ECLI:NL:GHAMS:2011:BX6280

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002814-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan moord en doodslag na beoordeling van opzet en uitvoeringshandelingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2010. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan moord, subsidiair doodslag, in een zaak die zich voordeed op 20 januari 2010 te Haarlem. De tenlastelegging omvatte dat de verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen had verschaft aan de medeverdachte, die het slachtoffer met een mes had willen doden. Het hof heeft vastgesteld dat voor strafbare medeplichtigheid een dubbel opzet vereist is: opzet gericht op de eigen behulpzaamheid en opzet op het gronddelict. De vraag was of de verdachte, door de ontmoeting tussen de medeverdachte en het slachtoffer te arrangeren, opzet had op moord of doodslag.

Tijdens de rechtszittingen is gebleken dat de verdachte meerdere sms-berichten naar het slachtoffer had gestuurd en hem had gevraagd naar de Carwash in de Waarderpolder te komen. De verdachte verklaarde dat hij niet verwachtte dat de medeverdachte gewelddadig zou reageren, omdat deze in het verleden niet boos was geworden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan het voorgenomen misdrijf. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het hof oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor het opzet van de verdachte op de doodslag door de medeverdachte.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen waardoor de schade zou zijn veroorzaakt. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002814-10
datum uitspraak: 26 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-740107-10 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 juni 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 mei 2011 en 12 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
[medeverdachte], althans een persoon genaamd "[bijnaam ]" op/of omstreeks 20 januari 2010 te Haarlem,
ter uitvoering van het door [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen (ongeveer 8 keer) met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 20 januari 2010 te Haarlem, en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
voorafgaand aan dat misdrijf
- meerdere sms-berichten aan die [slachtoffer] te sturen met de vraag of hij contact wilde opnemen en of hij al onderweg was en/of;
- toen die [slachtoffer] contact met hem opnam, die [slachtoffer] te vragen naar de Carwash in de Waarderpolder te komen en/of
- achter die [medeverdachte] aan naar de Waarderpolder te rijden en/of
- samen met die [medeverdachte] bij die [slachtoffer] in de auto te stappen
en aldus een zodanig ondersteunende rol te vervullen en/of een situatie te creëren op grond waarvan de uitvoering van het misdrijf, door die [medeverdachte] werd bevorderd en/of gemakkelijk gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof deels een andere motivering aan de vrijspraak ten grondslag legt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze voorwerpen aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aan verdachte is ten laste gelegd de medeplichtigheid aan moord, subsidiair doodslag. Gelet op de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen is de consecutieve medeplichtigheid beoogd ten laste te leggen. Vereist voor strafbare medeplichtigheid is een dubbel opzet: opzet gericht op de eigen behulpzaamheid en opzet op het gronddelict ten aanzien waarvan hulp wordt verleend. De vraag die in dit kader beantwoord moet worden is of het opzet van de verdachte, toen hij bewust op verzoek van de medeverdachte de ontmoeting tussen deze en het slachtoffer heeft gearrangeerd, tenminste in de vorm van voorwaardelijk opzet was gericht op moord/ dan wel doodslag door medeverdachte [medeverdachte] op het slachtoffer.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [medeverdachte] heeft door tussenkomst van de verdachte aan het latere slachtoffer [slachtoffer], die werkzaam is bij TNT pakketservice, gevraagd een pakketje uit Colombia te onderscheppen. Dat was al eerder een keer gebeurd en toen had er in het pakketje volgens [medeverdachte] niet het geldbedrag gezeten dat hij verwachtte. Daarom was deze keer afgesproken dat het pakketje in aanwezigheid van alle drie de betrokkenen zou worden geopend. Op 20 januari 2010 had [slachtoffer] het pakketje onderschept en de verdachte heeft dat, zoals afgesproken met [medeverdachte], bij [slachtoffer] opgehaald. Vervolgens is [medeverdachte] uit Duitsland gekomen en heeft het pakketje van de verdachte overgenomen. [medeverdachte] heeft toen laten blijken dat hij dacht dat het pakketje al geopend was geweest omdat er plakband op zat. Vervolgens heeft de verdachte om 23.11 uur op verzoek van [medeverdachte] een sms naar [slachtoffer] gestuurd. [slachtoffer] heeft hem teruggebeld en de verdachte heeft hem gevraagd of hij naar de Carwash in de Waarderpolder in Haarlem wilde komen zodat het pakketje in aanwezigheid van alle drie de betrokkenen kon worden geopend. Omdat [slachtoffer] zei al in bed te liggen is dat verzoek herhaald voordat [slachtoffer] toestemde. De verdachte is met zijn auto naar de carwash gereden achter [medeverdachte], die met zijn vriendin in de auto zat, en heeft om 23.28 uur nogmaals een sms naar [slachtoffer] gestuurd waar hij bleef. Vervolgens zijn [medeverdachte] en de verdachte bij [slachtoffer] in de auto gestapt.
De verdachte heeft verklaard dat hij had verwacht dat er een gesprek zou worden gevoerd als zou blijken dat het pakketje niet de verwachte inhoud zou bevatten. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte] bij het vorige teleurstellende pakketje niet boos of gewelddadig had gereageerd en dat hij zelf ook niet verwachtte dat [slachtoffer] zich de inhoud van het pakketje zou toe-eigenen omdat dat niet bij hem paste. Hij heeft bij [medeverdachte] nooit een vuurwapen of een mes gezien en vindt hem geen gewelddadig persoon.
Het enige mogelijk belastende feit in het dossier is een telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] op 23 januari 2010.
In dit telefoongesprek informeert [medeverdachte] naar [slachtoffer] en wil weten of die een verklaring heeft afgelegd. Terugblikkend op de kennelijk verdwenen inhoud van het pakketje doet de verdachte de suggestie dat er normaal gesproken moet worden en zegt de verdachte- refererend aan de aan [medeverdachte] ten laste gelegde poging moord/ doodslag- dat hij schrok en niet wist wat er allemaal gebeurde. Weliswaar herinnert [medeverdachte] hem eraan dat hij, kennelijk voorafgaand aan de afspraak bij de wasstraat, had gezegd “ik ga zijn kop eraf snijden/slaan” – naar het hof begrijpt: als zou blijken dat [slachtoffer] de inhoud van het pakketje had gestolen- maar vraagt daarbij ook “of de verdachte dacht dat hij een grapje maakte”. De verdachte zegt daarop dat hij niet precies wist wat [medeverdachte] had bedoeld.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van deze feiten en omstandigheden geen medeplichtigheid, zelfs niet in de zin van voorwaardelijk opzet bij de verdachte, bewezen worden verklaard. Voorzover bij de verdachte al dan niet in voorwaardelijke zin opzet bestond op een stevige discussie met eventueel een of meer klappen is dat een te ver verwijderd verband met het opzet van [medeverdachte] dat naar het oordeel van het hof gericht was op doodslag. Dat laatste had de verdachte niet hoeven te voorzien.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 7.440,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(1) één telefoon, merk Nokia, 68124, inclusief oplader;
(2) één computer, merk Acer, portable, inclusief netsnoer;
(3) één telefoon, merk Nokia, 68212;
(4) één telefoon, merk Samsung, 68213..
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. H.P. Wooldrik, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2011.
Mr. H.P. Wooldrik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.