ECLI:NL:GHAMS:2011:CA2170

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2011
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-00375-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie bij vervolging voor geringe hoeveelheid cocaïne voor eigen gebruik

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een geringe hoeveelheid cocaïne, namelijk 0,22 gram, op 6 november 2009 in Amsterdam. Het hof overwoog dat de (oude) richtlijn van het Openbaar Ministerie, de 'Aanwijzing Opiumwet', van toepassing was. Deze richtlijn stelt dat bij een geringe hoeveelheid harddrugs voor eigen gebruik, vervolging alleen mag plaatsvinden ter ondersteuning van hulpverlening. De richtlijn definieert een geringe hoeveelheid als maximaal 0,5 gram. Aangezien de aangetroffen hoeveelheid cocaïne onder deze grens viel en er geen bewijs was dat de cocaïne niet voor eigen gebruik was, oordeelde het hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de vervolging door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaarde. Deze beslissing is genomen na het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 29 september 2011, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. J.G. Bulsing niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-000375-11
datum uitspraak: 13 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-857620-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en - plaats],
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 november 2009 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd (ongeveer) acht, althans één of meer bolletjes (0,22 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging
Het hof overweegt het volgende.
Op het ten laste gelegde is de (oude) gepubliceerde richtlijn van het Openbaar Ministerie "Aanwijzing Opiumwet" van toepassing welke van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2011 van kracht was.
In deze Aanwijzing - in de paragraaf 'opsporing en vervolging' - staat vermeld dat in het geval er bij de verdachte een geringe hoeveelheid harddrugs (Opiumwet lijst I) voor eigen gebruik wordt aangetroffen, slechts vervolging ter ondersteuning van hulpverlening mag plaatsvinden. Onder een geringe hoeveelheid wordt verstaan: 'een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bv. één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet; in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram.'
Aangezien de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid cocaïne (0,22 gram) een hoeveelheid van 0,5 gram niet te boven gaat, en er naar het oordeel van het hof - anders dan de advocaat-generaal stelde - niet is gebleken dat deze cocaïne niet bestemd was voor eigen gebruik, had het openbaar ministerie slechts tot vervolging mogen over gaan in het kader van hulpverlening. Nu hulpverlening in deze zaak niet aan de orde is, en het Openbaar Ministerie zich dus niet heeft gehouden aan de beleidsregels zoals in de "Aanwijzing Opiumwet" opgenomen, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.F. van Manen, mr. N. van der Wijngaart en mr. J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. A. Wilkens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2011.
Mr. J.G. Bulsing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.