Uitspraak
mr. A.C. Menste [woonplaats],
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven I en IIzien op de vraag of[APPELLANTE SUB 2] aan die beide criteria voldeed. Gelet op de aan het hebben van een gemeenschappelijke huishouding te stellen – strenge – eisen, die bij de hierna te bespreken grieven III tot en met V aan de orde komen, kan de vraag of[APPELLANTE SUB 2] zijn hoofdverblijf in de woning had buiten beschouwing blijven. Hetgeen bij de bespreking van de grieven III tot en met V over het aflopende karakter van de samenwoning tussen ouder en kind is overwogen geldt a fortiori voor[APPELLANTE SUB 2], aangezien uit de stellingen van[APPELLANTE SUB 2] ten aanzien van de verzorging van diens vader niet meer blijkt dan dat deze verzorging een incidenteel karakter had. Dit stemt ook overeen met de verklaring van[APPELLANT SUB 1] tijdens het pleidooi dat hij de verzorging van zijn vader helemaal alleen deed, zonder hulp. De vordering van[APPELLANTE SUB 2] tot voortzetting van huurovereenkomst moet reeds om die reden stranden.
III tot en met Vzijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot[APPELLANT SUB 1], inhoudende dat diens samenlevingsrelatie met zijn vader niet het karakter had van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.