ECLI:NL:GHAMS:2012:4388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
200.100.686/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de klacht van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders tegen oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De klacht van de KBvG tegen de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder werd ongegrond verklaard. De KBvG stelde dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de periode 2009-2010 niet voldoende opleidingspunten had behaald, terwijl zij verplicht was om minimaal 30 punten te behalen in een aansluitende periode van twee kalenderjaren. De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder had in de relevante periode echter geen enkele punt behaald. Het hof oordeelde dat de verordening en het reglement geen pro rato studie-eis bevatten voor situaties waarin een lid tussentijds uittreedt. Tot het moment van het ontslag kon niet worden vastgesteld dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet aan de eisen had voldaan, omdat de termijn van twee jaar nog niet was verstreken. Het hof concludeerde dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld, aangezien de regels van de verordening niet van toepassing waren na haar uittreden. De klacht werd derhalve ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 19 juni 2012 in de zaak onder nummer 200.100.686/01 GDW van:
DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN
GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde:
mr. J.A. de Swart,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder,
[plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder KBvG, is bij een op 19 januari 2012 ter griffie ingekomen appelschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 29 november 2011, waarbij de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde, verder de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder is op 5 maart 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2012. De gemachtigde van de KBvG en de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de KBvG aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de beslissing van 29 november 2011 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van de KBvG
4.1. De KBvG verwijt de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder dat zij in het gedeelte van de periode 2009-2010 waarin zij lid is geweest van de KBvG naar rato te weinig opleidingspunten heeft behaald. Daartoe heeft de KBvG het volgende aangevoerd.
4.2. Gerechtsdeurwaarders zijn op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: de verordening) verplicht zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbewaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
4.3. In artikel 2 van de verordening is bepaald dat aan de scholingsverplichting is voldaan, indien een lid in een aansluitende periode van twee kalenderjaren het door het bestuur van de KBvG vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het bestuur van de KBvG heeft bepaald dat de leden van de KBvG in de periode 2009-2010 in totaal minimaal 30 opleidingspunten dienden te behalen.
4.4. De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder is sinds 4 juni 2009 geen lid meer van de KBvG. In de periode 1 januari 2009 tot 4 juni 2010 had de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder volgens de door (het bestuur van) de KBvG gehanteerde berekeningsmethode 6 punten moeten behalen. De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft in de desbetreffende periode echter geen enkele punt behaald.
4.5. Daarnaast kan het bestuur op grond van artikel 4 van de verordening bepaalde vormen van onderwijs verplicht stellen. De in dit verband verplicht gestelde cursus Ethiek en Tuchtrecht heeft de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder evenmin gevolgd.
4.6. De KBvG is verder van mening dat door het niet behalen van de vereiste punten de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder zich heeft bevoordeeld ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders, die wel voldoende tijd en geld hebben besteed aan de op hen rustende opleidingsverplichting. In verband hiermee acht zij een boete op zijn plaats.
5.
Het standpunt van de oud-kandiaat-gerechtsdeurwaarder
De oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden.
6.
De beoordeling
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) heeft de KBvG tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat de KBvG bij verordening regels kan vaststellen betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden. Ter uitvoering van de genoemde taak heeft de KBvG nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld in de verordening en in het Reglement bevordering vakbekwaamheid.
6.2. De verordening bevat geen bepaling waarin de door de KBvG gehanteerde pro rato studie-eis voor situaties als de onderhavige steun vindt. Een bepaling met die strekking wordt evenmin aangetroffen in het Reglement bevordering vakbekwaamheidheid. Voorts kan de KBvG niet worden gevolgd in haar betoog dat uit artikel 2 van de verordening zou voortvloeien dat ook leden die in de loop van 2009 of 2010 zijn uitgestroomd, verplicht zijn in de periode 2009-2010 de volledige 30 punten te behalen, zodat de pro rato studie-eis slechts een versoepeling zou zijn van de eisen die op grond van de verordening al gelden. Tot het moment van het tussentijdse ontslag als (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder kan immers niet worden vastgesteld dat het lid niet aan artikel 2 van de verordening heeft voldaan, doordat de aaneensluitende periode van twee jaar waarin de punten moeten worden behaald, nog niet is verstreken, terwijl het doen en laten van de voormalige (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder in de periode na zijn ontslag, niet aan de regels van de verordening kan worden getoetst. Met de kamer is het hof van oordeel dat hierover slechts anders kan worden gedacht in de situatie dat een tussentijds uitgetreden lid op het moment van zijn uittreden nog maar zo weinig studiepunten heeft behaald dat het uitgesloten is dat hij, als hij de tweejaarstermijn had volgemaakt, het minimum aantal punten had kunnen behalen. Die situatie doet zich hier echter niet voor.
6.3. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt, mutatis mutandis, evenzeer voor het verwijt dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de periode 2009-2010 niet de verplichte cursus Ethiek en Tuchtrecht heeft gevolgd.
6.4. Nu de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet geacht kan worden in strijd met enige bij of krachtens de wet gegeven bepaling of enige andere tuchtrechtelijke norm te hebben gehandeld, moet de conclusie zijn dat de kamer de klacht terecht ongegrond heeft verklaard.
6.5. Ten overvloede overweegt het hof dat de oud-kandidaat-gerechtsdeurwaarder ook om een andere reden geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij in de periode 1 januari 2009 tot 4 juni 2009 geen cursus(sen) heeft gevolgd. Zij was immers, zoals zij onbestreden heeft gesteld, in die periode volledig arbeidsongeschikt.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 juni 2012 door de rolraadsheer.
Beslissing van 29 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 649.2011 ingesteld door:
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
klaagster,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
[plaats],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 21 juni 2011 heeft de KBvG een klacht ingediend tegen beklaagde.
Op 29 juni 2011 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van beklaagde ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 oktober 2011.Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.De feiten

Op grond van het bepaalde in artikel 56 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de KBvG een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet en zijn alle in Nederland gevestigde gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders leden van de KBvG.
De KBvG heeft uitvoering gegeven aan de haar in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet opgelegde taak tot bevordering van een goede beroepsuitoefening van de leden en van hun vakbekwaamheid door de Verordening bevordering vakbekwaamheid (hierna: de Verordening) vast te stellen. De Verordening is op 1 januari 2005 in werking getreden.
In de Verordening is bepaald dat alle leden van de KBvG verplicht zijn zich door het volgen van cursussen te scholen en bij te scholen. Iedere cursus levert een door KBvG te bepalen aantal studiepunten op. Jaarlijks in de derde week van het kalenderjaar wordt aan de leden bekend gemaakt hoeveel studiepunten er in een aaneensluitende periode van twee kalenderjaren door de leden behaald moeten worden. Slechts op grond van buitengewone omstandigheden kan het bestuur van de KBvG ontheffing verlenen van de verplichting tot het behalen van het vereiste aantal studiepunten.
Op grond van artikel 3 van de Verordening is het Reglement bevordering vakbekwaamheid (hierna het Reglement) opgesteld waarin de met de toekenning van opleidingspunten samenhangende onderwerpen, nader worden geregeld. Het Reglement is op 1 januari 2007 in werking getreden.
Voor de kalenderjaren 2009-2010 heeft de KBvG het aantal door de leden te behalen studiepunten bepaald op 30.
Beklaagde is vanaf 4 juni 2009 geen lid meer van de KBvG.
De KBvG heeft beklaagde bij brief van 3 september 2010 meegedeeld dat zij in de periode 2009-2010 niet voldaan heeft aan de opleidingseis en dat zij voor 31 december 2010 aan deze permanente educatie (PE) verplichting diende te voldoen.
Beklaagde heeft bij brief van 19 oktober 2010 om ontheffing wegens buitengewone omstandigheden verzocht. Dit verzoek is afgewezen.

2.De klacht

2.1
De KBvG stelt zich – verkort samengevat – op het standpunt dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Verordening en/of het Reglement. In de periode van 1 januari tot 1 mei 2009 had zij - naar rato van de studieverplichting voor twee jaar – 6 studiepunten moeten behalen. Dat heeft beklaagde nagelaten. Ook heeft zij een op grond van artikel 4 van de Verordening verplicht gestelde cursus niet gevolgd.
2.2
De KBvG stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 mei 2011 (LJN: BQ5631) voorts op het standpunt dat leden die het vereiste aantal studiepunten niet behalen, niet alleen handelen in strijd met de Verordening, maar ook het financiële nadeel ontlopen dat onvermijdelijk met het vergaren van studiepunten gepaard gaat. Daardoor worden zij bevoordeeld ten opzichte van leden die wel aan de uit de Verordening voortvloeiende studieplicht voldoen.

3.Het verweer

Beklaagde heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4.Beoordeling van de klacht

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. De gerechtsdeurwaarder blijft op grond van het vijfde lid van dit artikel ook na schorsing of ontslag aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijd dat hij als deurwaarder werkzaam was.
4.2
Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, of een maatregel kan worden opgelegd.
4.3
Allereerst stelt de Kamer vast dat uit artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarders-wet juncto artikel 1 van de Verordening blijkt dat de doelstelling van de Verordening gelegen is in de bevordering van een goede beroepsuitoefening door - en de vakbekwaamheid van de leden. Gelet daarop is in artikel 1 van de Verordening de eis geformuleerd dat ieder lid van de KBvG verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening.
4.4
Dat deze eis wordt gesteld zolang een gerechtsdeurwaarder als zodanig werkzaam is, onderschrijft de Kamer volledig. Echter, indien een uitgetreden lid van de KBvG de verplichtingen – zoals ze zijn omschreven in Wet en Verordening – niet nakomt, kan er geen sprake zijn van een tekortkoming die hem/haar tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.
4.5
Noch de Verordening noch het Reglement bevat een bepaling voor het geval een lid van de KBvG de uitoefening van het ambt tussentijds d.w.z. voor het verstrijken van de tweejaarstermijn, neerlegt. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat de door haar gehanteerde pro rato benadering dan ook niet op Wet of Verordering is gebaseerd, maar op het standpunt van het huidige bestuur dat deze benadering passend is vanuit overwegingen van redelijkheid en billijkheid.
4.6
Die benadering kan de Kamer evenwel niet ondersteunen. Uit de Wet en de Verordening kunnen immers geen andere scholingsplichten worden afgeleid dan aldaar omschreven. En er is geen bepaling die de leden voorschrijft om bijvoorbeeld per maand een pro rata aantal studiepunten te behalen.
4.7
Een tuchtrechtelijk verwijt zou wellicht nog verdedigbaar zijn, wanneer een tussentijds uitgetreden lid op het moment van uittreden nog maar zo weinig studiepunten had behaald dat het praktisch uitgesloten is dat het lid – had het de tweejaarstermijn volgemaakt – het totaal aantal punten nog voor het einde daarvan had kunnen behalen. Die situatie zal zich echter niet gauw voordoen. Ter zitting heeft de gemachtigde van de KBvG immers beaamd dat gerechtsdeurwaarders veelvuldig pas aan het eind van de tweejaarsperiode cursussen volgen waarvoor veel studiepunten worden toegekend teneinde op het nippertje alsnog het vereiste aantal studiepunten te behalen.
4.8
Deurwaarders die aldus handelen, maken zich ook in de visie van de KBvG niet schuldig aan klachtwaardig handelen, zolang betrokkenen het totaal van het voorgeschreven puntental maar aan het eind van de betreffende tweejaarsperiode hebben behaald. Voor hen acht de KBvG de pro rato benadering derhalve niet aan de orde. Dan zou het niet gepast zijn om die maatstaf wel te hanteren voor leden die tussentijds uittreden.
4.9
Dat beklaagde in de periode januari - mei 2009 niet de door de KBvG berekende 6 studiepunten heeft behaald, kan haar derhalve tuchtrechtelijk niet worden aangerekend. Evenmin kan beklaagde worden aangesproken op het feit dat zij in de totale tweejaarstermijn 2009 – 2010 het totale daarvoor voorgeschreven puntental van 30 niet heeft behaald. Wet en Verordening hebben immers niet gedurende die gehele periode voor haar gegolden. Van haar kan evenmin verlangd worden dat zij na haar defungeren alsnog cursussen volgt om aan de door de pro rata studie-eis van de KBvG te voldoen. Daarmee zou ook geen enkel redelijk doel zijn gediend.
4.1
Op grond van het voorgaande zal de onderhavige klacht ongegrond worden verklaard.
4.11
Wel kan als overweging ten overvloede worden aangetekend dat – indien men wil voorkomen dat tussentijdse uittreders op voorhand al geen aandacht meer aan hun scholing besteden – een aanpassing van de Verordening aan de orde kan worden gesteld.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mrs. E.C. Smits en A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.