ECLI:NL:GHAMS:2011:BX8992

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.048.828-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenbenoeming in civiele procedure inzake bouwkundige staat na sloop oude raadhuis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een deskundigenbenoeming in het kader van een civiele procedure. De zaak is op 22 november 2011 behandeld en betreft een geschil tussen een appellant, een aannemersbedrijf en de gemeente Haarlemmermeer. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de deskundige die door de wederpartij is voorgesteld, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om aan de deskundigheid van de voorgestelde deskundige, L. Visser, te twijfelen. Het hof heeft vastgesteld dat de kostenbegroting van de deskundige niet onredelijk is en dat de deskundige bereid is het onderzoek uit te voeren zonder binding met de partijen.

De zaak draait om de bouwkundige staat van het huis van de appellant, dat in 1934 is gebouwd, en de gevolgen van de sloop van het oude raadhuis voor de bouwkundige staat van het huis. Het hof heeft een aantal vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de bouwkundige kwaliteit van het huis, de staat van het huis voor en na de sloop, en de relatie tussen de sloopwerkzaamheden en eventuele schade aan het huis.

Het hof heeft de deskundige de opdracht gegeven om een rapport op te stellen waarin de gestelde vragen worden beantwoord. De deskundige moet zijn bevindingen uiterlijk op 31 maart 2012 indienen. Het hof heeft ook bepaald dat de kosten van de deskundige door de partijen gezamenlijk moeten worden gedragen, en dat elk van de drie partijen een derde deel van het voorschot moet betalen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor deskundigenbericht op 3 april 2012.

Uitspraak

zaaknummer 200.048.828/01
22 november 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN DE VOORWAARDELIJKE INCIDENTELE APPELLEN,
advocaat: mr. R.B. van Heijningen te Den Haag,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.J. [X] AANNEMERSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. R.J.G. Abeln te Amsterdam,
2. het publiekrechtelijke lichaam
DE GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
gevestigd te Hoofddorp,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. M. Griffiths te Amsterdam.
1. Verder verloop van het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna weer [appellant], [geïntimeerde] en de gemeente genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 10 mei 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest. Nadien hebben [appellant], [geïntimeerde] en de gemeente op respectievelijk 19 juli 2011, 16 augustus 2011 en
30 augustus 2011 een akte genomen. Aan de akte van [geïntimeerde] zijn producties gehecht. Vervolgens is opnieuw arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1 [appellant] heeft voorgesteld prof. dr. ir. S. van Baars, hoogleraar aan de Universiteit van Luxemburg als deskundige te benoemen.
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen het voorstel van [appellant] en drie alternatieve voorstellen gedaan ten aanzien van de te benoemen persoon. Een van die drie personen is L. Visser, werkzaam bij Van der Wal & Joosten B.V. te Rotterdam (hierna: Visser). De gemeente heeft alleen de benoeming van laatstgenoemde persoon voorgesteld.
2.2 Het hof zal Visser als deskundige benoemen. Het hof heeft het voornemen daartoe bij griffiersbrief aan partijen voorgelegd. [appellant] heeft bij brief te kennen gegeven dat Visser naar zijn mening een net toereikend opleidingsniveau heeft en te weinig kennis en ervaring. Verder acht hij de raming van de kosten door Visser uitermate hoog. [geïntimeerde] heeft bij brief haar standpunt toegelicht en de gemeente heeft bij brief te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van [geïntimeerde].
2.3 Gelet op het door Visser overgelegde curiculum vitae, waaruit opleidingsniveau, kennis en ervaring blijken, heeft het hof geen aanleiding om aan de deskundigheid van Visser te twijfelen. Voorts acht het hof zijn kostenbegroting niet onredelijk. De bezwaren van [appellant] worden daarom gepasseerd.
De deskundige heeft te kennen gegeven bereid en in staat te zijn het onderzoek uit te voeren en geen binding met partijen te hebben.
2.4 Nu partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen de vraagstelling als bedoeld in rov. 2.4 van het arrest van
10 mei 2011, zal het hof de daar bedoelde vragen aan de deskundige ter beantwoording voorleggen. Dat zijn de volgende vragen.
Uit de beschikking 20 augustus 2002:
Algemeen
1. Het huis van [appellant] is gebouwd in 1934. Kunt u de bouwkundige kwaliteit ten tijde van de stichting van het huis beschrijven, zoals funderingswijze, kwaliteit van het metselwerk, gebruikte materialen etc. Kortom, is het huis goed gebouwd?
2. Is voor de sloop van het oude raadhuis een bouwkundige opname gemaakt van de bouwpanden, waaronder het huis van [appellant]? Zo niet, kunt u de bouwkundige staat van het huis van [appellant] beschrijven voor aanvang van de bouwwerkzaamheden?
3. Kunt u de bouwkundige staat van het huis van [appellant] beschrijven direct na beëindiging van de bouwwerkzaamheden?
4. Kunt u de huidige (bouwkundige) staat van het huis beschrijven?
Beschadigingen/oorzaken
5. Kunt u de thans bestaande scheuren, zettingen en andere beschadigingen beschrijven? Wanneer zijn deze ontstaan? Is er een relatie tussen de sloopwerkzaamheden en het ontstaan van de beschadigingen? Hebben deze beschadigingen er toe bijgedragen dat de bouwkundige staat van het huis is verminderd?
6. Is het ontstaan van scheuren, zettingen en andere beschadigingen in een eindfase gekomen, of zullen nog nieuwe beschadigingen optreden of is aannemelijk dat dit zal gebeuren?
7. Is er een relatie tussen de sloopwerkzaamheden en de huidige staat van het huis? Zo ja, wat is de aard van die relatie? Als er een oorzakelijk verband is tussen de sloop en de huidige staat van het huis of andere schade, kunt u dat verband nader beschrijven?
Wateroverlast
8. De tuin van [appellant] ligt lager dan het terrein van het oude raadhuis. Zijn ten gevolge van de sloopwerkzaamheden de standen van het oppervlakte- en grondwater veranderd?
9.a. Is er sinds de sloop van het oude raadhuis een grotere toevoer van oppervlakte- of regenwater naar het terrein van [appellant]? Is sinds dat moment de wateropnemende en -afvloeiende capaciteit van dat perceel verminderd door de sloop? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de tuin en het huis van [appellant]? Wordt de fundering van het huis aangetast door de wijziging van het grond- en oppervlaktewater?
b. In welke mate kon het perceel van [appellant] (straatnaam) afwateren (voor februari 2000) op de lagere grondwaterstand onder de bijgebouwen van perceel [straatnaam]?
c. Voldeed/voldoet de afwatering van het perceel [straatnaam] (drainage, afstroming via maaiveld) aan de vigerende inzichten op dit punt?
d. Is na 2 februari 2000 het regime (frequentie van voorkomen) van water overlast situatie op het perceel [straatnaam] veranderd dan wel toegenomen en zo ja, in welke mate?
e. Was dat wellicht het regime dat ook bestond voordat de bijgebouwen bij het raadhuis werden gebouwd?
10. Als er gevolgen zijn voor het huis en/of de tuin van [appellant] door de grotere aanvoer van oppervlakte- of grondwater, hoe groot is de schade? Hoe kan die schade worden hersteld? Wat zijn daarvan de kosten?
a. Welke provisorische maatregelen heeft [appellant] al uitgevoerd/getroffen? Waar moet volgens u onmiddellijk worden ingegrepen om verdere schade te voorkomen?
b. Wat zouden de kosten zijn geweest als [appellant] zelf maatregelen zou hebben getroffen om de waterlast te beperken (bijvoorbeeld door het aanleggen van een drain)?
c. Wat zouden de kosten zijn geweest als de gemeente zelf maatregelen zou hebben getroffen om de waterlast te beperken (bijvoorbeeld door het aanleggen van een drain)?
Herstelkosten
11. In hoeverre kan de schade worden hersteld, zonder dat blijvend plekken of andere beschadigingen zichtbaar blijven? Zijn de gerepareerde beschadigingen daarna volledig hersteld of valt te verwachten dat in de toekomst opnieuw scheuren, zettingen of andere beschadigingen ontstaan? Kortom, is volledig herstel mogelijk? Hoe moet in dat geval herstel plaatsvinden? Ervan uitgaande dat volledig herstel mogelijk is, wat zijn de kosten daarvan, waarbij aangebrachte verbeteringen buiten beschouwing dienen te blijven?
12. Voor zover volledig herstel niet mogelijk is, wat zijn de minimale ingrepen om verdere achteruitgang van het pand te voorkomen? Hoe moet in dat geval herstel plaatsvinden? Wat zijn daarvan de kosten? Wat is de waardedaling van het pand ten gevolge van de (achter)blijvende beschadigingen? Is extra onderhoud hiervoor noodzakelijk en wat zijn daarvan de kosten?
13. Als nieuwe beschadigingen zullen optreden, of als dat valt te verwachten, wat zijn de kosten van herstel of welke kosten moeten gereserveerd worden?
14.a. Wat heeft het sloopbedrijf al hersteld?
b. Welke schade heeft [appellant] al vergoed gekregen?
15.a. Welke materialen zijn bij de sloopwerkzaamheden ingezet?
b. Wat is uw oordeel over het gebruikte materiaal en de gebruikte methode bij de sloopwerkzaamheden?
c. Waren er alternatieve methoden? Zo ja, welke?
d. Zouden die tot andere gevolgen hebben geleid?
16. Op welke kosten taxeert u de overlast voor [appellant] ten gevolge van de werkzaamheden en (in de toekomst) in verband met de herstelwerkzaamheden?
17. Zijn er andere zaken en omstandigheden die naar uw mening van belang zijn voor dit geschil, het ontstaan van de beschadigingen of het herstel daarvan?
Uit het vonnis van 13 juni 2007 (doorgenummerd):
18. Wat is uw commentaar op (de inhoudelijke punten in) het briefrapport van 31 januari 2003 van ir. [O]?
19. Kunt u gemotiveerd aangeven of het voor beantwoording van de aan u gestelde vragen verschil uitmaakt of de sloopkogel vóór of na de opname van [M] is gebruikt? Zo ja, in welk opzicht?
20. Hebt u nog andere opmerkingen die voor de beslissing van het geschil van belang kunnen zijn?
2.5 Zoals ook reeds bij het tussenarrest is overwogen, dient de deskundige de beschikking te krijgen over het gehele procesdossier, dus inclusief de diverse reeds uitgebrachte rapportages, en kan hij desgewenst nader onderzoek ter plaatse doen en verdere gegevens opvragen.
2.6 De deskundige kan zelf tijd en plaats van het onderzoek bepalen, maar dient niet aan te vangen voordat hij bericht van de griffier heeft gekregen dat het voorschot is ontvangen. Uiterlijk op de in het dictum te vermelden datum dient hij het met redenen omklede schriftelijk bericht, ondertekend en onder bijvoeging van zijn declaratie, in te leveren ter griffie van het hof.
2.7 De deskundige dient bij zijn onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijk bericht dient te blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken dient in het schriftelijk bericht melding te worden gemaakt.
2.8 Gelet op de door de deskundigen ingediende kostenbegroting bepaalt het hof het voorschot op het in het dictum te vermelden bedrag. Zoals reeds bij tussenarrest is beslist, dient elk van de drie partijen eenderde deel van het voorschot te betalen. Indien een partij daaraan niet voldoet, kan het hof daaraan de gevolgtrekking verbinden die het geraden voorkomt. Dat kan ook indien een partij op enige andere wijze onvoldoende meewerkt aan een ongestoord verloop van het deskundigenonderzoek.
3. Beslissing
Het hof:
beveelt een deskundigenbericht;
benoemt als deskundige:
L. Visser,
werkzaam bij Van der Wal & Joosten B.V.,
K.P. van der Mandelelaan 90,
3062 MB Rotterdam,
tel. (010) 851 6500,
fax (010) 851 6501;
legt de hiervoor onder rov. 2.4 weergegeven vragen aan de deskundigen ter beantwoording voor;
bepaalt het voorschot op de schadeloosstelling en het loon voor de deskundigen op € 8.500,00;
beveelt elk van de drie partijen om uiterlijk op
20 december 2011 een bedrag van € 2.833,33 over te maken op de bankrekening bij de Royal Bank of Scotland, nummer 56.99.90.505, ten name van Gerechtshof Amsterdam, onder vermelding van: "voorschot deskundige, zaak 200.048.828/01 [appellant]/[geïntimeerde] c.s.";
beveelt de griffier onverwijld na ontvangst van het voorschot de deskundige in kennis te stellen van de ontvangst;
beveelt [appellant] een afschrift van de stukken van dit geding toe te zenden aan de deskundige;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk bericht uiterlijk op 31 maart 2012 dient in te leveren ter griffie van het hof;
verwijst de zaak naar de rol van 3 april 2012 voor deskundigenbericht;
beveelt de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige toe te zenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, C.C. Meijer en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 22 november 2011.