ECLI:NL:GHAMS:2012:4301

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.092.728
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor terugbetaling van een lening in het kader van fondsenwervende activiteiten voor de Tamil Tijgers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter te Alkmaar, waarin [geïntimeerde] werd toegewezen in zijn vordering tot terugbetaling van een lening van € 3.000,-. De lening was verstrekt door [geïntimeerde] aan [appellant], die deze zou hebben aangenomen voor de Tamil Coordination Committee (TCC), een organisatie die fondsen werft voor de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). De kern van het geschil draait om de vraag of [appellant] aansprakelijk is voor de terugbetaling van het geleende bedrag, gezien zijn rol als gevolmachtigde van TCC.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] het bedrag niet voor zichzelf heeft aangenomen, maar als vertegenwoordiger van TCC, en dat [geïntimeerde] op de hoogte was van deze rol. De overeenkomst die tussen partijen was gesloten, werd door het hof als een lening beschouwd, waarbij de terugbetaling afhankelijk was van een lotingssysteem. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [appellant] persoonlijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening, en dat de betaling door [geïntimeerde] niet aan [appellant] persoonlijk was gedaan.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Dit arrest is gewezen op 4 december 2012 door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

4 december 2012
GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWAALFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat:
mr. H. Setonte Amersfoort,
t e g e n
[Geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANT in incidenteel appel,
advocaat:
mr. A. Lofte Heerhugowaard.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter te Alkmaar, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 337087 CV EXPL 10-4150 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde en uitgesproken op 18 mei 2011.
[appellant] heeft bij memorie drie grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs van zijn stellingen aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel de grieven van [appellant] bestreden, zelf een grief aangevoerd, producties overgelegd, bewijs van zijn stellingen aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
[appellant] heef bij memorie van antwoord in incidenteel appel op het incidenteel appel gereageerd en geconcludeerd tot verwerping daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] in de kosten.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 12 oktober 2012 door hun reeds genoemde advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de zijde van [appellant] is bij die gelegenheid een nadere productie in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in zijn vonnis onder ‘De vaststaande feiten’ (1 tot en met 3) de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. In zijn memorie van grieven stelt [appellant] (onder 4) dat het vermelde onder 1 in zoverre onjuist/onvolledig is dat [geïntimeerde] het genoemde bedrag van € 3.000,- niet aan [appellant] heeft betaald doch dit bedrag op 7 november 2005 heeft overhandigd aan de familie [M], bij wie [appellant] dit bedrag heeft opgehaald om het vervolgens af te dragen aan de Tamil Coordination Comitee (hierna: TCC) en (onder 5) dat de onder 3 opgenomen vertaling in zoverre onjuist is dat als tijdstip waarop moet worden terugbetaald in het originele stuk niet 30 augustus 2008 maar 30 juni 2008 is vermeld. Het hof zal met deze bezwaren tegen de feitenvaststelling in het onderstaande rekening houden en daarop zonodig ingaan. Voor het overige zijn de bedoelde feiten niet in geschil en dienen deze derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Op 28 oktober 2005 hebben partijen een schriftelijk stuk in de Tamil taal ondertekend met als opschrift “Tamil Welzijn Overeenkomst”. Bij de handtekening van [geïntimeerde] is vermeld “lening verstrekker” bij die van [appellant] “contactpersoon”.
In de (Nederlandse vertaling van de) overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“-
Het gecollecteerde leenbedrag wordt ieder jaar per 10 procentueel uitverkorene met 6% na 30.06.2008 in Rupee terugbetaald. Als men het graag tegen de valuta waar zij wonen wilt ontvangen, dan wordt ’t bedrag omgerekend in desbetreffende landvaluta;
- De terugbetaling van de geldverstrekkers wordt op loting systeem geselecteerd;
- ’t Leen bedrag wordt in Rupee vastgezet tegen de dagkoers van de geleende datum;
- Rente wordt berekend vanaf de dag van geldlening.”
[geïntimeerde] heeft het in het stuk vermelde leenbedrag van € 3.000,- voldaan en een kwitantie ontvangen waarop aan de voorzijde de datum 7 november 2005 is vermeld en de namen van het “hoofd” en van de “financieel verantwoordelijk persoon” van de “Liberation Tigers of Tamil Eleam” en op de achterzijde aan weerszijden van de datum 20 maart 2006 de namen van (naar het hof begrijpt) [geïntimeerde] (“geldgever”) en [appellant] (“verantwoordelijk persoon”).
3.2. [
geïntimeerde] vordert in dit geding de veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van genoemd bedrag van € 3.000,-.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep op. De grief van [geïntimeerde] is gericht tegen het onbesproken laten door de kantonrechter van een onderdeel van de grondslag van zijn vordering.
3.3. [
appellant] voert onder meer het verweer dat hij het reeds vermelde (leen)bedrag van € 3.000,- niet voor zichzelf maar namens TCC, voor wie hij als vrijwilliger actief was, in ontvangst heeft genomen, dat TCC aan fondsenverwerving deed ten behoeve van de Liberation Tigers of Tamil Eleam (hierna: LTTE) - welke organisatie in 2005 nog niet op de EU-lijst van terroristische organisaties was geplaatst - en voorts dat [geïntimeerde], die zelf als voorzitter van de Tamil Rehabilitation Organization lange tijd bij de financiële ondersteuning vanuit Nederland van de Tamil-minderheid op Sri Lanka betrokken is geweest, van de hierbedoelde gang van zaken op de hoogte was. [appellant] stelt dat hij geen partij is bij de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst en dat er in het licht van dit een en ander geen grond is om hem, [appellant], aansprakelijk te achten voor de terugbetaling van het door [geïntimeerde] in leen verstrekte bedrag.
3.4.1.
Dit verweer, dat door [appellant] in zijn eerste grief aan de orde wordt gesteld, slaagt. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.4.2. [
geïntimeerde] betwist niet dat hij wist dat [appellant] voor TCC werkzaam was en dat hij op de hoogte was van de (door [appellant] omschreven) activiteiten van deze stichting; dat hij deze wetenschap bezat valt ook op te maken uit de getuigenverklaring die [geïntimeerde] heeft afgelegd in de strafzaak tegen (ondermeer) [appellant] (vgl. productie 3 bij memorie van grieven). In het licht hiervan moet op grond van de inhoud van de hierboven onder 3.1 genoemde, door [geïntimeerde] mee-ondertekende stukken, worden geconcludeerd dat het de bedoeling van betrokken partijen was dat het door [geïntimeerde] betaalde bedrag (in de vorm van een tot ten minste 30 juni 2008 lopende lening) aan LTTE ten goede zou komen en dat [appellant] het bedrag van € 3,000,- in ontvangst heeft genomen als fondsenwerver voor TCC die het bedrag op haar beurt zou afdragen aan LTTE. ([geïntimeerde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij er van uit is gegaan, althans er rekening mee hield, dat het geld werd ingezameld voor een persoonlijk project van [appellant], maar dit betoog vindt onvoldoende steun in het feitenmateriaal en wordt ook niet door [geïntimeerde] (althans niet voldoende concreet) te bewijzen aangeboden en wordt mitsdien door het hof gepasseerd.)
3.4.3. [
geïntimeerde] heeft niet bestreden dat uit het door [appellant] als productie 4 bij memorie van grieven overlegd stuk volgt dat de lening ook in de boekhouding van TCC is geregistreerd en dat de op 20 maart 2006 aan hem verstrekte (definitieve) kwitantie ondertekend is door functionarissen van LTTE. De hier omschreven gang van zaken vindt ook steun in een door [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep in het geding gebracht stuk met als opschrift “Een handleiding voor het binnenhalen van een lening”.
Tegen deze achtergrond kan het betoog van [geïntimeerde] dat [appellant] niet als gevolmachtigde van TCC of LTTE zou zijn opgetreden niet worden gehonoreerd. Dat TCC en/of LTTE zich aan het met [geïntimeerde] overeengekomene niet gebonden achtte(n) blijkt nergens uit, en valt, zonder verdere toelichting (die ontbreekt), in de gegeven omstandigheden niet aan te nemen.
3.4.4.
Welke van de twee genoemde organisaties als contractspartij van [geïntimeerde] moet worden aangemerkt kan in dit geding in het midden blijven, nu er in de door [geïntimeerde] aangevoerde feiten en omstandigheden in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het aannemen van een (persoonlijke) verbintenis van [appellant] tot terugbetaling van het door [geïntimeerde] in leen verstrekte bedrag.
3.5.
Dit laatste wordt niet anders indien de overeenkomst, zoals de kantonrechter heeft aangenomen, nietig zou zijn. De (in dat geval onverschuldigde) betaling van [geïntimeerde] is immers niet aan [appellant] persoonlijk verricht. Ten overvloede merkt het hof op dat de tekst van de overeenkomst er op duidt dat, zoals [appellant] ook heeft aangevoerd, sprake is van een lening waarbij het tijdstip van terugbetaling van het geleende bedrag (en de verschuldigde rente) door het lot wordt bepaald.
3.6.
Het slagen van de eerste grief van [appellant] brengt mee dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven en dat de door [geïntimeerde] tegen [appellant] ingestelde vordering alsnog dient te worden afgewezen. Bij een verdere bespreking van zijn grieven heeft [appellant] onvoldoende belang. De kosten van het principaal appel komen bij deze uitkomst ten laste van [geïntimeerde].
Gelet op het voorgaande kan het beroep van [geïntimeerde] op het bepaalde in de Wet op de Economische Delicten verder onbesproken blijven. Het hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling in het incidenteel appel nu dit er kennelijk slechts toe strekt een aspect van de door [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag gelegde stellingen onder de aandacht van het hof te brengen.

4.Beslissing

het hof:
rechtdoende in het principaal en incidenteel apppel
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vordering van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op nihil aan verschotten en € 612,50 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 374,81 aan verschotten en € 1896,00 voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, R.J.F. Thiessen en W. Tonkens-Gerkema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 december 2012 .