GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 19 juni 2012 in de zaak onder nummer 200.100.686/01 GDW van:
DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN
GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde:
mr. J.A. de Swart,
[gerechtsdeurwaarder],
oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder,
[plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder KBvG, is bij een op 19 januari 2012 ter griffie ingekomen appelschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 29 november 2011, waarbij de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde, verder de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder is op 5 maart 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2012. De gemachtigde van de KBvG en de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de KBvG aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de beslissing van 29 november 2011 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van de KBvG
4.1. De KBvG verwijt de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder dat zij in het gedeelte van de periode 2009-2010 waarin zij lid is geweest van de KBvG naar rato te weinig opleidingspunten heeft behaald. Daartoe heeft de KBvG het volgende aangevoerd.
4.2. Gerechtsdeurwaarders zijn op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: de verordening) verplicht zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbewaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
4.3. In artikel 2 van de verordening is bepaald dat aan de scholingsverplichting is voldaan, indien een lid in een aansluitende periode van twee kalenderjaren het door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het bestuur van de KBvG heeft bepaald dat de leden van de KBvG in de periode 2009-2010 in totaal minimaal 30 opleidingspunten dienden te behalen.
4.4. De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder is sinds 4 juni 2009 geen lid meer van de KBvG. In de periode 1 januari 2009 tot 4 juni 2010 had de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder volgens de door (het bestuur van) de KBvG gehanteerde berekeningsmethode 6 punten moeten behalen. De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft in de desbetreffende periode echter geen enkele punt behaald.
4.5. Daarnaast kan het bestuur op grond van artikel 4 van de verordening bepaalde vormen van onderwijs verplicht stellen. De in dit verband verplicht gestelde cursus Ethiek en Tuchtrecht heeft de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder evenmin gevolgd.
4.6. De KBvG is verder van mening dat door het niet behalen van de vereiste punten de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder zich heeft bevoordeeld ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders, die wel voldoende tijd en geld hebben besteed aan de op hen rustende opleidingsverplichting. In verband hiermee acht zij een boete op zijn plaats.
5.
Het standpunt van de oud-kandiaat-gerechtsdeurwaarder
De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden.
6.
De beoordeling
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) heeft de KBvG tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat de KBvG bij verordening regels kan vaststellen betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden. Ter uitvoering van de genoemde taak heeft de KBvG nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld in de verordening en in het Reglement bevordering vakbekwaamheid.
6.2. De verordening bevat geen bepaling waarin de door de KBvG gehanteerde pro rato studie-eis voor situaties als de onderhavige steun vindt. Een bepaling met die strekking wordt evenmin aangetroffen in het Reglement bevordering vakbekwaamheidheid. Voorts kan de KBvG niet worden gevolgd in haar betoog dat uit artikel 2 van de verordening zou voortvloeien dat ook leden die in de loop van 2009 of 2010 zijn uitgestroomd, verplicht zijn in de periode 2009-2010 de volledige 30 punten te behalen, zodat de pro rato studie-eis slechts een versoepeling zou zijn van de eisen die op grond van de verordening al gelden. Tot het moment van het tussentijdse ontslag als (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder kan immers niet worden vastgesteld dat het lid niet aan artikel 2 van de verordening heeft voldaan, doordat de aaneensluitende periode van twee jaar waarin de punten moeten worden behaald, nog niet is verstreken, terwijl het doen en laten van de voormalige (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder in de periode na zijn ontslag, niet aan de regels van de verordening kan worden getoetst. Met de kamer is het hof van oordeel dat hierover slechts anders kan worden gedacht in de situatie dat een tussentijds uitgetreden lid op het moment van zijn uittreden nog maar zo weinig studiepunten heeft behaald dat het uitgesloten is dat hij, als hij de tweejaarstermijn had volgemaakt, het minimum aantal punten had kunnen behalen. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
6.3. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt, mutatis mutandis, evenzeer voor het verwijt dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de periode 2009-2010 niet de verplichte cursus Ethiek en Tuchtrecht heeft gevolgd.
6.4. Nu de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet geacht kan worden in strijd met enige bij of krachtens de wet gegeven bepaling of enige andere tuchtrechtelijke norm te hebben gehandeld, moet de conclusie zijn dat de kamer de klacht terecht ongegrond heeft verklaard.
6.5. Ten overvloede overweegt het hof dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder ook om een andere reden geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij in de periode 1 januari 2009 tot 4 juni 2009 geen cursus(sen) heeft gevolgd. Zij was immers, zoals zij onbestreden heeft gesteld, in die periode volledig arbeidsongeschikt.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 juni 2012 door de rolraadsheer.
Beslissing van 29 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 649.2011 ingesteld door:
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
klaagster,
[gerechtsdeurwaarder],
[plaats],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen ingekomen op 21 juni 2011 heeft de KBvG een klacht ingediend tegen beklaagde.
Op 29 juni 2011 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van beklaagde ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 oktober 2011.Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.