2.5 [[geïntimeerde] heeft als getuige onder meer verklaard:
Toen ik het voorlopig koopcontract met betrekking tot perceel [adres] ter ondertekening aangeboden kreeg, stond de leveringsdatum van 10 januari 2008 daar al in vermeld. (…)
Het eerste moment dat de leveringsdatum weer onderwerp van gesprek was, was volgens mij eind november, begin december 2007. Ik heb toen contact opgenomen met [appellant] met de vraag, of er al uitsluitsel was van de provincie. De provincie moest de bestemmingsplanwijziging (van agrarische grond naar bouwgrond) goedkeuren. Volgens [appellant] zou dat een dezer dagen gebeuren. Uiteindelijk is de goedkeuring van de provincie op 6 december gekomen, die datum herinner ik mij nog goed. Ik kan mij niet herinneren dat ik dat toen op schrift heb gezien, volgens mij heb ik het mondeling vernomen van de makelaar van [appellant], makelaardij [A]. Mijn contactpersoon daar was [K]. Ik weet geen achternaam. [A] gaf toen ook aan dat de contacten niet meer rechtstreeks tussen mij en [appellant] moesten plaats vinden, maar via hen. Ik ben toen met de voorbereiding van de bouw van mijn woning aan de gang gegaan er vanuit gaande dat ik op 10 januari kon beginnen.
Het onderwerp van de leveringsdatum kwam rond 8 januari voor het eerst weer op. Ik heb toen met [A] contact opgenomen met de vraag, of het niet een beetje lang duurde. Ik had immers niets meer van hen vernomen, en de leveringsdatum was 10 januari. Zij deelden toen mede dat de levering niet door zou gaan. Ik vroeg waarom. Ze gaven aan dat het bestemmingsplan niet geaccordeerd was. Ik zei dat ik had vernomen dat dat 6 december was gebeurd. Omdat je aan de telefoon niet zo fijn met elkaar praat, ben ik toen naar het kantoor van [A] gegaan om het gesprek voort te zetten. Het is een klein kantoor en bestaat uit twee mensen, [K] en een dame, volgens mij heet ze [M]. Van het gesprek herinner ik mij dat het een rustig gesprek was, maar ik was wel verontwaardigd dat ik zo laat hoorde dat de levering niet door zou gaan. Ik heb ook tegen hen gezegd dat ik er vanuit ging dat het wel door zou gaan. Ik weet niet hoe ze daarop reageerden. Ik neem aan dat ze toen ook tegen mij gezegd hebben dat zij dachten dat het initiatief om 10 januari niet door te laten gaan van mij afkomstig was. Nu u mij daarop doorvraagt weet ik zeker dat ze dat gezegd hebben. Zij verwezen ook naar een gesprek in november/december. Ik heb daarop gezegd dat in de tussentijd de goedkeuring van de provincie er is gekomen. Het ging steeds om twee dingen: de goedkeuring van de gemeenteraad voor het bestemmingsplan buitengebied en de goedkeuring van de provincie dat de bestemming landbouwgrond zou worden gewijzigd in bouwgrond. Beide dingen waren er. U vraagt mij of het onderwerp van ‘onherroepelijke’ goedkeuring is besproken. Ja, want dat was wat ze zeiden: Dat de goedkeuring niet onherroepelijk was en dat het bestemmingsplan nog ter inzage lag. Ik heb daarop boos geregeerd en gezegd dat dat niet in het contract staat. Daarop zeiden zij dat het desondanks misschien toch niet slim was om dan toch op 10 januari te leveren. Daar kon ik niet veel mee. Ik wilde namelijk snel beginnen met graven, voor mijn geplande kelder, want dat is namelijk een activiteit waar je in dit gebied geen vergunning voor nodig hebt.
Ik heb na het gesprek met [A] nog wel met mijn notaris gesproken. Dat kan ook de notarisklerk zijn geweest. Hun reactie was dat ik maar even af moest wachten. Ik had ongeveer een week voor 10 januari 2008 van mijn notaris al een uitnodiging gekregen voor de levering die, dacht ik, om 14:00 of om 16:00 uur (ik weet het niet meer precies) zou plaatsvinden. Nadat ik de uitnodiging van mijn notaris had ontvangen, hebben zij mij nog laten weten dat het nogal lang duurde om de stukken van [A] te krijgen die zij in verband met het transport nodig hadden. Omdat er in die periode nog sprake van was dat [A] ook mijn woning zou verkopen, heb ik rond 8 januari [A] hierop aangesproken. Het is een kleine gemeenschap en de lijnen zijn kort. Dat was dus de aanleiding om, zoals ik hiervoor verklaarde, rond 8 januari contact op te nemen met [A]. Ik heb voorafgaand aan 10 januari van mijn notaris geen concept leveringsakte ontvangen.
Op 10 januari was ik vanuit mijn werk in Hem onderweg naar de notaris voor de levering. In de auto werd ik gebeld door mijn notaris die mij vertelde dat de levering niet door zou gaan. Ik heb gevraagd waarom, maar kan me de toelichting niet herinneren. Ik ben toen naar huis gereden en heb een brief geschreven aan [A].
U houdt mij productie 6 bij akte overlegging producties van 7 mei 2008 voor. Dat is inderdaad de brief die ik toen aan [A] heb geschreven.
U houdt mij de eerste zin van deze brief nogmaals voor en u vraag mij waarom, tegen de achtergrond van wat ik zojuist verklaarde, deze zin in lijkt te gaan op iets dat ik gelezen heb en dat van [A] afkomstig is. Ik kan dat als volgt verklaren. Nadat ik in de auto van de notaris had vernomen dat de levering niet door zou gaan, ben ik gaan bellen. Eerst met mijn echtgenote, die op het punt stond naar de notaris te gaan voor de levering, en die zeer verontwaardigd was. Vervolgens met [A]. Ik heb duidelijk laten blijken dat ik boos was. Hun reactie kan ik mij niet meer herinneren. Ik weet wel dat de emotie bij mij hoog zat. Na dat telefoongesprek met [A] heeft [A] mij gemaild, of in ieder geval een bericht gestuurd en daar reageerde ik in mijn brief op. Eerder verklaarde ik nog dat ik dacht dat ik in mijn brief reageerde op een brief of email van [A] van de 9e of de 10e, maar ik denk nu dat ik reageerde op een bericht van de 10e.
U houdt mij de eerste zin van de derde alinea van mijn brief van 10 januari 2008 voor. Tevens houdt u mij de inhoud van artikel 24 van de koopovereenkomst voor. Ik herinner mij niet wat mij voor ogen stond bij het schrijven van die zin. Artikel 24, zoals ik dat nu lees, gaat niet over iets waar de verkoper iets aan kan doen. Ik wilde bovendien het contract helemaal niet ontbinden, ik stond juist in de startblokken en ik wilde juist beginnen.
Ik herinner mij dat [A] op mijn brief heeft gereageerd, en dat ik daar weer schriftelijk op heb gereageerd. U houdt mij voor productie 7 en 8 bij eerder genoemde akte: Dat zijn inderdaad de brieven waarover ik zojuist verklaarde.
In mijn beide brieven aan [A] heb ik aangegeven dat levering op 18 januari diende plaats te vinden. Ik heb ook van mijn notaris een nieuwe schriftelijke uitnodiging voor die datum gekregen. Levering zou ergens in de middag plaats vinden. Toen ik op 18 januari in de auto op weg was naar de notaris voor de levering, ik was al bijna in Castricum bij de notaris, kreeg ik een telefoontje van mijn notariskantoor. Ditmaal was het notaris [D] zelf die belde. Hij deelde mij mede dat het weer niet door zou gaan, maar kon op mijn vraag om uitleg, mij niet vertellen waarom. Diezelfde dag heb ik mij tot een advocaat gewend.
(…)
U vraagt mij nu naar de gang van zaken met betrekking tot de levering op 31 januari 2008. Mij is verzocht, ik weet niet meer precies door wie, om akkoord te gaan met levering op die datum en ik ben daarmee akkoord gegaan, zij het onder voorwaarden. Ik heb dat schriftelijk bevestigd. De contacten met de andere partijen in de periode 18 januari tot en met 31 januari zijn voornamelijk via mijn advocaat gegaan. U houdt mij voor mijn email van 16 januari 2008 die door mijn advocaat bij brief van 22 mei 2012 als productie 11 is ingediend. Het klopt dat het gesprek over uitstel van de overdracht tot 31 januari al vóór 18 januari speelde, maar op deze email heb ik nooit een reactie gehad. Ik ging er daarom vanuit dat 18 januari gewoon door zou gaan. Naar aanleiding van mijn email van 16 januari, vraagt u mij met wie ik heb gesproken over het feit dat ik onder voorwaarden akkoord was met uitstel. Ik heb met beide partijen daarover gesproken, hoewel in de email staat dat in het gesprek met de advocaat van de familie [M] is afgesproken dat wij onder voorwaarden met overdracht op 31 januari akkoord gaan. Dat ik in de email schrijf er wederom vanuit te gaan dat [A] dit met de familie [appellant] op zal nemen, is, omdat [A] erop stond dat alles via hen liep. De reden van deze email was verder om hen ervan op de hoogte te stellen wat wij met de advocaten van de familie [M] en [appellant] hadden besproken. De voorwaarden waarover ik in mijn email rep waren de volgende:
1. De boeteclausule, volgens het contract een bepaald promillage van de verkoopprijs.
2. Gebruik van de schuur.
(…)
U vraagt mij wie nu uiteindelijk heeft besloten dat levering op 31 januari 2008 zou plaatsvinden. Ik heb werkelijk geen idee. Ik heb de notarissen in deze zaak gehoord en volgens mij weten ze het zelf ook niet. Ik weet dat ik een voorstel kreeg dat het 31 januari zou worden, ik weet niet meer van wie; ik heb daar voorwaarden aan verbonden, maar wie nou uiteindelijk 31 januari heeft beslist, weet ik niet. Ik heb daar achteraf wel vermoedens over. Ik heb achteraf begrepen dat een rechter uitspraak heeft gedaan en dat op 18 januari al geleverd moest worden.
(…)
Op vragen van mr. Wagener verklaar ik als volgt:
(…)
- U vraagt mij waarom, in het gesprek op 8 januari bij [A], ik zoveel haast had om op 10 januari geleverd te krijgen, wetende dat ik het risico liep dat ik voor ongeveer 500.000 euro een weiland zou krijgen, waar ik geen huis op mag bouwen. Daarop antwoord ik dat dat risico niet bij mij lag. De verkopers moesten leveren volgens het contract.
(…)