Uitspraak
3 juli 2012
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr. A. Glijnis, te Alkmaar,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid REPLA B.V., gevestigd te Alkmaar, 2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2], wonend te [woonplaats], GEÏNTIMEERDEN, advocaat: mr. A. de Groot, te Alkmaar.
1.Het geding in hoger beroep
2. De grieven
3. Behandeling van het hoger beroep
Het pand aan de [adres 3] heeft hij in persoon verhuurd.
€ 741,60 per maand.
Aanleiding voor de opzegging vormden huurachterstand en de omstandigheid dat in het pand [adres 3] een wietplantage was aangetroffen.
[X] in zijn plaats het pand is gaan huren.
Wat betreft het pand [adres 2] heeft [appellant] betoogd dat niet hij maar de heren H. Nout en A. Zeewoester het pand huurden.
Zijns inziens komt dan ook de huurachterstand waarop [geïntimeerde sub 2] zich wat betreft deze twee panden heeft beroepen, niet voor zijn rekening.
- voor [adres 3] € 4.000,- aan huur voor de maanden mei tot en met augustus 2003 en € 4.000,- wegens gederfde huur over september tot en met december 2003;
- voor [adres 2] € 3.516,80 aan huur voor de maanden juli en augustus 2003 en € 12.308,80 wegens gederfde huur over september tot en met maart 2004;
- voor [adres 2] € 1.483,20 aan huur voor de maanden juli en augustus 2003 en € 741,60 wegens gederfde huur over september 2003.
Verder vorderen [geïntimeerde sub 2] en Repla schadevergoeding, als volgt
- voor aan het pand [adres 3] toegebrachte schade, een bedrag groot € 8.437,10 met inbegrip van opruimkosten, - voor aan het pand [adres 2] toegebrachte schade, een bedrag groot € 1.950,- alsmede vergoeding van een verdwenen heftruck, een bedrag van € 700,-.
Ten slotte vordert elk van hen een vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, in beide gevallen een bedrag van € 662,52.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde sub 2] en Repla voor het overgrote deel toegewezen.
Ter ondersteuning van zijn stelling heeft [appellant] zich beroepen op zijn brief aan [geïntimeerde sub 2] van 10 juni 2003, op de verklaring die hij, [appellant], ten overstaan van de politie heeft afgelegd op 22 juli 2003 alsmede op de schriftelijke verklaring van [X] van 10 juli 2007 en de schriftelijke verklaring van R.G. de Waard van 21 juni 2005 alsmede op de omstandigheid dat [geïntimeerde sub 2] zelf de sleutel van pand [adres 3] aan [X] heeft overhandigd.
Aan dit materiaal kan tegenover de betwisting door [geïntimeerde sub 2] geen afdoende bewijs voor de stelling van [appellant] worden ontleend. [appellant] heeft evenwel aangeboden om zijn stelling door middel van getuigen aanvullend te bewijzen. [appellant], op wie de bewijslast rust, krijgt de gelegenheid om overeenkomstig zijn aanbod door middel van getuigen te bewijzen dat [geïntimeerde sub 2] in juni 2003 heeft ingestemd met [X] als huurder van pand [adres 3] in plaats van [appellant].
In de stellingen van [appellant] ligt besloten dat de huurovereenkomst na de opzegging door [geïntimeerde sub 2] tegen 31 augustus 2003 is geëindigd. Dat betekent dat [appellant] huur verschuldigd zou zijn tot en met de maand augustus 2003. [appellant] heeft in dit verband nog benadrukt dat deze huurtermijnen zijn voldaan door [X], gedeeltelijk door middel van verrekening met de door [X] aan [geïntimeerde sub 2] betaalde borgsom. Verder heeft [appellant] betoogd dat hij gerechtigd is de betaling van deze huurtermijnen op te schorten, omdat het pand [adres 3] door [geïntimeerde sub 2] aan [X] en niet aan hem ter beschikking is gesteld. Deze stellingen geven geen aanleiding voor afzonderlijke bewijslevering. Zij maken deel uit van het bewijsthema dat het hof hierboven al heeft vastgesteld.
Deze kwestie zal het hof laten rusten in afwachting van de hierboven bedoelde bewijslevering door [appellant].
Bij de bespreking van deze grief stelt het hof voorop dat onbetwist is dat [appellant] een stuk met het opschrift “HUUROVEREENKOMST” heeft ondertekend aan de zijde van de huurder welk stuk een huurovereenkomst voor pand [adres 2] inhoudt en waarin als huurder staat vermeld “NZ Classics en Styling”. In de visie van [appellant] mag hij door Repla desalniettemin niet als huurder worden beschouwd. Huurders zijn sedert eind 2002 Nout en Zeewoester, aldus [appellant]. Hij, [appellant], zou het stuk slechts op verzoek van Repla namens Nout en Zeewoester hebben ondertekend voor fiscale doeleinden. [appellant] was onderhuurder dan wel bruiklener van een gedeelte van het pand en heeft Nout en Zeewoester geholpen door de door Nout en Zeewoester aan Repla verschuldigde huur in contanten van hen in ontvangst te nemen en door te betalen aan [geïntimeerde sub 2] van Repla.
In dit verband wil [appellant] steun ontlenen aan de schriftelijke verklaring van F. Ordelman.
Het hof is van oordeel dat Repla er voorshands in geslaagd is om in rechte waar te maken dat zij met betrekking tot pand [adres 2] een huurovereenkomst heeft gesloten met [appellant]. Bij dit oordeel heeft het hof zich in hoge mate laten leiden door de omstandigheid dat [appellant] een schriftelijke huurovereenkomst heeft ondertekend waarin een huurder wordt vermeld die niet goed valt te traceren alsmede door de feitelijke betrokkenheid van [appellant] bij het pand welke betrokkenheid bestond uit zowel gebruik van het pand als uit betaling van huurpenningen. De door [appellant] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van F. Ordelman legt daartegenover niet veel gewicht in de schaal, omdat daarin slechts staat dat Nout en Zeewoester hun bedrijf NZ Classics en Styling in het pand hadden gevestigd. Daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat zij de huurders waren.
Dat alles brengt mee dat in dit geding voorshands tot op tegenbewijs als bewezen moet worden aanvaard dat [appellant] het pand [adres 2] heeft gehuurd. [appellant] zal daartegen tegenbewijs mogen leveren. Het hof zal [appellant] de gelegenheid bieden om door middel van getuigen tegenbewijs te leveren.
Wat betreft deze vorderingen gelden gelijksoortige overwegingen als met betrekking tot pand [adres 3].
Als zou moeten worden vastgesteld dat [appellant] huurder van het pand [adres 2] is, is hij slechts huur verschuldigd tot het einde van de huurovereenkomst, te weten tot en met augustus 2003. Voor schadevergoeding is slechts plaats als zou moeten worden vastgesteld dat het pand niet tijdig door [appellant] is ontruimd alsmede dat [appellant] aan het pand schade heeft toegebracht. Een uitzondering is op zijn plaats voor de verdwenen vorkheftruck. Onbetwist is gebleven dat deze is verkocht en dat dit een schade van
€ 700,- voor Repla heeft opgeleverd. Op het verschuldigde moet tot slot in mindering worden gebracht de waarborgsom (volgens [appellant] groot € 1.588,-) in het geval zou komen vast te staan dat deze waarborgsom aan Repla is betaald.
Al deze kwesties laat het hof in deze fase van het geding rusten.
Deze bewijslevering zal het hof uitstellen in afwachting van het door [appellant] bij te brengen bewijs.
4. Slotsom4.1 [appellant] krijgt de gelegenheid om bewijs door getuigen bij te brengen zoals hieronder in het dictum nader omschreven.
5. Beslissing
- dat genoemde [X] voor [appellant] de huur voor de maand mei 2003 voor pand [adres 3] heeft betaald;
(laten) gaan of partijen en hun raadslieden op de hierboven
bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo
dat niet het geval mocht zijn – ter rolle van 17 juli 2012
schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de maanden oktober 2012 en november 2012 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;