In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder, Bouwinvest, en een onderhuurder, [geïntimeerde], die de woning aan [appellanten] had onderverhuurd. De zaak betreft twee kort gedingen, waarbij de appellanten in hoger beroep zijn gekomen van vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam. In het eerste vonnis (vonnis I) werd [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huurpenningen aan Bouwinvest. In het tweede vonnis (vonnis II) werd ook [geïntimeerde] en de onderhuurders, [appellanten], veroordeeld tot ontruiming en betaling van huurachterstand. De appellanten hebben in hoger beroep grieven ingediend en een incidentele vordering ingesteld om de tenuitvoerlegging van de vonnissen te schorsen.
Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien daarover geen geschil bestond. De kern van het geschil draait om de vraag of Bouwinvest een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van de woning. Het hof oordeelt dat Bouwinvest niet voldoende heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is, en wijst de vordering van Bouwinvest tegen de appellanten af. Het hof heeft ook overwogen dat de huurprijs die [appellanten] met [geïntimeerde] zijn overeengekomen, redelijk is in de context van de regio Amsterdam.
Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten, waarbij alle betrokkenen aanwezig moeten zijn, om te bezien of een minnelijke regeling mogelijk is. De verdere beslissingen in de zaak zijn aangehouden, en het hof heeft bepaald dat partijen op een nader te bepalen datum moeten verschijnen voor de raadsheercommissaris. Dit arrest is gewezen op 18 december 2012 door de rechters J.H. Huijzer, R.J.F. Thiessen en M.A. Goslings.