Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt voor het beoordelen van een zaak als de onderhavige is, dat de rechter het belang van het kind zelfstandig daarbij betrekt en dit belang ten volle bij zijn beslissing in aanmerking neemt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende.
In genoemde Evaluatie Ondertoezichtstelling van 18 april 2011 is door BJZNH aangegeven dat [de minderjarige] goed gehecht lijkt aan de pleegmoeder en aan de moeder. [de minderjarige] heeft een goed contact met de pleegmoeder en voelt zich veilig en vertrouwd bij haar. [de minderjarige] heeft een regelmatig, prettig contact met de moeder, ook bij oma thuis – waar de moeder inwoont – en zij krijgt van de pleegmoeder voldoende ruimte om dat contact te hebben. [de minderjarige] heeft een veilige basis bij de pleegmoeder en weet wat zij van haar kan verwachten. De samenwerking tussen pleegzorg en de pleegmoeder is goed, aldus de Evaluatie.
Dat, zoals gesteld wordt door BJZNH onder verwijzing naar genoemde brief van Parlan, de pleegmoeder juist geen stabiele thuissituatie kan bieden, zij grenzeloos is in het delen van haar opvoederschap met de moeder en zij niet in staat is de cirkel van geweld/verwaarlozing te doorbreken, wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Ook desgevraagd heeft BJZNH ter zitting in hoger beroep geen toereikende onderbouwing voor de in relatief korte tijd sterk veranderde visie op de pleegmoeder en de opvoedsituatie van [de minderjarige] kunnen geven.
BJZNH heeft in dit verband gewezen op het netwerk van de moeder en een aantal incidenten dat zich in het verleden heeft voorgedaan, doch uit de stukken is gebleken dat de moeder haar belaste verleden achter zich heeft gelaten. Uit de door de moeder in het geding gebrachte brief van BJZNH van 14 oktober 2011 aan de gemeente Alkmaar (in verband met een urgentieverklaring voor de moeder) blijkt zelfs dat de moeder volgens BJZNH hard heeft gewerkt aan de aan haar gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing van [de minderjarige] en aan alle, met uitzondering van de eigen woonruimte, heeft voldaan.
Evenmin is gebleken dat het hechte contact dat de pleegmoeder met de moeder en de grootmoeder van [de minderjarige] onderhoudt, het belang van [de minderjarige] zou schaden of anderszins nadelig voor haar zou zijn.
Ook de door BJZNH benoemde kindsignalen die zouden duiden op een onveilige hechting van [de minderjarige] zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat [de minderjarige] op school zorgelijk seksueel getint gedrag vertoont, is gelet op de verklaring die door de pleegmoeder en de school van [de minderjarige] is gegeven voor het door BJZNH beschreven eenmalige incident, onvoldoende komen vast te staan. Daarnaast is gebleken dat gezondheidsredenen (oorproblemen) van [de minderjarige] oorzaak waren voor haar schoolverzuim, welk schoolverzuim volgens BJZNH een directe aanleiding vormde om haar in een neutraal pleeggezin te plaatsen. Uit het door de pleegmoeder in het geding gebrachte schoolrapport van juli 2011 blijkt dat het goed gaat met [de minderjarige] op school en dat er op dat moment van verzuim geen sprake meer is. Volgens de pleegmoeder en de moeder gaat het thans goed met [de minderjarige], hetgeen door BJZNH ter zitting niet is betwist. BJZNH heeft in dit verband nog naar voren gebracht dat het weliswaar nu goed gaat met [de minderjarige] bij de pleegmoeder en op school, maar dat dit zeer waarschijnlijk het gevolg is van haar verblijf in het neutrale pleeggezin. Gelet op het feit dat dit verblijf slechts tien weken heeft geduurd, acht het hof die stelling niet aannemelijk.