebracht in het kader van de commanditaire vennootschap [ I ], verder C.V. I, een groot aantal bepalingen opgenomen die onverenigbaar zijn met akten en overeenkomsten die door (of onder verantwoordelijkheid van) de notarissen zijn opgesteld en verleden.
4.2. De notarissen hebben onjuist geadviseerd over de toepasselijkheid van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, verder Wwft. Zowel C.V. I als de commanditaire vennootschap [ II ], verder C.V. II, zijn beleggingsfondsen waarin geen ondernemingsactiviteiten werden ontwikkeld of zouden worden ontwikkeld. De beide CV’s hadden onder toezicht moeten staan van de Autoriteit Financiële Markten, verder AFM. De notarissen hebben verzuimd om de prospectussen ter goedkeuring aan de AFM voor te leggen.
4.3. De door de notarissen geadviseerde (en vastgelegde) juridische structuur was niet of onvoldoende bestand tegen een faillissement van één of meer partijen. Zo was er geen adequate voortzettingsregeling getroffen voor het geval van een faillissement van de beherend vennoot, terwijl voor een dergelijke situatie een vervangingsmechanisme/voortzettingsmechanisme had moeten bestaan.
4.4. Op basis van artikel 4:42 Wwft (en in overeenstemming met "market practice") had de juridische eigendom van de kavels grond bij de [ Stichting ], verder de Stichting, behoren te liggen en niet bij de beherend vennoot van C.V. I en C.V. II, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ B.V. II ] B.V., verder [ B.V. II ]. De juridische documentatie zoals deze door de notarissen is opgesteld, gaat er in sommige gevallen ook van uit dat de juridische eigendom bij de Stichting zou terechtkomen. Dat dit niet is gebeurd, is tuchtrechtelijk verwijtbaar en als beroepsfout aan te rekenen aan de notarissen.
4.5. Een groot aantal van de vastgoedtransacties had door de notarissen als verdacht dienen te worden aangemerkt. Zo vonden bij 10 van de 18
AB-transacties binnen zes maanden BC-transacties plaats en waren de waardesprongen hierbij buitensporig groot. Het totaalbedrag aan waardesprongen bedraagt ruim 1,22 miljoen euro op een transactiewaarde van circa 3 miljoen euro. De notarissen zijn hun waarschuwingsplicht jegens belanghebbenden en hun meldingsplicht in het kader van de (destijds geldende) Wet melding ongebruikelijke transacties, verder Wet MOT, niet nagekomen.
4.6. De rol die de notarissen hebben gespeeld in het kader van de afwikkeling van het faillissement van [ B.V. II ], is een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam notaris onwaardig. Zij hebben een passieve, teruggetrokken rol gespeeld en zich op geen enkele wijze hard gemaakt voor de belangen van hun cliënten terwijl juist van hen verwacht mocht worden dat zij hun cliënten in deze situatie met raad en daad zouden bijstaan ter voorkoming van (verdere) schade. Zo verkozen de notarissen om afwezig te blijven bij de vergadering die op 9 juni 2009 door de besloten vennootschap [ B.V. ], verder [ B.V. ], is belegd teneinde overleg te voeren met de beleggers en hen een eerste plan van aanpak voor te leggen, terwijl hun aanwezigheid daar zeer gewenst en noodzakelijk was.
4.7. De notarissen zijn tevens tekortgeschoten in hun zorgplicht jegens klagers tijdens de (enige) bespreking op het kantoor van de notarissen op 25 mei 2009. Ter voorbereiding op deze bespreking had [ B.V. ] de notarissen een power point presentatie toegezonden met een analyse van de situatie op dat moment en een stappenplan. De notarissen waren het eens met het plan van aanpak. De bijdrage die de notarissen vervolgens aan het plan van aanpak hebben geleverd, is echter inadequaat en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.8. De notarissen weigeren klagers categorisch om hen stukken te verschaffen, zelfs de stukken waarvan zij zelf aangeven dat deze op grond van artikel 49 Wet op het notarisambt, verder Wna, verstrekt dienen te worden en de typische cliëntstukken (zoals bijvoorbeeld nota’s van afrekening). De notarissen beroepen zich op hun geheimhoudingsplicht, maar die geheimhoudingsplicht geldt niet jegens de eigen cliënt. Door de houding van de notarissen versterken zij het vermoeden dat zich in de dossiers informatie bevindt die het daglicht niet kan verdragen. Dit maakt het des te meer noodzakelijk dat het Bureau Financieel Toezicht, verder het BFT, een onderzoek instelt naar de gang van zaken rondom de vastgoedtransacties.
4.9. De notarissen hebben in strijd met de Wet op het notarisambt en de daarop betrekking hebbende regelgeving, gebankierd met hun derdengeldrekening en zij hebben geweigerd de uitgekeerde rente over de door hen onder zich gehouden gelden te specificeren, hoewel in de overeenkomst van beheer en bewaargeving (een document bij de totstandkoming waarvan de notarissen nauw betrokken waren) staat vermeld dat de Stichting bij een bank moet bankieren.
4.10. De notarissen hebben ten onrechte bij de vastgoedtransacties geen beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting die mogelijk is bij overdracht van gronden met een agrarische bestemming. Niet aannemelijk is dat de beleggingsfondsen hiervan hebben afgezien.
5.
Het standpunt van de notarissen
De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer komt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling van de klacht aan de orde.
6.
De beoordeling
Ontvankelijkheid
6.1. De eerste beroepsgrond van de notarissen richt zich tegen het oordeel van de kamer dat klaagster sub 2. ontvankelijk is in haar klacht. Klaagster sub 2. is immers benoemd door de commanditaire vennoten van CV I en CV II na faillissement van de toenmalig beherend vennoot van de beide CV’s, te weten
[ B.V. II ]. Als gevolg van het faillissement van hun beherend vennoot zijn de vennootschapsovereenkomsten van de CV’s per 17 februari 2009 ontbonden en daardoor was het voor de commanditaire vennoten niet (langer) mogelijk om een (nieuwe) beherend vennoot, in casu klaagster sub 2., te benoemen. Nu de benoeming van klaagster sub 2. niet rechtsgeldig is geschied, heeft de kamer klaagster sub 2. ten onrechte ontvankelijk verklaard in haar klacht, aldus de notarissen.
Het hof is met de notarissen van oordeel dat de kamer klaagster sub 2. ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht en de bestreden beslissing dient dan ook op dit punt vernietigd te worden.
Door de vennoten van de CV’s is in de vennootschapsovereenkomsten (artikel 13 voor CV I en artikel 11 voor CV II) expliciet opgenomen dat faillissement van de beherend vennoot leidt tot ontbinding van de CV’s. Ook de wet gaat hier blijkens artikel 7a:1683 BW van uit. Na ontbinding dient het vermogen van een ontbonden vennootschap vereffend te worden door middel van het voldoen van de openstaande schulden, de inning van vorderingen, het te gelde maken van de overige activa en de verdeling van het resterende gemeenschappelijke vermogen onder de deelgenoten (de voormalig commandieten). Tijdens de vereffening kunnen noch de voormalig commandieten, noch de vereffenaar besluiten de ontbonden CV’s voort te zetten en een nieuwe beherend vennoot te benoemen. Het feit dat voortzetting in dit geval de instemming had van de curator en alle belanghebbende partijen bij de CV’s doet hieraan niet af. Aangenomen moet dus worden dat klaagster sub 2. niet op rechtsgeldige wijze tot beherend vennoot van de (ontbonden) CV’s is benoemd. Nu voor het overige niets is gesteld of gebleken over haar betrokkenheid bij de gang van zaken waarop de klacht ziet, kan zij niet als belanghebbende worden aangemerkt en daarom niet in haar klacht worden ontvangen.
6.2. Voor zover de notarissen hebben aangevoerd dat klaagster sub 1. in deze tuchtrechtprocedure eveneens niet-ontvankelijk is in haar klacht, is het hof met de kamer van oordeel dat klaagster sub 1. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij wel als belanghebbende aangemerkt dient te worden, nu zij wel in verschillende opzichten betrokken is geweest bij de gang van zaken waarop de klacht ziet.
6.3. De tweede beroepsgrond van de notarissen is gericht tegen het oordeel van de kamer dat de klachten (gezien het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna) slechts niet-ontvankelijk zijn voor zover deze zien op de akten van 8 mei 2006. Deze grond faalt. Nu klaagster sub 1. haar klacht bij brief van 17 november 2009 bij de kamer heeft ingediend mede gelet op de driejaarstermijn van artikel 99 lid 12 Wna, is klaagster sub 1. slechts niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover die ziet op handelingen van de notarissen van vóór 17 november 2006. De kamer heeft dus op juiste gronden geoordeeld dat klaagster sub 1. niet-ontvankelijk is in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op de oprichting van CV I en de totstandkoming en beoordeling van de prospectus van CV I, doch wel ontvankelijk is in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op de oprichting van CV II, de totstandkoming en de beoordeling van de prospectus van CV II en alle handelingen nadien. Het hof zal (evenals de kamer heeft gedaan) handelingen van vóór 17 november 2006 wel als relevante omstandigheden meewegen bij zijn beoordeling van de klachten over de daarna verrichte handelingen.
Inhoudelijke beoordeling
6.4. Het eerste klachtonderdeel, zoals weergegeven hiervoor onder 4.1., is (met inachtneming van het onder 6.3. overwogene) gegrond. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat de notarissen op dit punt tekort zijn geschoten in hun zorgplicht. Het behoorde tot hun taak om te controleren of alle stukken inhoudelijk met elkaar in overeenstemming waren en bij gebreke aan overeenstemming de commanditaire vennoten hierop te attenderen. Daarbij was het aan de notarissen om erop toe te zien dat de door hen voorgestelde wijzigingen werden overgenomen. Klaarblijkelijk is dit niet geschied. De prospectussen bevatten immers onjuistheden en bij de prospectus van CV II is een onjuiste versie van de overeenkomst van beheer en bewaring gevoegd. De notarissen behoorden ook erop toe te zien dat zij bij de oprichting van de CV's over alle relevante stukken beschikten. Zij hebben zelf gesteld dat zij daarover niet beschikten.
6.5. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven, heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die welke zijn vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.6. Nu het derde en het vierde klachtonderdeel, zoals weergegeven hiervoor onder 4.3. en 4.4., beide zien op de (onderlinge) juridische structuur van [ B.V. II ], de Stichting en de CV’s zal het hof deze, evenals de kamer heeft gedaan, gezamenlijk behandelen. Volgens klagers wijkt de door de notarissen gekozen structuur af van hetgeen in dit soort situaties gebruikelijk is en was deze in hoge mate risicovol en/of juridisch onjuist. Klagers hebben deze stellingen echter onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat het risico van een faillissement van [ B.V. II ] groter was dan het risico van een faillissement van de Stichting. Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat [ B.V. II ] slechts optrad als beherend vennoot van de CV’s en geen andere activiteiten ontplooide, aanleiding geeft om het risico van een faillissement hoger in te schatten. Evenals de kamer is het hof derhalve van oordeel dat het derde en het vierde klachtonderdeel (met inachtneming van het onder 6.3. overwogene) ongegrond zijn.
6.7. Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel, zoals weergegeven hiervoor onder 4.5., maakt het hof een onderscheid tussen de achterwege gebleven melding aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, verder het Meldpunt, en de achtergebleven melding aan de belanghebbenden bij de vastgoedtransacties. Voor zover de notarissen wordt verweten dat zij geen melding hebben gemaakt van de vastgoedtransacties bij het Meldpunt, acht het hof klagers niet-ontvankelijk in hun klacht, nu zij geen eigen belang hebben bij een dergelijke melding. Het hof overweegt hiertoe het volgende. De Wet MOT behelst de implementatie van de verplichtingen uit de zogenoemde Europese Witwasrichtlijnen in de Nederlandse wetgeving. Deze Witwasrichtlijnen berusten op het uitgangspunt dat de diensten van bepaalde dienstverleners (waaronder notarissen) onontbeerlijk zijn voor criminele netwerken en dat de deelnemers aan die netwerken dus deze dienstverleners zullen benaderen om diensten voor hen te verrichten. Ter voorkoming van misbruik van onder meer de notariële dienstverlening is een meldplicht voor ongebruikelijke transacties in het leven geroepen, thans opgenomen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Het toetsen van de naleving van de Wwft door notarissen is in principe de taak en bevoegdheid van de toezichthouder, het BFT (artikel 17b Wet MOT en artikel 24 Wwft). Hierin ligt besloten dat het belang bij een klacht over een achterwege gebleven MOT-melding zoals dit bij de toezichthouder bestaat, in beginsel niet aanwezig kan worden geacht bij anderen dan de toezichthouder. Het is evenwel niet ondenkbaar dat in een specifiek geval een klager (naast de toezichthouder) een zelfstandig belang en daarmee een klachtrecht heeft. Dit zal van geval tot geval dienen te worden beoordeeld. In casu is het hof niet gebleken van dergelijke speciale feiten of omstandigheden, derhalve zijn klagers niet-ontvankelijk in hun klacht, voor zover die ziet op de achterwege gebleven MOT-melding.
Voor zover de notarissen wordt verweten dat zij de belanghebbenden (met name de commanditaire vennoten) niet hebben gewaarschuwd over de waardesprongen bij de diverse ABC-transacties, is de klacht ongegrond. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de notarissen voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij alle betrokken partijen naar behoren hebben geïnformeerd. Desgevraagd heeft appellant sub 2. ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat voorafgaand aan alle leveringen een conceptakte ter goedkeuring aan partijen en aan de Stichting is voorgelegd. Nu de Stichting ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat zij inderdaad alle akten voor het passeren heeft gezien en daar haar goedkeuring aan heeft gegeven, kan dit klachtonderdeel niet slagen.
6.8. Het zesde en het zevende klachtonderdeel, zoals hiervoor onder 4.6. en 4.7. weergegeven, lenen zich eveneens voor gezamenlijke beoordeling. Met de kamer is het hof van oordeel dat van de notarissen, gezien hun rol bij de CV’s en de Stichting, een actieve bijdrage mocht worden verwacht bij het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen van het faillissement van [ B.V. II ] voor de commanditaire vennoten. Klagers voeren aan dat de notarissen deze bijdrage niet hebben geleverd. Dit blijkt echter niet, althans onvoldoende, uit de feiten en omstandigheden die klagers ter onderbouwing van die stelling naar voren hebben gebracht. Van de zijde van de notarissen is gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel. Zo is onweersproken aangevoerd dat er op 23 februari 2009 (binnen een week na het faillissement van [ B.V. II ] op 17 februari 2009) een bespreking heeft plaatsgevonden tussen de notarissen en de bestuurders van [ B.V. II ], een bestuurder van de Stichting en de advocaat van de heer [ X ] (de oorspronkelijk initiator van de oprichting van de CV’s). Tijdens deze bespreking hebben partijen gesproken over de gevolgen van het faillissement van [ B.V. II ]. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van de heer [ X ] een advies geschreven over de acties die [ B.V. II ] zou kunnen ondernemen ter beëindiging van haar faillissement. Appellant sub 2. heeft naderhand een kopie van dit advies ontvangen en nog een aantal aanvullende opmerkingen gemaakt ten aanzien van de positie van [ B.V. II ]. Op de dag dat de notarissen werden geïnformeerd over het feit dat [ B.V. ] bij de kwestie betrokken zou worden (e-mail van [ B.V. ] van 13 mei 2009) heeft appellant sub 2. bij e-mail gereageerd en de volgende dag heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen appellant sub 2. en [ B.V. ] In de daaropvolgende e-mailwisseling heeft appellant sub 2. een aantal vragen van [ B.V. ] beantwoord en heeft hij voorgesteld een nadere bespreking te houden, mits de openstaande facturen zouden worden voldaan. Anders dan klagers is het hof van oordeel dat het stellen van deze voorwaarde (het voldoen van openstaande facturen) alvorens verdere notariële werkzaamheden te verrichten, niet klachtwaardig is. In het licht van de thans voor de notariële beroepsgroep geldende vrije marktwerking is het immers niet ondenkbaar dat er in bijzondere gevallen feiten en/of omstandigheden aanwezig zijn die rechtvaardigen dat een dergelijke voorwaarde wordt gesteld. Of, en zo ja in hoeverre, een notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt indien hij een dergelijke voorwaarde stelt, zal vastgesteld dienen te worden aan de hand van de omstandigheden van het geval. Mede gezien het feit dat appellant sub 2. na ontvangst van de e-mail van
[ B.V. ] van 19 mei 2009 (waarin scherp werd gereageerd op de gestelde voorwaarde) heeft aangegeven dat hij ook zonder de eerder gevraagde vergoeding bereid was om met B.V. in gesprek te gaan, is het hof van oordeel dat het stellen van de voorwaarde in dit geval niet klachtwaardig is.
Vervolgens heeft op 25 mei 2009 een bespreking plaatsgevonden, ditmaal tussen de notarissen, B.V. en het bestuur van de Stichting. Hierbij is een plan van aanpak besproken. Klagers verwijten de notarissen dat zij nadien te weinig hebben bijgedragen aan dit plan van aanpak en daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Dit verwijt is niet voldoende onderbouwd. Mitsdien kan niet vastgesteld worden dat de notarissen in dit opzicht klachtwaardig hebben gehandeld.
Op 9 juni 2009 heeft een vennotenvergadering plaatsgevonden waarbij de notarissen niet aanwezig waren. Voorafgaand aan deze vergadering heeft er wel telefonisch overleg plaatsgevonden tussen appellant sub 2. en B.V. , waarbij eerstgenoemde heeft aangegeven dat noch hij, noch appellant sub 1. bij de vergadering aanwezig zouden zijn, nu naar hun mening voldoende duidelijk was toegelicht welke constructie bij de oprichting van de CV’s was beoogd. Anders dan klagers is het hof van oordeel dat hieruit niet blijkt dat de notarissen hun verantwoordelijkheid bij de CV’s niet wilden nemen. Gezien het vorenstaande acht het hof, anders dan de kamer, het zesde en het zevende klachtonderdeel ongegrond.
6.9. Ten aanzien van hun verweer (kort samengevat het ontbreken van toestemming van alle partijen) tegen het achtste klachtonderdeel, zoals weergegeven hiervoor onder 4.8., zijn de notarissen tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep teruggekomen van hun stelling dat [ B.V. ] (ook) toestemming van alle commandieten diende te hebben, alvorens het dossier ter inzage kon worden gegeven. De notarissen handhaven echter hun verweer met betrekking tot de andere bij deze kwestie betrokken partijen en met name met betrekking tot het ontbreken van de toestemming van de heer [ X ]. Het hof volgt de notarissen in hun verweer dat het mogelijk is dat er mensen waren van wie de toestemming vereist was en die deze toestemming (nog) niet hadden verleend. Nu de door klagers in het geding gebrachte vaststellingsovereenkomst van 28 september 2009 onvoldoende aanleiding geeft om het tegendeel te veronderstellen en ook overigens uit de gebleken feiten en omstandigheden niet met voldoende mate van zekerheid blijkt dat alle betrokken partijen de vereiste toestemming hadden verleend, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notarissen de gevraagde stukken niet hebben overlegd.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.10. Ten aanzien van het negende klachtonderdeel, zoals weergegeven hiervoor onder 4.9., oordeelt het hof als volgt. Het is onweersproken dat de inleg door de commanditaire vennoten op de derdengeldrekening van de notarissen is gestort, dat de notarissen deze gelden hebben beheerd en dat zij daarmee door [ B.V. II ] en de Stichting aan hen opgedragen betalingen hebben verricht. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is ook door appellant sub 1. erkend dat de derdengeldrekening van zijn kantoor op deze wijze als bankrekening is gebruikt. Het hof is met de kamer van oordeel dat een dergelijk gebruik van de derdengeldrekening ongeoorloofd is. Het hof volgt de kamer niet in haar overweging dat er geen opdrachten ten grondslag lagen aan de ontvangsten en betalingen, aangezien de (kandidaat-)notarissen enkel na schriftelijk verzoek van de Stichting en schriftelijke goedkeuring van [ B.V. II ] gelden hebben ontvangen en uitgekeerd. Dit doet er echter niet aan af dat het de notarissen tuchtrechtelijk te verwijten is, dat zij op deze wijze hun medewerking hebben verleend aan het gebruiken van hun derdengeldrekening als bankrekening. Door de notarissen is aangevoerd dat zij geen andere optie hadden dan hun derdengeldenrekening te gebruiken toen bleek dat er geen bankrekening was geopend (kennelijk omdat [ B.V. II ] geen marktconforme rekening kon openen). Dit rechtvaardigt de handelwijze van de notarissen echter niet.
In artikel 3 van de overeenkomsten van Beheer en Bewaring van de CV’s staat vermeld:
Artikel 3: Taken stichting
1. De stichting is overeenkomstig de akte van oprichting en deze overeenkomst belast met de bewaring van en de controle over de activa van de CV.
2. De stichting neemt daartoe de betalingen van de commanditaire vennoten in ontvangst ten titel van beheer en zal deze bewaren op een rekening op naam van de Stichting ten behoeve van de commanditaire vennoten bij een in Nederland gevestigde bankinstelling.
3. De stichting verplicht zich om de ontvangen gelden op aanwijzingen van de beherend vennoot aan te wenden, echter uitsluitend indien het verrichten van betalingen binnen de doelstellingen van de CV valt.
(…)
Op het moment dat het de notarissen duidelijk werd dat er geen bankrekening was geopend om de gelden van de commandieten op te storten, had het op hun weg gelegen hier melding van te maken en aan te dringen op het openen van de bankrekening. In uiterste instantie hadden zij ook zelf een (niet marktconforme) rekening kunnen openen bij een bank om de door hen ontvangen gelden naar over te boeken of het passeren van verdere akten kunnen weigeren totdat de Stichting de ingelegde gelden onder zich had genomen. Er bestonden dus wel degelijk andere opties dan het gebruik van de derdengeldenrekening. Dit klachtonderdeel is gegrond.
6.11. Ten aanzien van het tiende klachtonderdeel, zoals weergegeven hiervoor onder 4.10., heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.12. Gezien de ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen acht het hof het opleggen van een maatregel passend en geboden. In appel worden minder klachtonderdelen gegrond bevonden dan in eerste aanleg, maar met name het gebruik van de derdengeldenrekening als bankrekening voor [ B.V. II ] rekent het hof de notarissen zwaar aan.
Aan appellant sub 1. is reeds eerder onherroepelijk in een klachtprocedure met betrekking tot het gebruik c.q. misbruik van zijn derdengeldrekening een maatregel opgelegd (Hof Amsterdam 22 februari 2011, n.g.). Als notaris is hij onder alle omstandigheden verantwoordelijk voor het gebruik hiervan. Onder deze omstandigheden acht het hof voor wat betreft de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week passend en geboden.
Voor wat betreft de kandidaat-notaris zal het hof volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing, zoals ook de kamer heeft gedaan.
6.13. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.14. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
- vernietigt de bestreden beslissing van de kamer en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klaagster sub 2. niet-ontvankelijk in haar klacht en klaagster sub 1. niet-ontvankelijk in haar vijfde klachtonderdeel, voor zover dit ziet op het achterwege laten van een MOT-melding;
- verklaart het eerste en negende klachtonderdeel zoals weergegeven hiervoor onder 4.1. en 4.9. gegrond;
- verklaart het tweede tot en met achtste en tiende klachtonderdeel zoals weergegeven hiervoor onder 4.2. tot en met 4.8. en 4.10. ongegrond;
- legt de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week op;
- legt de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, G.C.C. Lewin en
A.H.A. Stollenwerck en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 november 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-
NOTARISSEN TE ARNHEM
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van