GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 13 november 2012 in de zaak van:
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde:
mr. D. Fasseur te Nieuwegein,
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde:
mr. drs. A.J. Rusting te Utrecht.
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 23 december 2011 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 15 november 2011, verzonden op 25 november 2011, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder het BFT, op alle onderdelen gegrond is verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt is opgelegd.
1.2. Van de zijde van het BFT is op 13 februari 2012 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 mei 2012, alwaar zijn verschenen de gerechtsdeurwaarder, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het BFT. Namens het BFT is tevens K. Faber verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van het BFT
De door het BFT tegen de deurwaarder ingediende klacht bestaat uit de vijf volgende onderdelen.
I) Op verschillende momenten in 2010 en 2011 is door het BFT geconstateerd dat de financiële administratie van de gerechtsdeurwaarder niet voldeed aan de in de Administratieverordening gestelde eisen. Het BFT heeft de volgende tekortkomingen in de administratie van [gerechtsdeurwaarder] geconstateerd:
- verschillen tussen de dossieradministratie en het grootboek waren niet geanalyseerd;
- de beginbalans is over diverse jaren niet ingebracht in de administratie;
- de rekening-courantverhoudingen met gelieerde vennootschappen zijn gedurende enkele jaren niet uitgezocht;
- de concept jaarrekening over 2010 mist aansluiting met voorgaande jaren;
- van diverse posten in het grootboek is onbekend welk bedrag ze vertegenwoordigen (totaal € 155.025,-).
De afspraken die het BFT met de gerechtsdeurwaarder heeft gemaakt om daarin verbeteringen aan te brengen zijn niet, niet tijdig of onvolledig nagekomen. Hierdoor kan de administratie van [gerechtsdeurwaarder] niet dienen als basis voor een verantwoorde bedrijfsvoering noch als basis voor toezicht van het BFT.
II) Op verschillende momenten in 2010 en 2011 zijn bewaringstekorten op de kwaliteitsrekening geconstateerd, respectievelijk van € 51.330,- op 30 juni 2010, € 10.805,- op 14 februari 2011 en € 11.583,- op 9 juni 2011. Een tekort in de bewaring van de gelden van derden is op grond van artikel 19 Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en artikel 5 van de Administratieverordening (Avg) niet toegestaan. Het BFT heeft aangedrongen op onmiddellijke aanvulling van het tekort. Hoewel er volgens de gerechtsdeurwaarder aanvulling van het tekort heeft plaatsgevonden, heeft het BFT daarvan geen bewijsstukken ontvangen.
III) In het eerste half jaar van 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd met (de strekking van) artikel 3 Avg kantoor- en privékosten ten laste van de kwaliteitsrekening gebracht (ten bedrage van € 88.700,-). Door dergelijke betalingen kan ongemerkt een bewaringstekort ontstaan. De derdengelden die op deze rekening worden bewaard dienen te allen tijde beschikbaar te worden gehouden voor de desbetreffende derden.
IV) Op 13 momenten in het eerste half jaar van 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder gelden van de kwaliteitsrekening overgeboekt naar de kantoorrekening. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 13.700,-. De regelgeving schrijft voor dat een gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan een overboeking van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening dient vast te stellen dat er ook na de overboeking een bewaringsoverschot resteert. De gerechtsdeurwaarder heeft in juni 2010 tegenover het BFT verklaard dat hij de berekening van de bewaringspositie slechts eenmaal per kwartaal opstelt. Door deze handelswijze heeft de gerechtsdeurwaarder bewust het risico genomen dat er een bewaringstekort ontstond. Het BFT heeft de gerechtsdeurwaarder op diverse momenten in 2010 en 2011 daarop gewezen.
Ondanks het bestaan van een bewaringstekort op 1 april 2011 is door de gerechtsdeurwaarder in de periode van 1 mei 2011 tot en met 6 juni 2011 nog € 4.055,- overgeboekt van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening. Het BFT concludeert hieruit dat de berekeningen niet gemaakt worden óf dat de gerechtsdeurwaarder ondanks het berekende bewaringstekort toch nog overboekingen verricht.
V) Op grond van artikel 17 lid 1 jo. artikel 31 lid 1 Gdw heeft de gerechtsdeurwaarder de verplichting om binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de stukken over voorgaand boekjaar in te dienen bij het BFT. Ondanks de door het BFT op 7 juli 2011 verzonden constateringsbrief heeft de gerechtsdeurwaarder tot op het moment van het indienen van de onderhavige klacht op 1 september 2011 niet voldaan aan zijn plicht tot indiening van de verantwoordingsdocumenten over het boekjaar 2010.
5.
Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder heeft tot zijn verweer het volgende aangevoerd.
5.2. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft de gerechtsdeurwaarder zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het BFT niet-ontvankelijk is. De gerechtsdeurwaarder beroept zich daarbij op een toezegging van het BFT - bij e-mail van 23 februari 2011, aangevuld bij e-mail van 18 maart 2011 - dat onder voorwaarden het indienen van een klacht achterwege zou blijven. Zijns inziens heeft hij aan bijna alle door het BFT gestelde voorwaarden voldaan met een beperkte overschrijding van de in de voorwaarden genoemde termijnen. De gerechtsdeurwaarder was daarom in de veronderstelling dat de klacht niet zou worden ingediend. Door desondanks een klacht in te dienen handelt het BFT in strijd met die toezegging. In de tweede plaats is de gerechtsdeurwaarder van mening dat het klachtonderdeel ongegrond is. In dat verband wijst hij erop dat voor zover hij nog niet aan de voorwaarden heeft voldaan dit voortvloeit uit de afspraak met het BFT dat de onduidelijkheden uit de jaren vóór 2010 op een later moment – waarbij geen termijn is gesteld - worden uitgezocht en buiten de beoordeling van 2010 en later zouden blijven.
5.3. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel verweert de gerechtsdeurwaarder zich door erop te wijzen dat het BFT bij de klacht over de bewaringstekorten zelf een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de nauwkeurigheid van de berekeningen.
Bovendien zijn in de periode dat de bewaringstekorten zijn geconstateerd in de dossieradministratie ten onrechte geen boekingen gedaan ter zake van door de gerechtsdeurwaarder verrichte declarabele werkzaamheden. Voor zover er met inachtneming van het voorgaande bewaringstekorten zouden kunnen worden geconstateerd, zijn die deels ook ontstaan doordat de gerechtsdeurwaarder, ten onrechte in de veronderstelling verkerend dat toegezegde betalingen van een opdrachtgever, Energiewacht, onderweg waren, gelden van de kwaliteitsrekening heeft overgemaakt. Naar zijn mening heeft hij terstond na de ontdekking ervoor gezorgd dat het tekort werd aangevuld.
5.4. De gerechtsdeurwaarder erkent dat het derde klachtonderdeel formeel terecht is. Hij meent echter dat de hem verweten gedragingen geen enkel nadelig effect op de bewaarposities hebben gehad omdat daar tegenover ook praktijkinkomsten op die rekening werden gestort.
5.5 Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel stelt de gerechtsdeurwaarder dat de boekingen van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening uitsluitend zijn gedaan uit gelden die op de kwaliteitsrekening waren gestort die niet onder de bewaarplicht vielen. Volgens hem blijkt nergens uit dat op het moment van het doen van die betalingen een negatieve bewaringspositie bestond.
5.6. Ten aanzien van het vijfde klachtonderdeel brengt de gerechtsdeurwaarder naar voren dat de vertraging over 2010 is ontstaan doordat de huidige accountant de jaarstukken niet tijdig klaar kon hebben ten gevolge van gebrek aan medewerking van de voormalige accountant.
6.
De ontvankelijkheid in het eerste klachtonderdeel
Het hof is van oordeel dat, zo al van een toezegging van de zijde van het BFT kan worden gesproken, de gerechtsdeurwaarder zich daarop niet kan beroepen. Hij heeft immers aan een aantal van de door het BFT gestelde voorwaarden niet, dan wel niet binnen de gestelde termijnen voldaan. De stelling dat het slechts om een beperkte termijnoverschrijding gaat maakt dat niet anders, nu de termijnen juist waren gesteld omdat de gerechtsdeurwaarder reeds geruime tijd niet aan zijn verplichtingen had voldaan.
7.
De beoordeling van de klachten
7.1. Met betrekking tot de gebrekkigheid van de gevoerde administratie overweegt het hof het volgende. In hoger beroep is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder de jaarstukken over 2010 pas op 3 oktober 2011 bij het BFT heeft ingediend. Met de kamer is het hof van oordeel dat uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet in staat is om tijdig zijn jaarstukken over te leggen reeds volgt dat zijn rechten en verplichtingen niet op eenvoudige wijze kunnen worden gekend. De gerechtsdeurwaarder heeft ook niet ontkend dat de gebreken in de financiële administratie (nog) niet allemaal zijn opgelost. De afspraak met het BFT waarop de gerechtsdeurwaarder zich in dit verband beroept is door het BFT betwist en door de gerechtsdeurwaarder niet bewezen, zodat het hof dat verweer van de gerechtsdeurwaarder verwerpt. Het eerste klachtonderdeel is mitsdien gegrond.
7.2. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aangetoond dat de bewaringstekorten die door het BFT zijn vastgesteld in het geheel niet hebben bestaan, dan wel onjuist waren. Nog afgezien van het feit dat het aan de gerechtsdeurwaarder zelf is te wijten dat de berekeningen zijn bemoeilijkt doordat delen van de administratie onvoldoende waren bijgewerkt en het automatiseringssysteem onvoldoende was ingericht voor het maken van accurate berekeningen van de bewaringspositie, is er ook in hoger beroep geen met stukken onderbouwd overzicht overgelegd dat de stelling van de gerechtsdeurwaarder ondersteunt. Nu ervan moet worden uitgegaan dat in strijd met het bepaalde in artikel 19 Gdw en artikel 5 Avg op diverse momenten in 2010 en 2011 aanzienlijke bewaringstekorten hebben bestaan, die mede het gevolg waren van het overmaken van gelden van de kwaliteitsrekening door de gerechtsdeurwaarder in afwachting van toegezegde betalingen, valt hem hiervan een ernstig verwijt te maken. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond.
7.3.Ook de betaling van kantoor- en privékosten van de kwaliteitsrekening acht het hof laakbaar. Het moet de gerechtsdeurwaarder genoegzaam bekend zijn dat de kwaliteitsrekening een beschermde rekening is waarvan hij geen gebruik dient te maken anders dan voor het bewaren van de bedragen die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Dat de gewraakte betalingen geen nadelig effect op de bewaringspositie hebben gehad, is, zo al juist, niet relevant. Het derde klachtonderdeel is dus eveneens gegrond.
7.4. Omtrent het vierde klachtonderdeel betreffende het overboeken van gelden naar de kantoorrekening heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de overwegingen van de kamer op dit punt, waarmee het hof zich verenigt.
7.5. Het hof is van oordeel dat ook hetgeen de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot het vijfde klachtonderdeel betreffende de niet tijdige indiening van de jaarstukken 2010 tot verweer heeft aangevoerd niet kan slagen. Naar het oordeel van het hof is de vertraging het gevolg van onvoldoende krachtdadig optreden van de gerechtsdeurwaarder om een eind te maken aan de situatie die daaraan ten grondslag lag. Dat de voormalige accountant in gebreke bleef met het afgeven van de benodigde documenten komt voor rekening en risico van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft immers zelf de verplichting om zorg te dragen voor een deugdelijk controleerbare administratie. Het hof overweegt bovendien, zij het ten overvloede, dat tijdens het onderzoek in hoger beroep is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder nog steeds niet heeft voldaan aan zijn verplichting de verslagstaten privé over 2010 in te dienen.
7.6. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het feit dat aan de gerechtsdeurwaarder eerder een maatregel is opgelegd voor een soortgelijk feit, is het hof met de kamer van oordeel dat de maatregel van ontzetting passend en geboden is. .
8.
De beslissing
9. Het hof:
10. - bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 november 2011 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 612.2011 van:
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
(hierna ook: het BFT)
gevestigd te Utrecht,
klaagster,
gemachtigde: mr. A.T.A. Tilleman
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
beklaagde,
gemachtigde mr. T. Prijn, advocaat te Oegstgeest.
Bij brief met bijlagen van 1 september 2011, ingekomen op 2 september 2011, heeft het BFT een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2011, alwaar de gemachtigde van het BFT en de gerechtsdeurwaarder vergezeld door zijn advocaat zijn verschenen.
Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft een pleitnota met producties overgelegd.
Na daartoe ter zitting in de gelegenheid te zijn gesteld heeft het BFT bij brief met bijlagen van 14 oktober 2011 gereageerd op de door de gerechtsdeurwaarder eerst ter zitting bij pleidooi overgelegde producties.
De uitspraak is bepaald op 15 november 2010.