parketnummer: 23-003578-10
datum uitspraak: 7 november 2011
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 20 augustus 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-700098-10 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 augustus 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een (keuken)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp - in de (rechter) borst, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of - (een) stekende beweging(en) in de richting van de hartstreek en/of het bovenlijf, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (keuken)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp - in de (rechter) borst, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of - (een) stekende beweging(en) in de richting van de hartstreek en/of het bovenlijf, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair:
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (keuken)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker)arm van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Haarlem opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]) heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, met een (keuken)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker)arm van die [slachtoffer] gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair:
hij op 10 februari 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een keukenmes in de rechterborst van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2 subsidiair:
hij op 10 februari 2010 te Haarlem opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer 2], heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, met een keukenmes in de linkerarm van die [slachtoffer 2] gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
In hoger beroep staat vast dat de verdachte – die als zelfstandige zonder personeel in de asbestsanering werkzaam was - ten tijde van het tenlastegelegde feit in een zakelijk conflict was verwikkeld met [slachtoffer 1] – eigenaar van een uitzendbureau over de betaling van achterstallig loon.
De lezing van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is alsvolgt.
Hij is op verzoek van [T.] op 10 februari 2010 naar het uitzendbureau van [slachtoffer 1] aan de Generaal Cronjéstraat te Haarlem gekomen teneinde het probleem van de betreffende facturen met de verdachte te bespreken.
Aldaar is de verdachte geslagen door [slachtoffer 1]. De verdachte heeft toen om zichzelf te verdedigen een mes getrokken, waarop [slachtoffer 1] naar buiten is gerend. De verdachte is achter [slachtoffer 1] aangerend en heeft daarbij zijn evenwicht verloren waardoor hij is gevallen. Het mes dat hij in zijn hand had is daarbij afgebroken bij het handvat. Na te zijn opgestaan heeft de verdachte de achtervolging hervat , maar is hij overmeesterd door [beide slachtoffers ].
De inmiddels gealarmeerde politie heeft de verdachte aangehouden en [slachtoffer 1] heeft aldus de verdachte ondertussen zichzelf met een mes of een ander scherp voorwerp de verwondingen toegebracht die later bij hem zijn geconstateerd. Die verwondingen waren bovendien niet meer dan een oppervlakkig krasje op de borst van [slachtoffer 1] en de verdachte heeft dat gezien op een foto van het ontblote bovenlichaam van [slachtoffer 1] die hem bij het verhoor ten gelegenheid van de vordering inbewaringstelling bij de rechter-commissaris is getoond. Deze foto is echter niet aan het dossier toegevoegd, aldus de verdachte.
De verwonding aan de linkerarm van [slachtoffer 2] is veroorzaakt door een botsing met een fietser, waarvan in het dossier ten onrechte geen melding is gemaakt, aldus de verdachte.
Dat het lemmet en het handvat van zijn mes naast elkaar zijn aangetroffen is te danken aan het handelen van [T.], die tegen het lemmet heeft aangeschopt.
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de door de verdachte voorgestelde gang van zaken deels bevestigd wordt door een op 10 februari 2010 opgenomen telefoongesprek tussen de politie en (vermoedelijk) [T.], waarin [T.] tegen de medewerker van de politie desgevraagd zegt dat er niet is gestoken. Daarnaast is op de in het dossier opgenomen foto’s enkel te zien dat het door [slachtoffer 1] op 10 februari 2010 gedragen witte onderhemd een gat/scheur vertoond, maar niet dat de door hem gedragen trui is doorstoken is, hetgeen er op duidt dat [slachtoffer 1] zichzelf stiekum onder de trui verwond heeft zoals de verdachte al heeft verklaard, aldus de raadsman, welk alternatief scenario zou moeten leiden tot vrijspraak van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Daargelaten dat het in beginsel onaannemelijk moet worden geacht dat een persoon zichzelf met een mes verwondingen toebrengt zoals bij [slachtoffer 1] zijn geconstateerd, is voor de lezing van de verdachte geen steun te vinden in het dossier.
Op de foto van de door het slachtoffer [slachtoffer 1] gedragen trui ( nr. 24 op blz. 087) is duidelijk een (steek)gat aangegeven en waar te nemen ter hoogte van het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel in de borst en corresponderend met het gat/scheur in het witte onderhemd; in zoverre missen de lezing van de verdachte en het door de raadsman gevoerde verweer feitelijke grondslag. Er is derhalve geen begin van aannemelijkheid voor de lezing dat [slachtoffer 1] zichzelf heeft verwond. Dat het is gebleven bij vrij oppervlakkig thoracaal letsel zonder inwendig letsel vormt daarvoor ook geen aanwijzing, maar is slechts een gelukkige bijkomstigheid. Dat doet evenmin af aan het potentieel dodelijk gevolg van steken in de borststreek. Tenslotte niet aannemelijk geworden dat een foto zoals door de verdachte bedoeld in het dossier ontbreekt of is verwijderd.
Daar staat tegenover dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] naar het oordeel van het hof bij de politie en bij de rechter-commissaris consistente verklaringen hebben afgelegd over hetgeen zich op 10 februari 2010 in de Generaal Cronjéstraat te Haarlem heeft voorgedaan. De door hen gegeven verklaringen worden naar het oordeel van het hof bovendien bevestigd door de verklaringen die [T.] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd. Dat [T.] in het ook ter terechtzitting in hoger beroep beluisterde telefoongesprek met de politie op de vraag van de centralist van de meldkamer of er is gestoken- zakelijk weergegeven- antwoordt dat dat nog niet is gebeurd omdat de verdachte is gepakt, doet aan deze conclusie niet af. [T.] heeft zijn waarnemingen van enige afstand gedaan en heeft consistent verklaard dat hij weliswaar heeft gezien dat de verdachte van dichtbij twee stekende bewegingen maakte richting [slachtoffer 1], maar niet dat [slachtoffer ] daarbij werd geraakt. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op dat moment niet door had dat hij daadwerkelijk was gestoken en wegvluchtte. Ook van [slachtoffer 1] heeft [T.] dus op het moment dat hij de politie belde, niet kunnen vernemen dat hij reeds was gestoken en kort daarop is de verdachte “gepakt”/ overmeesterd.
Naar het oordeel van het hof vinden voornoemde verklaringen voorts bevestiging in de twee telefoongesprekken die [slachtoffer 1] op 10 februari 2010 voerde met de politie. De opnames van die gesprekken , zoals zakelijk weergegeven op blz 072, zijn ter terechtzitting in hoger beroep op 24 oktober 2011 afgespeeld en beluisterd. Het hof heeft waargenomen dat in het gesprek [slachtoffer 1] melding maakt van een ‘lastige klant’ die zich in zijn ‘winkel’ bevindt die weigert het pand te verlaten en met spullen gooit. Na te zijn doorverbonden met de meldkamer heeft [slachtoffer 1] herhaald dat een persoon amok maakte in zijn winkel. Op de achtergrond is geschreeuw en runoer te horen en wanneer de medewerker van de meldkamer vraagt wat de man nu aan het doen is zegt [slachtoffer 1] dat hij door de man gestoken wordt. Het hof stelt vast dat de inhoud van dit gesprek niet strookt met de door de verdachte geschetste gang van zaken.
Het hof stelt tot slot vast dat door getuigen noch door de aanwezige politieagenten melding is gemaakt van een fietser die tegen [slachtoffer 2] zou zijn opgereden en tengevolge waarvan hij gewond zou zijn geraak.
Gelet op bovenstaande acht het hof het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk geworden. Het verweer van de raadsman dat de verdachte gezien dit scenario dient te worden vrijgesproken, wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof voorts als volgt.
De verdachte heeft na [slachtoffer ] te hebben gestoken zich tegen [slachtoffer 2] gekeerd. [Slachtoffer 2] is de verdachte en [slachtoffer 1] naar buiten gevolgd en liep vlak achter de verdachte om te voorkomen dat de verdachte door zou gaan [slachtoffer ] met het mes te bedreigen dan wel te verwonden. De verdachte heeft zich omgedraaid en enkele malen met zijn mes in de richting van [slachtoffer 2] gezwaaid. Daarbij is [slachtoffer ] in de te zijner bescherming door [slachtoffer ] opgehouden linkerarm gestoken. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door aldus te handelen opzettelijk, minstgenomen in de zin van voorwaardelijk opzet, [slachtoffer 2] met het mes verwond.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 subsdidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan mishandeling. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer 1], kennelijk uit frustratie over een niet opgelost zakelijk conflict en zijn onvrede en woede heeft geuit door [slachtoffer ] met een mes te steken. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijk en geestelijke integriteit van die [slachtoffer 1]. Doordat het incident zich op de openbare weg heeft afgespeeld heeft de verdachte bovendien inbreuk gemaakt op het publieke leven en omstanders angst aangejaagd.
Door [slachtoffer 2] vervolgens met een mes in zijn linkerarm te steken heeft hij bij deze schrik, letsel en pijn veroorzaakt. Het hof acht het niet onaannemelijk dat het handelen van de verdachte mede door het gebruik van alcohol is beïnvloed, waarbij de verdachte alcoholmisbruik niet wenst te onderkennen.
Het hof heeft kennis genomen van het door Pallier uitgebrachte de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 11 mei 2010 en ziet daarin geen aanleiding van de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal geëiste straf af te wijken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 oktober 2011 is de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke delicten onherroepelijk veroordeeld; wel is de verdachte op 6 juni 2011 voor een vergelijkbaar delict, gepleegd op de dag dat hij in vrijheid was gesteld, veroordeeld. De verdachte is tegen deze veroordeling in hoger beroep gegaan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. J.J. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. W. Blaak, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2011.
Mr. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.