ECLI:NL:GHAMS:2011:BY6361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.143/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid UWV voor schade door onterecht onthouden uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [ Appellant ] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de aansprakelijkheid van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voor schade door het onterecht onthouden van uitkeringen aan [ Appellant ] aan de orde is. [ Appellant ] had eerder een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontvangen, maar deze was door UWV beëindigd. [ Appellant ] vorderde in hoger beroep dat UWV aansprakelijk werd gesteld voor de schade die hij had geleden door deze beëindiging en het onthouden van zijn recht op een WAO-uitkering. De rechtbank had de vordering van [ Appellant ] afgewezen, omdat er volgens de rechtbank geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een volledige vergoeding van de buitengerechtelijke kosten rechtvaardigden.

In het hoger beroep heeft [ Appellant ] grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de volledige buitengerechtelijke kosten te vergoeden. Het hof bevestigt dat de wettelijke rente over de uitkeringen die ten onrechte niet zijn uitbetaald, moet worden voldaan, maar dat de door [ Appellant ] aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om de toepassing van artikel 6:119 BW in dit geval onaanvaardbaar te maken. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst [ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof benadrukt de strikte toepassing van de wettelijke bepalingen omtrent schadevergoeding en de voorwaarden waaronder een volledige vergoeding van kosten kan worden toegewezen. Het hof concludeert dat de grieven van [ Appellant ] niet slagen en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

200.035.143/01 22 maart 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ woonplaats ], [ land ],
APPELLANT,
advocaat: mr. H.M.J. Offermans, te Roermond,
t e g e n
de rechtspersoon naar publiekrecht UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN, gevestigd te Amsterdam, GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. R.A.A. Duk, te Den Haag.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellant ] en UWV genoemd. [ Appellant ] is bij exploot van 14 mei 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Amsterdam onder nummer 396661 / HA ZA 08-1233 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 18 februari 2009, met dagvaarding van UWV voor dit hof.
1.2 [ Appellant ] heeft bij memorie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het bestreden vonnis wordt vernie¬tigd en alsnog voor recht wordt verklaard dat TJWV aansprake¬lijk is voor door [ Appellant ] geleden schade en hem te veroordelen tot vergoeding daarvan met veroordeling van UWV tot vergoeding van de proceskosten in beide instanties.
1.3 UWV heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven be¬streden, met conclusie tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ Appellant ] tot vergoeding van de proceskosten.
1.4 Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 UWV is rechtsopvolger van het Landelijk Instituut Werkne¬mersverzekeringen (hierna: LISV), het Gemeenschappelijk Admi¬nistratiekantoor (hierna: GAK) en de bedrijfsvereniging GUO
(hierna: GUO).
2.2 UWV, althans een van zijn rechtsvoorgangers, heeft aan [ Appellant ] met ingang van 8 juni 1992 een uitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (hierna: AAW) naar mate van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% toegekend. GUO heeft de¬ze uitkering met ingang van 8 december 1996 beëindigd.
2.3 GAK heeft bij beschikking van 30 november 1998 aan [ Appellant ] met ingang van 15 november 1996 een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toege¬kend naar mate van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% en deze uitkering per 8 december 1996 beëindigd.
2.4 Tegen deze beëindigingsbeslissingen zijn diverse bezwaar ¬en beroepsprocedures gevoerd.
2.5 Bij beslissing op bezwaar van 21 juni 1999 heeft GAK [ Appellant ] met ingang van 13 oktober 1997 een WAO-uitkering toegekend naar mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
2.6 UWV heeft aan [ Appellant ] de wettelijke rente voldaan over de periode dat de uitbetaling van de uitkeringen ten onrechte niet had plaatsgevonden.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 [ Appellant ] vordert -na wij ziging van eis -ln hoger beroep voor recht te verklaren dat UWV aansprakelijk is voor de scha¬de die [ Appellant ] geleden heeft door het intrekken van de AAW¬uitkering en het onthouden van het recht op een WAO-en AAW¬uitkering.
3.2 Beide wetten bieden verzekerden, voor zover voor dit ge¬schil van belang, aanspraak op een uitkering in geld bij wijze van inkomensvervangende voorziening. Onrechtmatige onthouding van het recht op uitkering leidt daarom tot een aanspraak op schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat ingevolge artikel
6:119 BW in de wettelijke rente over die som gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is ge¬weest. Grief 1 stuit daarop af.
3.3 De strekking van artikel 6:199 BW brengt mee dat het daar¬in aangewezen fixum niet door de beperkende werking van rede¬lijkheid en billijkheid kan worden opzijgezet op de grond dat de rechthebbende geen schade, dan wel meer of minder schade dan overeenkomt met de wettelijke rente, heeft geleden ten ge¬volge van de vertraging in de voldoening van de aan hem ver¬schuldigde geldsom. De door [ Appellant ] aangevoerde omstandigheden, die er kort gezegd op neerkomen dat hij door het onrechtmatig handelen van UWV gedwongen was zijn drie appartementsrechten te verkopen terwijl deze nadien in waarde stegen en hij daar¬
uit ook geen huurinkomsten meer kon genieten, zijn niet van zodanige aard dat die toepassing van artikel 6:119 BW ln dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan¬vaardbaar maken. De tweede en derde grief worden daarom ver¬geefs aangevoerd.
3.4 Naar stelling van [ Appellant ] dient UWV ingevolge artikel 6: 96 BW veroordeeld te worden tot vergoeding van kortweg de buitengerechtelijke kosten die hij heeft gemaakt om alsnog zijn recht op uitkering geldend te maken. De rechtbank heeft die vordering afgewezen omdat artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) en de in artikel 2 daarvan genoem¬de bijlage voorziet in een forfaitaire regeling van de proces¬kosten en slechts in zeer bijzondere gevallen grond bestaat tot vergoeding van de gehele schade als gevolg van het voeren van een procedure.
3.5 Volgens [ Appellant ] in grief 4 heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zich geen zeer bij zonder geval voordoet. De grief is niet (voldoende gemotiveerd) gericht tegen het oor¬deel van de rechtbank dat voor toewijzing van de volledige buitengerechtelijke kosten een zeer bijzonder geval nodig is. [ Appellant ] werkt verder niet uit waarom in zijn geval de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zich geen zeer bijzonder ge¬val voordoet. De enkele verwijzing naar het bepaalde in arti¬kel 6:96 BW voldoet daartoe niet zodat ook grief 4 faalt.
3.6 Voorgaande brengt mee dat het vonnis zal worden bekrach¬tigd en [ Appellant ], als de in het ongelijk te stellen partij, de proceskosten van UWV zal moeten vergoeden.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst -uitvoerbaar bij voorraad -[ Appellant ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van UWV gevallen, op € 313,-voor verschotten, op € 894,¬voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.C. Toorman, en
W. J . Noordhui zen en ui tgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011 door de rolraadsheer.