In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te 's-Gravenhage. De appellant, hierna klager genoemd, had op 12 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Kamer van 16 november 2011, waarin de klacht van klager tegen de notaris ongegrond was verklaard. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 7 juni 2012, waar zowel klager als de notaris aanwezig waren en hun standpunten hebben toegelicht.
Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de Kamer, waartegen geen bezwaar was gemaakt door partijen. Klager had de notaris verweten dat deze hem niet van dienst was geweest en hem maandenlang had tegengewerkt in een civiele zaak, terwijl de notaris had volstaan met het geven van een gemotiveerd verweer. Het hof oordeelde dat het hoger beroep niet leidde tot andere conclusies dan die van de Kamer van Toezicht. Het hof bekrachtigde de beslissing van de Kamer, waarbij werd vastgesteld dat klager niet voldoende had onderbouwd wat hij de notaris verwijt.
De beslissing van het hof houdt in dat de klacht ongegrond is verklaard, en dat de notaris niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtnorm zoals bedoeld in de Wet op het notarisambt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juli 2012, en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van deze beslissing.