parketnummer: 23-002200-10
datum uitspraak: 22 februari 2011
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 april 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-750124-09 tegen
[ verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 april 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 november 2009 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de (rechter) zij, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de aan de verdachte impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2009 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de rechterzij van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een verweer
Primair heeft de raadsman vrijspraak gevraagd omdat de verdachte niet het opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar te mishandelen. Opzet vereist een wilsbesluit, de mogelijkheid van het maken van een afweging. Deze mogelijkheid heeft de verdachte niet gehad. Vanaf het moment dat het slachtoffer [slachtoffer] op hem af kwam rennen en hem raakte met een flying kick tot na het moment van het steken heeft de verdachte niet de gelegenheid gehad over zijn handelen na te denken. Dit standpunt wordt ondersteund door de rapportage van psychiater Boddendijk (pagina 23), aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover als volgt;
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een beroep op ontoerekeningsvatbaarheid alleen in die gevallen zal leiden tot vrijspraak als vaststaat dat de betrokkene ten tijde van het delict heeft geleden aan een zodanig ernstige psychische stoornis dat hij dientengevolge van elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
Zelfs als wordt vastgesteld dat iemand niet de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, dan betekent dat nog niet dat dan ieder inzicht in draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijken de navolgende feiten en omstandigheden:
Verdachte heeft ’s morgens een mes bij zich gestoken, heeft op school het mes aan een medeleerling getoond (verklaring [getuige], dossierpagina 115 e.v.) en gezegd dat hij het slachtoffer daarmee ging steken, heeft (politieverklaring verdachte 12 november 2009, dossierpagina 35) het mes van zijn broekzak naar zijn jaszak verplaatst opdat hij het beter zou kunnen pakken en is, nadat hij door het latere slachtoffer werd aangevallen en er een gevecht was ontstaan, door [getuige 2] vastgepakt en meegetrokken uit de buurt van het slachtoffer (verklaring [getuige 2], dossierpagina 78). Vervolgens heeft hij het mes uit zijn zak gehaald en opengeklapt en is hij naar het slachtoffer toegegaan en heeft hem gestoken.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij ’s morgens nog heeft nagedacht of hij het mes wel of niet mee zou nemen. Uiteindelijk heeft hij ervoor gekozen het mes wel mee te nemen. Om zich te kunnen verdedigen, zo heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard. Bij de politie (verklaring 12 november 2009, dossierpagina 35) heeft verdachte nog verklaard dat hij het mes in zijn hand had, uithaalde en op dat moment dacht: nee, niet doen, dat is fout.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het de verdachte niet geheel heeft ontbroken aan inzicht in de draagwijdte van zijn handelingen en de gevolgen ervan. Door ervoor te kiezen het mes mee te nemen – zelfs ter verdediging zoals de verdachte heeft verklaard – heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het mes zou gaan gebruiken. Derhalve is sprake van – tenminste voorwaardelijk – opzet.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer. De verdachte werd ogenblikkelijk en wederrechtelijk aangevallen. Hij moest zich verdedigen. De verdachte is niet in staat een knip in de gebeurtenissen aan te brengen. Zijn handelingen hebben in dezelfde, nog lopende reeks gebeurtenissen plaatsgevonden. Er was voor de verdachte, ook nadat de omstanders de vechtenden uit elkaar hadden gehaald, nog steeds de noodzaak om zich te verdedigen. Ook omdat [slachtoffer] maar bleef roepen: ‘Kom dan, kom dan!”, hetgeen door [verdachte] werd opgevat als een bevel, een instructie, aldus de raadsman
Het hof overweegt hierover als volgt:
Vaststaat dat het slachtoffer naar de verdachte toe is gerend en een flying kick heeft gemaakt. Uit de verklaring van [getuige 3], (dossierpagina 111) blijkt dat de verdachte daardoor werd geraakt en ten val kwam Vervolgens is er tussen verdachte en het slachtoffer een vechtpartij ontstaan, waaraan door leraren en medeleerlingen een eind is gemaakt. Zowel de verdachte als het slachtoffer werden vastgepakt en uit elkaar gehaald.
Nog daargelaten of een beroep op noodweer zou kunnen slagen nu de verdachte zelf een mes heeft meegenomen, is het hof van oordeel dat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is geëindigd op het moment dat de verdachte en het slachtoffer door omstanders werden vastgepakt en van elkaar werden gescheiden.
Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte
Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces, nu het steken door de verdachte heeft plaatsgevonden in een hevige angst, een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is opgewekt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren: de verdachte werd verrast door de plotselinge aanval van het slachtoffer – van wie hij dacht dat deze niet op school was – en hij werd daardoor zeer angstig en gestrest. “In shock” zoals de verdachte zelf heeft verklaard. Dat hij heftig geëmotioneerd was blijkt ook uit de verklaring van mevrouw [B.] (dossierpagina 71). Zij was een van de personen die de verdachte en het slachtoffer van elkaar hebben gescheiden en heeft bij de politie verklaard dat zij verdachte rustig probeerde te krijgen. Ze vroeg hem meerdere malen om te stoppen en haar aan te kijken, maar zag dat zijn blik alleen op het slachtoffer gericht was. Ze zag dat de verdachte een heel bleek gezicht had en een strakke blik naar het slachtoffer had. Verder heeft ze verklaard dat ze [W.] (het hof begrijpt [getuige 2]) gevraagd heeft te proberen de verdachte tot bedaren te krijgen, maar dat het ook hem niet lukt om tot de verdachte door te dringen. Verdachte zelf verklaart dat hij mevrouw [B.] niet heeft gezien (verklaring ter terechtzitting eerste aanleg) en zat te shaken.
Voorts blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 4] (dossierpagina 80) en [getuige] (dossierpagina 116) dat het slachtoffer [slachtoffer] [slachtoffer] bleef roepen: “Kom dan!”, hetgeen de angst van de verdachte en de opwindingstoestand waarin hij zich bevond op zijn minst gezegd niet heeft doen afnemen.
Ten slotte heeft het hof bij de beoordeling van het verweer betrokken wat de deskundige dhr. Boddendijk in zijn rapport van 31 januari 2011 op pagina 23 heeft vermeld, te weten dat de verdachte in deze opwindingstoestand helemaal geen beroep meer kon doen op zijn, als gevolg van zijn autisme, toch al sterk beperkte vermogen om complexe situaties te overzien en te begrijpen. De verdachte was niet in staat zijn heftige emoties te reguleren en af te stemmen op een adequate beoordeling van de actuele situatie, aldus de deskundige.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door te handelen zoals hij heeft gedaan, omdat de situatie van de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding al was beëindigd en het steken met een mes niet nodig was voor de noodzakelijke verdediging, maar dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg was van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het impliciet subsidiair ten laste gelegde hem wegens gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend.
Het hof is van oordeel, zij het op andere gronden dan de advocaat-generaal, dat de verdachte derhalve niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerp, te weten een zakmes, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a (oud) van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b (oud) van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 1000,-.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, en geen toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde evenwel niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Onttrekt aan het verkeer het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Zakmes, Kl: grijs, 25882.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK Broek, Kl: blauw, 25899;
1.00 STK Trui, 25900;
1.00 STK Ondergoed, Kl: grijs, 25940;
1.00 STK Joggingpak, Kl: blauw, broek, 25941;
1.00 STK Voetbalartikel, Kl: wit, WIT t-shirt, 25942.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.P.W. Helmonds, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2011.