3.9Het hof zal de onder 3.7 en 3.8 genoemde grieven, die alle de vraag betreffen of en in hoeverre causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten, respectievelijk schade van [appellant], gezamenlijk bespreken.
3.9.1Daarbij wordt vooropgesteld dat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het tot uitgangspunt nemen door de rechtbank van het rapport van dr. Kuilman. Dit rapport zal ook het hof tot uitgangspunt strekken.
3.9.2Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag hoe [appellant] voor het ongeval functioneerde. Anders dan [appellant] heeft gesteld kan uit het door hem aangehaalde citaat uit het rapport van dr. Kuilman (blz 27), inhoudende
‘[d]at onderzochte tot op de dag van het ongeval nog gewoon zijn werk heeft verricht in zijn kapsalon, is een juiste constatering, maar dat betekent nog niet dat hij zich in een optimale situatie bevond’
niet worden afgeleid dat de met grief I bestreden overweging van de rechtbank, te weten
‘[h]et beeld dat [appellant] schetst van zijn situatie vóór het ongeval, namelijk dat hij toen tot alles in staat was en dat hij geheel probleemloos door het leven ging, spoort niet met de bevindingen en conclusies van dr. Kuilman en wordt terzijde gesteld’
onjuist is. Evenmin kan aan voornoemd citaat uit het rapport van dr. Kuilman worden ontleend dat [appellant] tot aan het ongeval ‘ongestoord en probleemloos’ zijn werkzaamheden kon verrichten. Dr. Kuilman heeft immers in aansluiting op voornoemd citaat ook het volgende geschreven (blz 27/28):
‘Zie in dat verband wat reeds eerder is opgemerkt in mijn commentaar hierboven ad.1 en ad.2 naar aanleiding van de berichtgeving van de behandelend psychiater, wiens beschrijving de kwalificatie “marginaal” ten aanzien van de psychische toestand van betrokkene rechtvaardigt. Ondergetekende acht het niet uitgesloten dat hij zich tot aan het ongeval wist staande te houden dankzij het feit dat hij zijn werk nog kon doen en aldus iets had waar hij zich aan kon vastklampen.’
Voorts heeft dr. Kuilman (op blz 25) geschreven:
‘Het lijkt aannemelijk dat betrokkene toen het ongeval hem trof, in een kwetsbare positie verkeerde, bij een anamnese met twee roofovervallen, twee hartinfarcten en een echt- scheiding. Er zijn aanwijzingen dat betrokkene met een geforceerde ontkenning van zijn problemen en beperkingen zich tot aan het ongeval krampachtig probeerde staande te houden.’
3.9.3Voor de stelling van [appellant] dat hij voor het ongeval ‘ongestoord en probleemloos’ zijn werkzaamheden kon verrichten zijn ook overigens in het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten te vinden.
3.9.4Het hof acht echter de stelling van London c.s. dat [appellant] voor het ongeval helemaal geen werkzaamheden meer verrichtte en alleen nog inkomen genereerde uit de exploitatie van gokautomaten, zonder daarvoor zelf te hoeven werken, evenmin voldoende onderbouwd. De omstandigheid dat na het ongeval – dat op 28 februari 2006 plaatsvond - nog een kerstgroet op de ramen van de kapperszaak stond (zoals London c.s. in de inleidende dagvaarding onder 45 hebben gesteld) is daartoe onvoldoende. London c.s. hebben voorts niet gemotiveerd bestreden dat [appellant] op de dag van het ongeval nog een gokkast heeft gerepareerd (zoals gesteld door [appellant] bij cva/cve onder 16). In de inleiding van de memorie van antwoord/grieven en in het kader van hun grief 2 hebben London c.s. gewezen op een vóór het ongeval geschreven brief van de behandelend psychiater van [appellant], dr. M.S. Jessurun (hierna: dr. Jessurun), aan een stadsdeel van de gemeente Amsterdam, welke brief niet in het bezit is van London c.s., maar wel van hun medisch adviseur. Uit het rapport van dr. Kuilman (blz 17) blijkt dat de medisch adviseur van London c.s. deze brief ter beschikking heeft gesteld van dr. Kuilman, die daaruit (op blz 17/18) heeft geciteerd. Uit dat citaat blijkt, zoals dr. Kuilman (op blz 20) ook concludeert, dat het verzoek om een parkeervergunning in januari 2006 is gedaan omdat [appellant] dagelijkse angsten had voor een recidief van het hartinfarct en in verband met een overval in 2000 en dr. Jessurun het daarom van belang achtte dat [appellant], ‘die nauwelijks 50 meter kan lopen, of hij moet uitrusten’ zijn auto bij de hand heeft ‘om weg te komen’. Dit biedt geen steun aan de stelling van London c.s. dat [appellant] vóór het ongeval tot vrijwel niets meer in staat was en evenmin dat hij niet ADL-zelfstandig was. Dat [appellant] dagelijkse angsten had en nauwelijks 50 meter kon lopen zonder uit te rusten, wil niet zeggen dat hij vrijwel niet meer kon functioneren, in het geheel niet kon werken in zijn kapperszaak en geen gokkasten kon repareren.
3.9.5London c.s. hebben voorts gesteld dat de rechtbank ten onrechte, op basis van het rapport van dr. Kuilman, heeft overwogen dat [appellant] voor het ongeval al op het randje balanceerde, zich tot op zekere hoogte staande hield, maar ten gevolge van het ongeval van de rand is gevallen. De argumenten die London c.s. hiervoor aanvoeren houden echter geen stand. Juist is dat dr. Kuilman te kennen heeft gegeven dat, gelet op de minimale respons van [appellant], een anamnese niet kon worden afgenomen. Zoals uit het antwoord van dr. Kuilman op de hem gestelde vraag 1.a blijkt is hij evenwel in staat geweest de situatie van [appellant] te beschrijven op grond van het aan hem ter beschikking gestelde dossier. Dat de informatie uit de behandelend sector beperkt is geweest, heeft niet in de weg gestaan aan de uitvoerige beschrijving die dr. Kuilman op grond van het dossier heeft gegeven en de conclusies die hij daaruit heeft getrokken. Gesteld noch gebleken is dat dr. Kuilman om nadere stukken uit de behandelend sector heeft gevraagd die hij niet heeft gekregen. Hij heeft zich dus kennelijk voldoende geïnformeerd geacht om te rapporteren zoals hij heeft gedaan. Dr. Kuilman heeft voorts geschreven dat de informatie die de vriend/belangenbehartiger van [appellant], de heer [K] (hierna: [K]) - die bij het onderzoek door dr. Kuilman aanwezig was - heeft verschaft geen feiten en gebeurtenissen betreft die niet óók zijn te vinden in het toegezonden dossier (blz 19). De stelling van London c.s. dat de anamnese is beïnvloed door de aanwezigheid van [K] vindt dan ook geen steun in het rapport van dr. Kuilman.
3.9.6De slotsom is dat niet volgehouden kan worden dat [appellant] voor het ongeval ongestoord en probleemloos zijn werkzaamheden verrichtte, maar evenmin dat hij niet meer werkte. Het hof ontleent, met de rechtbank, aan het rapport van dr. Kuilman dat [appellant] ten tijde van het ongeval op de rand balanceerde, zich tot op zekere hoogte nog staande hield, en dat het ongeval [appellant] van de rand heeft doen vallen.
3.9.7Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de aanvankelijke psychische decompensatie van [appellant] na het ongeval is veroorzaakt door het ongeval in verband met de daarbij opgelopen hersenschudding c.q. een whiplashtrauma en de psychotraumatische impact daarvan (zie blz 31 rapport dr. Kuilman; citaat hierna onder 3.9.9).
3.9.8Voor zover London c.s. hebben betwist dat [appellant] een whiplashtrauma bij het ongeval heeft opgelopen, kan het hof dit niet volgen omdat zij in hoger beroep de conclusies van dr. Kemperman ongeclausuleerd tot hun conclusie hebben gemaakt (mva/mvg onder 20). In zijn rapport heeft dr. Kemperman, na eigen onderzoek van [appellant] en van de medische stukken, in navolging van behandelend neurologen (onder meer) geconcludeerd tot de diagnose postwhiplash syndroom (blz 16 en 19). Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft beoogd zijn stelling te handhaven dat hij als gevolg van het ongeval lijdt aan ernstig blijvend hersenletsel, is het hof met de rechtbank en op de door de rechtbank daartoe gegeven motivering, die het hof overneemt, van oordeel dat deze stelling ongegrond is. [appellant] heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat tot een ander oordeel moet leiden.
3.9.9Hetgeen hiervoor onder 3.9.7 is overwogen betekent niet dat de ten tijde van het onderzoek van dr. Kuilman bestaande klachten van [appellant] in redelijkheid aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Integendeel, het rapport van dr. Kuilman biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Zo heeft dr. Kuilman geschreven (blz 31; commotio cerebri = hersenschudding; onderstreping hof):
‘vast staat dat betrokkene door een ongeval werd getroffen, hij ontwikkelt direct in aansluiting hieraan in elk geval een aantal klachten die kunnen passen bij een commotio cerebri, cq. een whiplashtrauma. (Overigens twee vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden ziektebeelden, zie in dat verband de criteria van de Ned.Ver.Neurologie). Dit betekent dat voor het voortduren/ intensiveren van de klachten èn de indrukwekkende uitwaaiering en intensivering ervan tothet beeld waarmee we thans worden geconfronteerd, met een verregaande regressie,niet (meer)uit de directe lichamelijke gevolgen van het ongeval zijn te verklaren en evenmin uit de psychotraumatische impact ervan. Dat geldt evenzeer voor de verwerkingsmodus bij een beeld dat in de loop van de tijd steeds meer bizarre en extreem regressieve trekken is gaan vertonen. Dit betekent dat andere factoren en omstandigheden dan het ongeval verantwoordelijk zijn voorhet beeld waarmee we thans worden geconfronteerd.’
3.9.10De stelling van [appellant] dat alle schade verband houdend met zijn klachten voor vergoeding door London c.s. in aanmerking komt, stuit af op deze passage uit het rapport van dr. Kuilman. Daaruit volgt dat reeds de ten tijde van het onderzoek van dr. Kuilman bestaande klachten niet meer kunnen worden toegerekend aan het ongeval, maar verband houden met de pre-existente gezondheidstoestand van [appellant]. Daartegenover staat, eveneens gelet op deze passage, dat London c.s. evenmin kunnen worden gevolgd in hun stellingname dat [appellant] geen enkele schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. Waar het op neerkomt is dat het ongeval ertoe heeft geleid dat [appellant] eerder psychisch is gedecompenseerd dan zonder ongeval het geval zou zijn geweest.
3.9.11Het hof zal thans moeten beoordelen per wanneer [appellant], in de hypothetische situatie zonder ongeval, waarschijnlijk psychisch gedecompenseerd zou zijn. Dr. Kuilman heeft die vraag vanuit zijn deskundigheid niet overtuigend kunnen beantwoorden, zo blijkt uit zijn antwoord op de desbetreffende vraag 2b. Het hof ziet geen aanleiding (ambtshalve) andermaal een deskundige te benoemen.
3.9.12Uit de rapportage van de behandelend psychiater dr. Jessurun blijkt dat de psychische toestand van [appellant] voor het ongeval marginaal was en dat er, zoals dr. Kuilman omschreef, aanwijzingen zijn dat [appellant] zich tot aan het ongeval met een geforceerde ontkenning van zijn problemen en beperkingen krampachtig probeerde staande te houden. Gelet hierop alsmede gelet op de relatief geringe ernst van het ongeval dat feitelijk tot de psychische decompensatie heeft geleid, is het hof van oordeel dat [appellant], in de situatie zonder ongeval, niet lang meer opgewassen zou zijn geweest tegen de gewone tegenslagen die zich in het dagelijks leven met enige regelmaat voordoen in de privé- en zakelijke sfeer en op het gebied van de gezondheid. Het hof acht aannemelijk dat, in de situatie zonder ongeval, één of meer van dergelijke tegenslagen in het dagelijks leven in de loop van het jaar na 28 februari 2006 in ieder geval zou(den) hebben geleid tot de psychische decompensatie van [appellant], zodat hij in ieder geval met ingang van 1 maart 2007 in een vergelijkbare situatie zou hebben verkeerd als in de situatie met ongeval.
3.9.13Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schade die verband houdt met de psychische decompensatie van [appellant] voor vergoeding in aanmerking komt voor zover deze is geleden in de periode van 28 februari 2006 tot 1 maart 2007, omdat deze schade slechts in zoverre in zodanig verband staat met het ongeval dat deze London c.s., gelet op de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het hof volgt de rechtbank derhalve niet in haar overwegingen voor zover deze hebben geleid tot het oordeel dat een derde deel van alle schade van [appellant] voor vergoeding door London c.s. in aanmerking komt. Hierna zal per schadepost worden onderzocht of in hoeverre deze aan het ongeval kan worden toegerekend. Daarbij zullen de desbetreffende door partijen geformuleerde grieven worden behandeld.